Gerechtshof Arnhem, 15-04-2009, BI3228, 08-00292
Gerechtshof Arnhem, 15-04-2009, BI3228, 08-00292
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 15 april 2009
- Datum publicatie
- 7 mei 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2009:BI3228
- Zaaknummer
- 08-00292
Inhoudsindicatie
Algemeen.
Belang bij klacht over opleggen aanslag buiten wettelijke driejaarstermijn ontbreekt.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belasting
nummer 08/00292
uitspraakdatum: 15 april 2009
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 20 mei 2008, nummer AWB 07/3042, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, met dagtekening 30 november 2006, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.559.
1.2. De Inspecteur heeft de aanslag bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 20 mei 2008 ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft bij faxbericht van 25 juni 2008, ingekomen op dezelfde datum, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2009 te Arnhem. Deze zaak is gezamenlijk behandeld met de zaken met nr. 08/00291, 08/00293, 08/00294 en 08/00295. Bij faxbericht van 18 februari 2009 heeft belanghebbendes gemachtigde, zijn vader te Z, aan het Hof meegedeeld dat hij noch belanghebbende bij de mondelinge behandeling aanwezig zal zijn. Bij het faxbericht is een pleitnota gevoegd. De Inspecteur is verschenen.
1.6. Ter zitting is een exemplaar van de pleitnota overgelegd aan de Inspecteur. De pleitnota wordt door het Hof tot de stukken van het geding gerekend. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende is in dienstbetrekking werkzaam bij A B.V. te Q.
2.2. Belanghebbende heeft het pand a-straat 1 te Z in eigendom. Op de begane grond bevinden zich zes kantoorunits die door belanghebbende in eigen beheer worden verhuurd. Blijkens de Gemeentelijke Basisadministratie staan er sinds 1999 gemiddeld niet meer dan drie huurders ingeschreven op voornoemd adres. Eén van de units is om niet in gebruik bij belanghebbendes vader. De bovenverdieping van het pand wordt door belanghebbende bewoond. Deze woonruimte heeft een eigen opgang.
2.3. Belanghebbende heeft gesteld dat hij in het onderhavige jaar met betrekking tot de verhuur van de kantoorunits de volgende werkzaamheden zelf verricht: het innen van huren, het verzorgen van de administratie, het onderhouden en schoonmaken van de verhuurde units, de reparatie en vervanging van de stoffering van de kantoorunits, reparatie en vervanging van andere zaken die niet goed functioneren (bijvoorbeeld het ontstoppen van de riolering). Verder heeft belanghebbende gesteld dat hij voor het schoonmaken van de verhuurde kantoorunits een aparte vergoeding ontvangt en dat hij in 2003 gedurende twee maanden een medewerker voltijds in dienst heeft gehad. Desgevraagd heeft de Inspecteur ter zitting verklaard deze gestelde feiten niet te betwisten. Het Hof neemt deze feiten dus als vaststaand aan.
2.4. Ter zitting heeft de Inspecteur een kopie van een schriftelijke huurovereenkomst ter zake van een kantoorunit overgelegd. De overeenkomst is op 1 januari 2001 aangegaan tussen belanghebbende als verhuurder en B als huurder. In die huurovereenkomst zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
"Art. 07 Huur meubilair en/of apparatuur
Huurder huurt het gehuurde voorzien van vloerbedekking alsmede lamellen/jaloezieën voor de ramen.
Art. 08 Gebruik collectieve voorzieningen
De collectieve voorzieningen bestaan uit:
Gebruik van sanitaire voorzieningen incl. keuken;
Gebruik van de spreekkamer;
Levering van elektra en verwarming. (...)
Art. 09 Huurprijzen
Huurder betaalt per maand (...) aan huurgelden het navolgende:
Huurprijs ten aanzien van de kantoorruimte de som van fl. 625 (...);
Ten aanzien van de collectieve voorzieningen betaalt huurder per maand fl. 50 (...) (dit zijn externe kosten)
(...)
Art. 24 Onderhoud
De huurder zal conform deze overeenkomst alsmede naar gebruik van een goed huurder, het gehuurde onderhouden. Hieronder wordt bedoeld het klein onderhoud zoals alle hang en/of sluitwerk met betrekking tot het door huurder gehuurde, alsmede schilder en/of behangwerk binnen het gehuurde. (...) Voor rekening van verhuurder komen alle andere kosten van onderhoud."
2.5. Belanghebbende heeft ter zake van de verhuuractiviteiten een winst uit onderneming aangegeven van negatief € 5.983. Bij de vaststelling van de aanslag heeft de Inspecteur de verhuuractiviteiten als normaal vermogensbeheer aangemerkt en het aangegeven verlies gecorrigeerd. De Rechtbank heeft de Inspecteur in het gelijk gesteld.
3. Geschil
In geschil is of de aanslag tijdig is vastgesteld en of de bedoelde correctie terecht is aangebracht. Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
Verstrijken van de aanslagtermijn
4.1. Belanghebbende heeft gesteld dat de aanslag buiten de wettelijke driejaarstermijn is vastgesteld en daarom moet worden vernietigd.
4.2. Ingevolge artikel 11, lid 3, Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), bedraagt de aanslagtermijn drie jaar. De termijn vangt aan na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven (1 januari 2003). Indien voor het doen van aangifte uitstel is verleend, wordt de termijn met de duur van dit uitstel verlengd.
4.3. Het aanslagbiljet is gedagtekend op 30 november 2006. Ingevolge artikel 5, lid 1, AWR geldt de dagtekening van het aanslagbiljet als dagtekening van de vaststelling van de belastingaanslag. Derhalve moet ervan worden uitgegaan dat de aanslag op 30 november 2006 is vastgesteld.
4.4. Ter zitting heeft de Inspecteur aangevoerd dat belanghebbende drie keer heeft verzocht om uitstel voor het doen van aangifte, dat drie keer aan belanghebbende is meegedeeld dat uitstel is verleend, en dat de aangifte uiteindelijk op 15 december 2004 is ontvangen. Het verleende uitstel brengt volgens de Inspecteur mee dat de aanslagtermijn zodanig is verlengd dat de aanslag binnen de in artikel 11, lid 3, AWR genoemde termijn is opgelegd.
4.5. Alvorens het Hof zich uitlaat over de vraag of de aanslagtermijn is overschreden, dient te worden beoordeeld of belanghebbende belang heeft bij een beoordeling van deze grief. In het onderhavige jaar heeft belanghebbende de volgende inkomsten uit werk en woning aangegeven: loon ten bedrage van € 23.607 – waarop een bedrag van € 6.697 aan loonheffing is ingehouden –, inkomen uit eigen woning van – € 4.048, en winst uit onderneming – € 5.983. Anders dan belanghebbende kennelijk meent, leidt een vernietiging van de opgelegde definitieve aanslag in de inkomstenbelasting niet ertoe dat de ingehouden loonheffing, voor zover deze de materiële belastingschuld niet overtreft, zal worden verrekend door middel van het verlenen van een teruggaaf (vgl. het arrest van de hoge Raad van 16 oktober 1991, nr. 26.416, BNB 1991/339). De ingehouden loonbelasting zou in dat geval eindheffing zijn. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende derhalve geen belang bij de door hem aangevoerde grief tegen het niet tijdig vaststellen van de aanslag, zodat een beoordeling van deze grief achterwege kan blijven.
Werkzaamheden ter zake van verhuur
4.1. Blijkens HR 17 augustus 1994, nr. 29.755, BNB 1994/319, is van normaal vermogensbeheer geen sprake indien het rendabel maken van de onroerende zaken mede geschiedt door middel van arbeid welke de eigenaar van de onroerende zaak verricht, en deze arbeid naar zijn aard en omvang onmiskenbaar ten doel heeft het behalen van voordelen uit de onroerende zaak, welke het bij normaal vermogensbeheer opkomende rendement te boven gaat.
4.2. Naar het oordeel van het Hof gaan belanghebbendes persoonlijk verrichte werkzaamheden ter zake van de verhuur, zoals deze onder 2.3 zijn vermeld, de werkzaamheden die bij normaal vermogensbeheer gebruikelijk zijn, te boven. Van normaal vermogensbeheer kan derhalve niet worden gesproken.
4.3. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat, indien de werkzaamheden meer omvatten dan bij normaal vermogensbeheer gebruikelijk is, de met de verhuuractiviteiten genoten opbrengsten voor belanghebbende inkomen uit werk en woning vormen. De Inspecteur heeft derhalve ten onrechte het aangegeven verlies van € 4.973 gecorrigeerd.
4.4. Voor het onderhavige jaar kan in het midden blijven of de opbrengsten voor belanghebbende winst uit onderneming of een resultaat uit overige werkzaamheden vormen. In artikel 3.95 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is immers bepaald dat het resultaat uit overige werkzaamheden overeenkomstig het winstregime wordt vastgesteld. Het verschil zit in de toepassing van de ondernemingsfaciliteiten, maar daarop heeft belanghebbende voor het onderhavige jaar geen aanspraak gemaakt.
4.5. Gelet op het vorenoverwogene dient het hoger beroep gegrond te worden verklaard. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd.
5. Proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling omdat niet is gesteld of gebleken dat belanghebbende in bezwaar of beroep kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
5. Beslissing
Het Gerechtshof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank van 20 mei 2008;
– vernietigt de uitspraak op bezwaar;
– vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.576;
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het in verband met het hoger beroep bij het Gerechtshof betaalde griffierecht van € 107 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. J. Lamens en mr. J.A. Monsma, in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2009.
De griffier, De voorzitter,
(W.J.N.M. Snoijink) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 april 2009
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.