Home

Gerechtshof Arnhem, 21-07-2009, BJ3740, 08-00516

Gerechtshof Arnhem, 21-07-2009, BJ3740, 08-00516

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
21 juli 2009
Datum publicatie
24 juli 2009
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2009:BJ3740
Zaaknummer
08-00516

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting.

Vrijval van herinvesteringsreserve terecht nu een begin van uitvoering herinvestering ontbreekt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 08/00516

uitspraakdatum: 21 juli 2009

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X B.V. te Z (hierna:belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 5 september 2008, nummer AWB 08/33, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna:de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.622.442.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 5 september 2008 ongegrond verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2009 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbendes directeur alsmede de Inspecteur.

1.7 Belanghebbende heeft tijdens de mondelinge behandeling – zonder bezwaar van de wederpartij – een artikel uit A overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting de volgende feiten vast.

2.1 Belanghebbende bezit 100 percent van de aandelen in B (hierna de dochtervennootschap) en vormt met haar een fiscale eenheid voor de heffing van vennootschapsbelasting. De aandelen van belanghebbende zijn voor 50 percent in handen van haar directeur en voor 50 percent in handen van diens echtgenote.

2.2 De directeur raakte met ingang van september 2000 100 percent arbeidsongeschikt door een burn-out. Het arbeidsongeschiktheidspercentage loopt af naar 75 percent in november 2003, 60 percent in november 2004, 40 percent in juni 2005 en 25 percent in juli 2005. In augustus 2005 stopt de arbeidsongeschiktheidsuitkering.

2.3. In verband met de ziekte van haar directeur verkoopt de dochtervennootschap in het jaar 2000 haar onderneming, bestaande uit een assurantiekantoor in Q, aan de C-bank te R. De debiteuren en crediteuren, het personeel en de assurantieportefeuille gaan over naar de C-bank. De directeur en zijn echtgenote treden niet bij de C-bank in dienst. De ter zake van deze verkoop gerealiseerde winst ten bedrage van € 1.603.832 wordt in 2000 opgenomen in een vervangingsreserve. Bij de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) is deze vervangingsreserve per 1 januari 2001 omgezet in een herinvesteringsreserve.

2.4. Belanghebbende heeft in haar aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2004 een belastbaar bedrag van € 18.610 aangegeven. Verweerder heeft bij de aanslagregeling de herinvesteringsreserve aan de winst toegevoegd en het belastbare bedrag op € 1.622.442 vastgesteld.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur terecht de herinvesteringsreserve in 2004 aan de winst heeft toegevoegd wegens het verlopen van de herinvesteringstermijn. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en stelt zich op het standpunt dat de aanwezigheid van een bijzondere omstandigheid handhaving van de herinvesteringsreserve rechtvaardigt. De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend.

3.2 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak van de Rechtbank en van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 18.610.

3.4 De Inspecteur concludeert daarentegen tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Tussen partijen is niet in geschil dat de door belanghebbende gevormde herinvesteringsreserve op grond van de hoofdregel van artikel 3.54, vijfde lid, van de Wet IB 2001, in combinatie met hetgeen is bepaald in de Invoeringswet Wet IB 2001, in beginsel in 2004 aan de winst moet worden toegevoegd.

4.2. Belanghebbende doet echter een beroep op de in artikel 3.54, vijfde lid, van de Wet IB 2001 opgenomen uitzonderingsbepaling, inhoudende dat toevoeging van de herinvesteringsreserve aan de winst na ommekomst van de herinvesteringstermijn achterwege blijft indien de aanschaffing of voortbrenging van het vervangende bedrijfsmiddel door bijzondere omstandigheden is vertraagd. Zij betoogt dat de ziekte van haar directeur als een bijzondere omstandigheid in vorenbedoelde zin kan worden aangemerkt. In hoger beroep benadrukt belanghebbende dat iemand die een burn-out heeft, zoals haar directeur, niet handelingsbekwaam is en derhalve niet in staat mag worden geacht op verantwoorde wijze een herinvestering te doen.

4.3. De Rechtbank heeft terecht geoordeeld dat artikel 3.54, vijfde lid, van de Wet IB 2001 aan die uitzonderingsbepaling met betrekking tot de overschrijding van de herinvesteringstermijn de eis verbindt dat aan de aanschaffing of voortbrenging van het vervangende bedrijfsmiddel een begin van uitvoering is gegeven. Op dat punt heeft de Rechtbank geoordeeld dat van het bestaan ultimo 2004 van bindende afspraken ten aanzien van een vervangende investering, dan wel van enig ander begin van herinvestering, niets is gesteld of gebleken. Het Hof onderschrijft dit oordeel. Hetgeen belanghebbende aanvoert met betrekking tot de start van een nieuwe onderneming (makelaardij) in 2005 maakt dat niet anders, nu het voornemen tot herinvestering in verband met de opstart van een makelaarskantoor pas in 2005 is ontstaan.

4.4. Nu niet is voldaan aan de eis dat een begin van uitvoering aan de aanschaffing of voortbrenging van het vervangende bedrijfsmiddel moet zijn gegeven, kan de vraag of de ziekte van de directeur van belanghebbende kan worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid in vorenbedoelde zin, in het midden blijven. Immers, ook als die vraag bevestigend zou moeten worden beantwoord, blijft staan dat belanghebbende ultimo 2004 nog geen begin van uitvoering aan de aanschaffing of voortbrenging van een vervangend bedrijfsmiddel heeft gegeven.

4.5 Belanghebbendes beroep op de uitspraak van Hof Arnhem van 7 april 2009, nr. 07/00132, www.rechtspraak.nl LJN BI2191 doet aan het vorenstaande niet af. In die zaak ging het (hoofdzakelijk) om de vraag of sprake was van een vervangingsvoornemen en was een overschrijding van de reguliere vervangingstermijn niet aan de orde.

4.6. Gelet op het hiervóór overwogene, heeft de Inspecteur terecht de herinvesteringsreserve in 2004 aan de winst toegevoegd.

slotsom

Het hoger beroep is ongegrond.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. A.O. Lubbers en mr. P.J.J. Vonk in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.

De beslissing is op 21 juli 2009 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(S. Darwinkel) (R. den Ouden)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 juli 2009

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.