Gerechtshof Arnhem, 04-08-2009, BJ6936, 08/00450
Gerechtshof Arnhem, 04-08-2009, BJ6936, 08/00450
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 4 augustus 2009
- Datum publicatie
- 4 september 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2009:BJ6936
- Zaaknummer
- 08/00450
Inhoudsindicatie
Wet WOZ.
In kader van boedelscheiding gerealiseerde prijs vormt maatstaf voor bepaling WOZ
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belasting
nummer 08/00450
uitspraakdatum: 4 augustus 2009
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 29 juli 2008, nummer AWB 07/4177,
in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Culemborg (hierna: de Ambtenaar)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Bij beschikking (met nummer 250519 B en met dagtekening 28 februari 2007) is de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Culemborg voor het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007, naar de waardepeildatum 1 januari 2005, vastgesteld op € 406.000.
1.2. Deze beschikking is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, door de Ambtenaar bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
1.3. Het door belanghebbende tegen deze uitspraak op bezwaar ingestelde beroep is door de Rechtbank ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Tot de stukken van het geding behoren het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd en waarvan door de griffier van het Hof afschriften zijn verzonden aan de wederpartij.
1.5. Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 23 juli 2009 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: belanghebbende en haar gemachtigde. De Ambtenaar is – met telefonische kennisgeving aan het Hof – niet verschenen. Belanghebbendes gemachtigde heeft ter zitting een pleitnotitie voorgedragen. Exemplaren daarvan zijn overgelegd aan het Hof. De inhoud van de pleitnota dient hier als herhaald en ingelast te worden aangemerkt. Een afschrift van de pleitnota is aan deze uitspraak gehecht.
1.6. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende is bij het begin van het onderhavige tijdvak (1 januari 2007 tot en met 31 december 2007) eigenaresse en gebruikster van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1 te Culemborg (hierna: het object). Het object betreft een in 1989 gebouwde twee-onder-één-kapwoning met een inhoud van ongeveer 575 m³ en een perceeloppervlakte van (ongeveer) 485 m².
2.2. De Ambtenaar heeft de waarde van het object per waardepeildatum 1 januari 2005 vastgesteld op € 406.000. In de procedure voor de Rechtbank heeft de Ambtenaar een door A met dagtekening 5 februari 2008 opgesteld taxatierapport overgelegd, waarin een waarde aan het object per waardepeildatum 1 januari 2005 wordt toegekend van € 395.000.
2.3. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de Ambtenaar erin is geslaagd aannemelijk te maken dat het object op de waardepeildatum 1 januari 2005 een waarde in het economische verkeer had van € 395.000. De Rechtbank heeft, met inachtneming van het bepaalde in artikel 26a van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet Woz), de bij beschikking vastgestelde waarde van € 406.000 gehandhaafd en het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 Tussen partijen is in geschil of de vastgestelde waarde van € 406.000 per waardepeildatum 1 januari 2005 te hoog is. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Ambtenaar - met inachtneming van genoemd artikel 26a - ontkennend.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen belanghebbende daaraan ter zitting heeft toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak van de Rechtbank, die van de Ambtenaar en tot een nadere vaststelling van de waarde van het object per waardepeildatum 1 januari 2005 op € 345.000.
3.4 De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De Ambtenaar heeft het Hof op 15 juli 2009 telefonisch verzocht uitstel van de zitting van 23 juli 2009 te verlenen wegens vakantie van de in deze procedure namens hem optredende ambtenaar en taxateur. Het Hof heeft dat uitstelverzoek niet ingewilligd, omdat het – in aanmerking genomen dat de griffier van het Hof de Ambtenaar reeds bij brief van 16 juni 2009 had uitgenodigd voor de zitting van 23 juli 2009 – naar het oordeel van het Hof niet tijdig en onder aanvoering van gewichtige redenen is gedaan. De omstandigheid dat de betreffende uitnodiging eerst later – als gevolg van een interne aangelegenheid bij de gemeente – door de Ambtenaar is ontvangen, komt voor zijn risico. Voorts mag – mede gelet op het belang van de wederpartij bij een voortvarende behandeling van de zaak – van een bestuursorgaan redelijkerwijs worden verwacht dat verhinderingen wegens vakantie van één van zijn ambtenaren intern worden opgevangen. In dat licht bezien, acht het Hof een vakantie van de ambtenaar (en de taxateur) van onvoldoende gewicht om de geplande behandeling van de zaak ter zitting uit te stellen.
4.2. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet Woz moet de waarde van het object worden bepaald op de waarde die aan object dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger het object in de staat waarin dat zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Naar de bedoeling van de wetgever is deze waarde “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding” (Kamerstukken II 1993/94, 22 885, nr. 36, blz. 44).
4.3. Volgens artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet Woz (hierna: de Uitvoeringsregeling) wordt de waarde, bedoeld in de hiervóór in overweging 4.2 genoemde wetsbepaling, voor woningen bepaald door middel van de zogenoemde vergelijkingsmethode.
4.4. Benadrukt dient evenwel te worden dat, anders dan waarvan de Ambtenaar kennelijk uitgaat, de in de Uitvoeringsregeling neergelegde regels voor de onderbouwing en uitvoering van de waardebepaling weliswaar hulpmiddelen bevatten om te bereiken dat het wettelijke waardebegrip van artikel 17, tweede lid, Wet Woz wordt gehanteerd, maar dat de toetsteen uiteindelijk de waarde blijft zoals in dat artikellid omschreven, en dat de waarde ook op andere manieren kan worden bepaald (HR 29 november 2000, nr. 35 797, BNB 2001/52 en HR 11 juni 2004, nr. 39 467, BNB 2004/251).
4.5. De Rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de bewijslast met betrekking tot de partijen verdeeld houdende vraag of de vastgestelde waarde van het object per waardepeildatum 1 januari 2005 niet te hoog is op de Ambtenaar rust. De beantwoording van de vraag of de Ambtenaar aan deze bewijslast heeft voldaan, hangt – uiteraard – mede af van de stellingen die door belanghebbende zijn aangevoerd en van het bewijs dat zij heeft bijgebracht.
4.6. De Ambtenaar verwijst in dit verband naar het in onderdeel 2.2 van deze uitspraak genoemde taxatierapport van A, waarin op basis van transactieprijzen van – in de ogen van de taxateur met het object van belanghebbende vergelijkbare zogenoemde – vergelijkingspanden wordt geconcludeerd tot een waarde van het object per waardepeildatum 1 januari 2005 van € 395.000.
4.7. Hoewel de zogenoemde vergelijkingsmethode uiteindelijk niet meer dan een hulpmiddel vormt ter bepaling van de in artikel 17, tweede lid, Wet Woz bedoelde waarde, is deze methode naar het oordeel van het Hof een zeer bruikbare methode ter bepaling van de gezochte waarde. In dit verband verdient opmerking dat het beste “vergelijkingspand” het object zelf is. Indien met andere woorden met betrekking tot het in het geding zijnde object zelf een omstreeks de peildatum gerealiseerde transactieprijs voorhanden is, de waarde van het object in beginsel het beste op basis van die transactieprijs kan worden bepaald.
4.8. Belanghebbende heeft reeds in de bezwaarfase en in de procedure in eerste aanleg aangevoerd – en zulks heeft zij in hoger beroep herhaald – dat zij het object op 17 maart 2005 heeft aangekocht voor € 315.000. De Ambtenaar heeft gesteld, kort gezegd, dat die prijs niet bruikbaar is voor de bepaling van de waarde in het kader van de Wet Woz, omdat belanghebbende het object heeft verkregen in het kader van een boedelscheiding.
4.9. Desgevraagd heeft belanghebbende in hoger beroep verklaard dat: zij de juridische eigendom van het (gehele) object in maart 2005 heeft verkregen, de prijs van € 315.000 medio 2004 tot stand is gekomen, aan die prijsvorming twee taxatierapporten ten grondslag liggen, één van haar zijde (een waarde van € 285.000 per 29 oktober 2003) en één van de zijde van haar ex-echtgenoot (een waarde van € 345.000 per begin 2004), haar ex-echtgenoot haar niet heeft willen begunstigen, integendeel zelfs: de rechtbank heeft in de desbetreffende procedure uiteindelijk de knoop moeten doorhakken en de waarde – per medio 2004 – bepaald op € 315.000.
4.10. Het Hof acht de stellingen van belanghebbende aannemelijk. Hiervan uitgaande moet worden geconcludeerd dat er te dezen geen sprake is geweest van onzakelijk handelen tussen verbonden partijen. Dit betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat de uiteindelijk ‘overeengekomen’ prijs van € 315.000 de waarde van het object per medio 2004 vertegenwoordigde. In aanmerking genomen de periode tot aan de peildatum 1 januari 2005 (ongeveer zes maanden), acht het Hof de door belanghebbende bepleite waarde van € 345.000 aannemelijk.
4.11. Gelet op het vorenoverwogene, moet worden geconcludeerd dat – anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld – de Ambtenaar niet erin is geslaagd de door hem verdedigde waarde van € 395.000 aannemelijk te maken. De transactieprijzen van de door de taxateur genoemde vergelijkingspanden leggen, gelet op het overwogene in overweging 4.7, te dezen onvoldoende gewicht in de schaal.
4.12. Belanghebbende is wel erin geslaagd aannemelijk te maken dat de waarde van het object per waardepeildatum 1 januari 2005 € 345.000 bedraagt.
4.13. Het hoger beroep van belanghebbende is gegrond. De uitspraak van de Rechtbank en die van de Ambtenaar kunnen niet in stand blijven. De waarde van het object dient nader te worden vastgesteld op € 345.000.
5. Proceskosten
Het Hof vindt aanleiding voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten vast op € 805 ter zake van in de procedure in hoger beroep beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2,5 punten voor proceshandelingen en een wegingsfactor 1) en op € 966 ter zake van in de procedure bij de Rechtbank beroepsmatig verleende rechtsbijstand (3 punten voor proceshandelingen en een wegingsfactor 1), derhalve in totaal op € 1.771. Voorts kent het Hof aan belanghebbende voor beide procedures een reis- en verblijfkostenvergoeding ten bedrage van in totaal € 50.
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- vernietigt de uitspraak van de Ambtenaar;
- vermindert de vastgestelde waarde tot € 345.000;
- gelast de gemeente Culemborg aan belanghebbende te vergoeden het door haar voor de procedure bij de Rechtbank betaalde griffierecht van € 39 en voor de procedure in hoger beroep van € 107, derhalve in totaal 146;
- veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.821 en wijst de gemeente Culemborg aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2009
De griffier, De voorzitter is verhinderd de uitspaak te ondertekenen. Namens deze,
(J.L.M. Egberts) (C.M. Ettema)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.