Gerechtshof Arnhem, 07-07-2009, BJ2919, 0800267
Gerechtshof Arnhem, 07-07-2009, BJ2919, 0800267
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 7 juli 2009
- Datum publicatie
- 17 juli 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2009:BJ2919
- Zaaknummer
- 0800267
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting.
Firmant in autoschadeherstelbedrijf heeft recht op zelfstandigenaftrek nu geen sprake is van een ongebruikelijk samenwerkingsverband.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 08/00267
uitspraakdatum: 7 juli 2009
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X, wonende te Z (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 6 mei 2008, nummer AWB 07/2351, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is over het jaar 2001 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.209. Daarbij is een bedrag van € 298 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. De Inspecteur heeft het bezwaar tegen de navorderingsaanslag ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 6 mei 2008 ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5. Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2009 te Arnhem. Belanghebbendes gemachtigde A is daar verschenen. Namens de Inspecteur is verschenen B.
1.7. Belanghebbendes gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De pleitnota moet als hier ingelast worden beschouwd.
1.8. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende drijft sinds 1 januari 1998 met haar echtgenoot een autoschadeherstelbedrijf in de vorm van een vennootschap onder firma (hierna: vof). Vóór 1998 dreef belanghebbendes echtgenoot het bedrijf in de vorm van een eenmanszaak. In die eenmanszaak had belanghebbende het zelfde takenpakket als thans in de vof. Belanghebbende is in het bezit van het indertijd, voor het oprichten van de onderneming, vereiste middenstandsdiploma.
2.2. Belanghebbende, die 25 uren per week in de onderneming werkt, verricht werkzaamheden op het administratieve, personele en financiële terrein. Belanghebbende is tevens in dienst van de Stichting C. Zij werkt voor deze stichting 4,5 uur per week; één middagdeel van 2 uur en één ochtenddeel van 2,5 uur. Zij ontvangt daarvoor een vergoeding van € 4.150 per jaar.
2.3. De echtgenoot, die full-time werkt, bezit de vereiste vakdiploma’s. Hij verricht alle voorkomende werkzaamheden in het schadebedrijf, zoals schadetaxaties, het opstellen van offertes, schadeherstel, de eindbeoordeling van het uitgevoerde werk, de inkoop van goederen, en het begeleiden van het personeel in de werkplaats.
Beide firmanten voeren besprekingen met klanten en verzekeringsmaatschappijen.
De winst van de vof wordt jaarlijks tussen de echtgenoten als volgt verdeeld: 40% voor belanghebbende en 60% voor haar echtgenoot.
2.4. Belanghebbende heeft aanspraak gemaakt op toepassing van de zelfstandigenaftrek. De Inspecteur heeft deze aanspraak aanvankelijk gehonoreerd maar door het opleggen van de onderwerpelijke navorderingsaanslag alsnog geweigerd. De Rechtbank heeft de Inspecteur in het gelijk gesteld.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur terecht toepassing van de zelfstandigenaftrek heeft geweigerd. Meer in het bijzonder spitst het geschil zich toe op de vraag of met betrekking tot het zogenoemde urencriterium de door belanghebbende verrichte werkzaamheden op de voet van artikel 3.6, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) niet in aanmerking kunnen worden genomen. De Inspecteur beantwoordt deze vragen bevestigend en belanghebbende ontkennend.
3.2. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd hetgeen is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot gegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar en vermindering van de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.534.
3.4. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De ondernemer die aanspraak maakt op toepassing van de zelfstandigenaftrek dient aan het urencriterium te voldoen (artikel 3.76, eerste lid, van de Wet). Het urencriterium is geregeld in artikel 3.6, eerste lid, van de Wet. Kort gezegd dient de belastingplichtige – voor zover hier van belang is - gedurende het kalenderjaar ten minste 1225 uren te besteden aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet.
4.2. Voor de toepassing van het urencriterium komen ingevolge artikel 3.6, tweede lid aanhef en onderdeel a, van de Wet echter niet in aanmerking werkzaamheden ten behoeve van een onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet en die deel uitmaakt van een samenwerkingsverband met een of meer met hem verbonden personen, indien de door de belastingplichtige verrichte werkzaamheden ten behoeve van het samenwerkingsverband hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn en het ongebruikelijk is dat een dergelijk samenwerkingsverband tussen niet-verbonden personen wordt aangegaan (hierna: de uitsluitingsregel).
4.3. Te dezen is niet in geschil dat belanghebbende als ondernemer winst geniet uit een onderneming die deel uitmaakt van een samenwerkingsverband tussen verbonden personen. Voorts is niet in geschil dat belanghebbende in 2001 ten minste 1225 uren aan de onderneming heeft besteed.
4.4. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende geen aanspraak toekomt op de zelfstandigenaftrek, aangezien de door haar verrichte werkzaamheden moeten worden gekwalificeerd als “hoofdzakelijk van ondersteunende aard” in de zin van artikel 3.6, tweede lid, onderdeel a, van de Wet. Voorts is, aldus de Inspecteur, sprake van – kort gezegd – een ongebruikelijk samenwerkingsverband.
4.5.Belanghebbende heeft onder meer het standpunt ingenomen dat het niet ongebruikelijk is dat een samenwerkingsverband als tussen haar en haar echtgenoot in de vorm van de vof wordt aangegaan tussen niet-verbonden personen.
4.6. Het Hof maakt uit de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaring van belanghebbendes gemachtigde ter zitting op dat belanghebbende niet alleen verantwoordelijk is (en was) voor de algemene gang van zaken binnen de organisatie (administratie en personeelsbeleid), maar ook voor het financiële beleid. Belanghebbende beoordeelt de financiële haalbaarheid van investeringen en uitbreiding van personeel, die de echtgenoot noodzakelijk/wenselijk acht, voordat de beide firmanten tot een gezamenlijke beslissing komen. De firmanten voeren gezamenlijk de gesprekken met de banken ter zake van de benodigde financieringen.
Belanghebbende voert functioneringsgesprekken en salarisbesprekingen met het personeel, is verantwoordelijk voor aangelegenheden ter zake van de Arbo-wetgeving en geeft uitvoering aan die wetgeving. Voorts bespreekt zij met de klanten met autoschade en verzekeringsmaatschappijen de implicaties van schadetaxaties en uitgebrachte offertes. Haar presentatie in de contacten met de verzekeringsmaatschappijen is daarbij van groot belang met het oog op behoud en uitbreiding van opdrachten.
Belanghebbendes echtgenoot is vooral belast met alle technische aspecten van het schadeherstelbedrijf, besprekingen met schade-experts van verzekeringsmaatschappijen en het opstellen van offertes.
4.7. In 2001 vervulde – naar het Hof aannemelijk acht – zowel belanghebbende als de echtgenoot een wezenlijke rol in de onderneming. Het Hof acht aannemelijk dat een dergelijke taakverdeling bij samenwerkingsverbanden tussen niet-verbonden personen met een omvang als het onderhavige niet ongebruikelijk is. Alsdan moet worden geconcludeerd dat het niet ongebruikelijk is dat een samenwerkingsverband als het onderhavige wordt aangegaan tussen niet-verbonden personen. Reeds hierom moet worden geconcludeerd dat de uitsluitingsregel te dezen niet van toepassing is. De vraag of de door belanghebbende verrichte werkzaamheden hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn, behoeft geen beantwoording. Belanghebbende heeft, nu overigens aan de daaraan gestelde eisen is voldaan, recht op toepassing van de zelfstandigenaftrek.
4.8. Het hoger beroep van belanghebbende is gegrond.
5. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep bij dit Hof overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.288 (2 maal twee punten voor proceshandelingen en een wegingsfactor 1) ter zake van in de beide procedures door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Belanghebbendes reiskosten die zij heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting in eerste aanleg berekent het Hof op € 25. De totale kosten belopen derhalve € 1.313.
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- verklaart het beroep bij de Rechtbank gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslag;
- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 39 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 107 in verband met het hoger beroep bij dit Hof;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.313 en wijst aan de Staat als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. J.A. Monsma en mr. R. den Ouden, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2009.
De griffier, De voorzitter,
(J.L.M. Egberts) (R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 7 juli 2009
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.