Home

Gerechtshof Arnhem, 23-06-2009, BJ1482, 08-00072

Gerechtshof Arnhem, 23-06-2009, BJ1482, 08-00072

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
23 juni 2009
Datum publicatie
3 juli 2009
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2009:BJ1482
Zaaknummer
08-00072

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Terugbetaalde provisie vormt negatief loon.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 08/0072

uitspraakdatum: 23 juni 2009

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna:belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 14 januari 2008, nummer AWB 06/3537, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag) opgelegd naar een verzamelinkomen van € 74.404.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 14 januari 2008 gegrond verklaard en heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd voor zover deze ziet op de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd, en waarvan door de griffier van het Hof afschriften zijn verzonden aan de wederpartij.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2009 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en de Inspecteur.

1.7 Belanghebbende heeft met toestemming van de Inspecteur ter zitting een kopie van zijn arbeidsovereenkomst met A B.V. overgelegd en ook een exemplaar aan de Inspecteur verstrekt. Deze kopie wordt door het Hof tot de stukken van het geding gerekend.

1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 In zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2004 heeft belanghebbende als ontvangen loon uit dienstbetrekking € 87.060 aangegeven. Hierop is € 10.000 met de omschrijving “kosten terugstorting e.d.” in mindering gebracht. Per saldo is derhalve € 77.060 loon uit dienstbetrekking aangegeven.

2.2 Met zijn brief van 1 februari 2006 heeft de Inspecteur belanghebbende medegedeeld de looninkomsten te willen vaststellen op € 87.060. De "kosten terugstorting e.d." ten bedrage van € 10.000 zouden worden gecorrigeerd.

2.3 In reactie op voormelde brief heeft belanghebbende op 6 februari 2006 telefonisch met de Inspecteur gesproken. Van dit gesprek heeft de Inspecteur het volgende vastgelegd:

"060206 gebeld door bel pl.

inhoud brief is niet juist

er is sprake van € 10.000 neg loon, heeft te maken met kosten woning

een wazig verhaal van bel pl, zal e.e.a. op papier zetten en betalingsbewijzen opsturen."

2.4 Op 22 februari 2006 zijn voormelde betalingsbewijzen door de Inspecteur nog niet

ontvangen en verzoekt hij belanghebbende de ontbrekende gegevens en stukken vóór 6 maart 2006 toe te zenden. Op 10 maart 2006 constateert de Inspecteur dat aan het verzoek niet is voldaan en gaat hij over tot het vaststellen van de aanslagelementen. De looninkomsten worden overeenkomstig het in 2.2 bedoelde voornemen vastgesteld. Het aanslagbiljet is gedagtekend op 24 maart 2006.

2.5 In zijn brief van 24 maart 2006 heeft belanghebbende bezwaar tegen de aanslag gemaakt. Als grond voor zijn bezwaar heeft hij het volgende vermeld:

"hierbij maak ik bezwaar tegen de door u opgelegde aanslag.

Ik heb gelijk gereageerd op Uw eerste brief kennelijk is dit tot U niet doorgedrongen."

2.6 In zijn brieven met dagtekening 5 april 2006 en 1 mei 2006 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht om zijn bezwaar te motiveren. Op 22 mei 2006 concludeert de Inspecteur dat het bezwaarschrift nog steeds niet is gemotiveerd en verklaart hij het bezwaar niet-ontvankelijk.

2.7 Tijdens het onderzoek ter zitting op 22 maart 2007 heeft de Rechtbank partijen de

gelegenheid gegeven nader overleg te voeren. Op 29 maart 2007 heeft een eerste gesprek plaatsgevonden waarbij de Inspecteur belanghebbende heeft gevraagd de bewijsstukken van de aftrekpost te overleggen. Op 26 april 2007 heeft belanghebbende aan de Inspecteur stukken ter onderbouwing toegezonden. Na bestudering hiervan heeft de Inspecteur belanghebbende medegedeeld hierin geen aanleiding te vinden de gevraagde aftrekpost alsnog te verlenen. Met zijn brief van 10 mei 2007 heeft de Inspecteur de Rechtbank hiervan op de hoogte gesteld en heeft hij afschriften van de door belanghebbende aan hem toegezonden stukken bijgevoegd. De afschriften omvatten onder andere stukken betreffende de executoriale verkoop van zijn woning, facturen die bij de werkgever in rekening zijn gebracht, facturen van telefoonkosten, en salarisspecificaties. Na een tweede mondelinge behandeling op 28 december 2007 heeft de Rechtbank het onderzoek gesloten en heeft ze op 14 januari 2008 uitspraak gedaan.

2.8 Tot de in 2.7 bedoelde door belanghebbende overgelegde stukken behoort een factuur

van het bedrijf B, gedagtekend: 27 oktober 2003. Deze factuur bestemd voor belanghebbendes werkgever vermeldt een te betalen bedrag inclusief omzetbelasting van € 549,48. Op deze factuur staat, voorzover van belang, met pen het volgende geschreven:

“verkoper X!

Iom verkoper X en verkoopleider C inhouden salaris verkoper

nov 113,23

dec 218,13

jan 218,12”

De tevens door belanghebbende overgelegde salarisstrook van januari 2004 (datum 20 januari 2004) vermeldt voorzover van belang het volgende:

“OMSCHRIJVING INHOUDINGEN BRUTO

Salaris Januari 1365,00

Telef.kosten belast 22,31

Prestatietoeslag 226,89

(…)

Netto salaris 1255,74

Vaste Onkostenverg. 135,00

Tel. Verg. Onbelast 22,69

Inhouding Auto - 90,76

Bekeuringen - 40,00

Ontvangen voorschot - 218,12

Netto te ontvangen 1064,55”

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is of de in de aangifte opgenomen "kosten terugstorting e.d." ten bedrage van € 10.000 de looninkomsten groot € 87.060 mogen verminderen.

3.2 Belanghebbende stelt, zoals hij ter zitting nader heeft verduidelijkt, dat voormeld bedrag van € 10.000 voor een deel aftrekbaar is als –uit het netto loon- terugbetaalde (reeds verloonde) provisies en voor een ander deel als rente van een schuld in verband met een eigen woning. Hij verwijst daarbij naar bankafschriften en loonstroken. Hij stelt voorts dat de aftrek rente via de notaris aantoonbaar zou zijn.

3.3 De Inspecteur is van mening dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat voormeld bedrag aan te merken zou zijn als negatief loon dan wel als rente van een schuld in verband met een eigen woning. Hij bestrijdt niet dat belanghebbende ontvankelijk is in zijn bezwaar.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vermindering van de aanslag in verband met het door hem aangegeven verzamelinkomen.

3.6 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Belanghebbende stelt dat het in geschil zijnde bedrag enerzijds ziet op terugbetaling (uit het netto loon) van voorheen belaste provisies en anderzijds op rente van een schuld in verband met een eigen woning in de zin van artikel 3.111 Wet inkomstenbelasting 2001.

Terugbetaling provisie

4.2 Uit de door belanghebbende overgelegde salarisspecificaties blijkt dat enerzijds de door

hem genoten provisies zijn belast en dat anderzijds op het nettosalaris bedragen met de vermelding “voorschotten” in mindering zijn gebracht. Belanghebbende stelt dat als de werkgever constateerde dat een door belanghebbende genoten provisie (in de orde van grootte van 10 procent van het factuurbedrag) zag op een voor de werkgever per saldo verliesgevende opdracht, de provisie, zoals dat ook werd gedaan in de situaties die in artikel 6, lid 3 van de arbeidsovereenkomst zijn beschreven, diende te worden terugbetaald. Dit werd onder andere vormgegeven doordat de werkgever facturen van leveranciers aan de werkgever op belanghebbende verhaalde. De verhaalde bedragen werden volgens belanghebbende als voorschotten, in één of meerdere tranches over één of meerdere maanden, in de salarisspecificaties verwerkt.

4.3 Op belanghebbende rust de bewijslast om de als negatief loon omschreven component

van het in geschil zijnde bedrag qua aard en omvang aannemelijk te maken. Als bewijs voor de door hem gestelde wijze van terugbetaling van de eerder genoten provisie heeft belanghebbende gewezen op de in 2.8 vermelde factuur van het bedrijf B en zijn salarisstrook met betrekking tot de maand januari 2004. Naar het oordeel van het Hof blijkt uit de vermelding op deze factuur dat het factuurbedrag dient te worden ingehouden op het salaris van belanghebbende. De omschrijving “jan 218,12” in combinatie met de salarisstrook over de maand januari 2004, waaruit een daadwerkelijke inhouding van € 218,12 op het netto salaris blijkt, leidt vervolgens naar het oordeel van het Hof tot de conclusie dat belanghebbende deze provisie heeft terugbetaald op een wijze zoals door hem gesteld.

4.4 Met betrekking tot de vraag welk deel van het in geschil zijnde bedrag van € 10.000

betrekking heeft op terugbetaalde provisies heeft belanghebbende ter zitting geen expliciet standpunt ingenomen. Echter uit zijn in eerste aanleg overgelegde overzicht, met als titel "inmindering gebracht op nettoloon als voorschot. i.v.m. herplaatsen van dakramen enz." vloeit voort dat naar belanghebbendes inzicht het totaal van de terugbetaalde provisies € 7.332,86 bedraagt. Aangezien hierin een voorschot is begrepen van € 218,13 dat betrekking heeft op 2003 dient dit bedrag op het totaal van € 7.332,86 in mindering te worden gebracht. Per saldo resteert € 7.114,73.

4.5 Tezamen met het eerdergenoemde overzicht heeft belanghebbende een aantal facturen, een opdrachtbevestiging en een offerte, tot een totaal bedrag van € 8.205,88 overgelegd. Met uitzondering van het op de in 4.3 bedoelde factuur vermeld bedrag van € 218,12 heeft belanghebbende met hetgeen hij ter onderbouwing van de omvang van de terugbetaalde provisies heeft aangevoerd niet aannemelijk kunnen maken dat € 7.114,73 als negatief loon in aanmerking zou moeten worden genomen. Het Hof komt tot dit oordeel omdat de op de overgelegde stukken vermelde bedragen op geen enkele wijze – bijvoorbeeld is er tot en met 7 juli 2004 € 2.175 aan “voorschotten” verrekend terwijl geen van de overgelegde stukken op deze periode betrekking kan hebben - te relateren zijn aan de op de salarissen ingehouden voorschotten, en vermeldingen zoals op de in 2.8 vermelde factuur van B ontbreken.

4.6 Het Hof acht op grond van de geloofwaardige verklaring van belanghebbende wel aannemelijk dat de terugbetaling van de in 4.3 bedoelde provisie voortvloeit uit de met zijn werkgever gesloten arbeidsovereenkomst en dat belanghebbende daartoe derhalve verplicht was. Hieruit vloeit voort dat de terugbetaling van de provisie tot een bedrag van (afgerond) € 219 als negatief loon in aanmerking kan worden genomen.

Rente van schulden in verband met een eigen woning

4.7 Belanghebbende stelt dat de in geschil zijnde € 10.000 voor een niet nader

gespecificeerd gedeelte betrekking heeft op rente van schulden in verband met de eigen woning. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende met hetgeen hij voor zijn stelling heeft aangedragen onvoldoende aannemelijk gemaakt dat en in hoeverre er sprake is van aftrekbare rente van een schuld in verband met een eigen woning in de zin van de artikelen 3.111, 3.119a en 3.120 Wet inkomstenbelasting 2001. Uit de door belanghebbende overgelegde bescheiden afkomstig van de notaris blijkt namelijk dat de in 2004 verrichte betalingen niet zien op rente, en voorts dat belanghebbendes woning op 10 januari 2003 executoriaal is verkocht.

slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond en moet het verzamelinkomen worden verlaagd tot (€ 74.404 - € 219) € 74.185.

5. Kosten

Aangezien het Hof de uitspraak van de Rechtbank op grond van het voorgaande zal vernietigen, ziet het Hof aanleiding om belanghebbende een proceskostenvergoeding toe te kennen voor het door hem ingestelde hoger beroep alsmede het door hem ingestelde beroep. De proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op € 35 voor zijn reiskosten naar de Rechtbank en het Hof. Overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn niet gesteld of gebleken.

6. Beslissing

Het Gerechtshof

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;

- verklaart het beroep bij de Rechtbank gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;

- vermindert de aanslag tot een naar een berekend verzamelinkomen van € 74.185;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag

van € 35 te vergoeden door de Staat, en

- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de

behandeling van het beroep bij dit Hof betaalde griffierecht van € 106.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. J.B.H. Röben en

mr. P.M. van Schie, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.

De beslissing is op 23 juni 2009 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(A. Vellema) (A.J. Kromhout)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.