Gerechtshof Arnhem, 04-08-2009, BJ7122, 08-00078
Gerechtshof Arnhem, 04-08-2009, BJ7122, 08-00078
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 4 augustus 2009
- Datum publicatie
- 8 september 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2009:BJ7122
- Zaaknummer
- 08-00078
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting.
Inspecteur wekt vertrouwen dat ontvangen reiskostenvergoeding niet in aanmerking wordt genomen bij toepassing reisaftrek.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 08/00078
uitspraakdatum: 4 augustus 2009
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna:belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 22 januari 2008, nummer AWB 07/2437, in het geding tussen belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna:de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomsten-belasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.243.
1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 22 januari 2008 ongegrond verklaard.
1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2009 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en de Inspecteur.
1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting de volgende feiten vast.
2.1 Belanghebbende, woonachtig te Z, was in het jaar 2005 in loondienst werkzaam te Q. De afstand tussen Z en Q legde hij af per openbaar vervoer. Hij was in het bezit van een OV-jaarkaart.
2.2 Voor het jaar 2005 heeft belanghebbende voor deze OV-jaarkaart een bedrag van
€ 1.872 betaald. Hij heeft van zijn werkgever een reiskostenvergoeding van € 1.243 ontvangen. In zijn aangifte IB/PV 2005 heeft belanghebbende de volledige forfaitaire reisaftrek van € 1.842 geclaimd. De Inspecteur heeft deze aftrek gecorrigeerd met het bedrag van de ontvangen reiskostenvergoeding van € 1.243.
2.3 Bij de vaststelling van belanghebbendes aanslag IB/PV 2002 heeft de Inspecteur de door belanghebbende in zijn aangifte geclaimde forfaitaire reisaftrek eveneens gecorrigeerd met de ontvangen reiskostenvergoeding. De Inspecteur heeft echter in de desbetreffende bezwaarfase belanghebbende bij brief van 18 oktober 2004 medegedeeld dat hij naar aanleiding van belanghebbendes brief van 9 oktober 2004 een onderzoek heeft ingesteld en heeft vervolgens de volledige forfaitaire reisaftrek toegestaan. Belanghebbende heeft omstreeks september/oktober 2004 bij zijn werkgever een aanvraag voor de verlenging van zijn OV-jaarkaart per 1 februari 2005, ingediend.
2.4 De Inspecteur heeft ten tijde van de vaststelling van de aangifte IB/PV 2003 in een brief van 15 juni 2005 aan belanghebbende het standpunt ingenomen dat bij nader inzien de ontvangen reiskostenvergoeding in mindering moet worden gebracht op de forfaitaire reisaftrek. De Inspecteur heeft bij brief van 8 juli 2005 nogmaals dit standpunt aan belanghebbende kenbaar gemaakt. In deze brief heeft hij tevens vermeld dat het alsnog toestaan van de volledige forfaitaire reisaftrek voor het jaar 2002 berustte op een foute interpretatie en dat op het toestaan van de volledige aftrek niet zal worden teruggekomen.
2.5 Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift tegen de, na correctie van de reisaftrek, vastgestelde aanslag IB/PV 2003 het standpunt ingenomen dat hij na de toegestane volledige forfaitaire reisaftrek voor het jaar 2002 erop mocht vertrouwen dat de reiskostenvergoeding niet in mindering diende te worden gebracht op de geclaimde reisaftrek.
2.6 Op 13 september 2005 heeft de Inspecteur vervolgens de definitieve aanslag IB/PV 2004 conform de aangifte voor dat jaar vastgesteld. Daarin heeft belanghebbende de van de werkgever ontvangen reiskostenvergoeding niet in mindering gebracht op het bedrag aan geclaimde reisaftrek.
2.7 In reactie op belanghebbendes bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PV 2003 heeft de Inspecteur, in een brief van 19 september 2005, zijn in de brief van 8 juli 2005 ingenomen – hiervoor weergegeven – standpunt herhaald en daaraan toegevoegd dat aan de uiteindelijke toekenning van de volledige forfaitaire reisaftrek voor het jaar 2002 geen rechtens te beschermen vertrouwen kan worden ontleend. Vervolgens heeft de Inspecteur overwogen dat er op basis van de argumentatie van belanghebbende geen redenen zijn om aan zijn bezwaar tegemoet te komen. Vervolgens heeft de Inspecteur daaraan toegevoegd:
“Echter, uw definitieve aanslag 2004 is recentelijk (geautomatiseerd) opgelegd conform de u ingediende aangifte 2004, maar nà indiening van het bezwaarschrift 2003. Ook in deze aangifte heeft u bij de reisaftrek (ten onrechte) geen rekening gehouden met de door u ontvangen reiskostenvergoeding. Dit zou dus mogelijk bij u de indruk kunnen wekken dat uw argumentatie in het bezwaarschrift tegen de aanslag 2003 de reden van het accepteren van de reiskostenaftrek 2004 is. En om redenen daarvan kom ik aan uw bezwaar 2003 tegemoet.
Voor zover het opleggen van de aanslag 2004 conform de ingediende aangifte 2004 nog op enigerlei wijze tot gewekt vertrouwen zou kunnen leiden, dan zeg ik dat bij deze op!”
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is of belanghebbende voor het jaar 2005 terecht de volledige forfaitaire reisaftrek heeft geclaimd.
3.2 Belanghebbende neemt onder meer het standpunt in dat hij aan het standpunt van de Inspecteur dat deze in zijn brief van 18 oktober 2004 met betrekking tot de in de aangifte IB/PV 2002 geclaimde volledige reisaftrek, heeft ingenomen, mede gelet ook op de onder de vaststaande feiten vermelde verdere gang van zaken, het gerechtvaardigde vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat hem voor het jaar 2005 een volledige forfaitaire reisaftrek zou worden verleend.
3.3 De Inspecteur daarentegen neemt het standpunt in dat belanghebbende – gelet op de onder de vaststaande feiten vermelde correspondentie – op de hoogte was van het standpunt van de Belastingdienst dat de door hem van zijn werkgever verkregen reiskostenvergoeding in mindering diende te worden gebracht op de forfaitaire reisaftrek. Naar zijn mening verhindert deze omstandigheid dat belanghebbende voor het jaar 2005 met succes een gerechtvaardigd beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel.
3.4 Voor zover onder de gegeven omstandigheden belanghebbende zich terecht op het vertrouwensbeginsel beroept, neemt de Inspecteur het standpunt in dat het opgewekte vertrouwen bij de voormelde brief van 19 september 2005 is opgezegd. Desgevraagd heeft de Inspecteur ter zitting verklaard dat zulks met zich brengt dat het opgewekte vertrouwen vanaf 1 januari 2006 niet meer dient te worden gehonoreerd.
3.5 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd hetgeen is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.6 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot gegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot één berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.000.
3.7 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De Inspecteur heeft met betrekking tot de aan belanghebbende opgelegde aanslag IB/PV 2002 tijdens de bezwaarfase een onderzoek ingesteld naar aanleiding van een brief van belanghebbende van 9 oktober 2004 en vervolgens blijkens zijn aan belanghebbende gerichte brief van 18 oktober 2004 de door belanghebbende in zijn aangifte geclaimde volledige forfaitaire reisaftrek toegelaten. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende, gelet op deze gang van zaken, zich terecht beroept op het bij hem gewekte vertrouwen dat de wijze waarop hij de regeling ter zake van de forfaitaire reisaftrek uitlegde door de Inspecteur was geaccepteerd. Er is naar het oordeel van het Hof geen sprake van een zodanig zwaarwegende onjuiste wetstoepassing, dat om die reden het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen.
4.2. De Inspecteur heeft bij de regeling van belanghebbendes aanslag IB/PV 2003 bij brieven van 15 juni en 8 juli 2005 belanghebbende zijn andersluidende standpunt dat de vergoeding van de werkgever in mindering diende te worden gebracht op de forfaitaire reisaftrek, medegedeeld, en voorts daaraan in de brief van 8 juli 2005 toegevoegd dat zijn standpunt in de brief van 18 oktober 2004 op een foute interpretatie berustte en dat op het niet toestaan van de volledige aftrek niet meer zou worden teruggekomen. Vervolgens heeft de Inspecteur op 13 september 2005 belanghebbendes aanslag IB/PV 2003 overeenkomstig dit standpunt vastgesteld.
4.3. Belanghebbende heeft in zijn tegen de aanslag IB/PV 2003 gerichte bezwaarschrift de stelling betrokken dat de door hem geclaimde forfaitaire reisaftrek, gelet op het standpunt van de Inspecteur in diens brief van 18 oktober 2004, diende te worden toegewezen. De Inspecteur heeft vervolgens de op 13 september 2005 gedagtekende aanslag IB/PV 2004 conform belanghebbendes aangifte voor dat jaar vastgesteld, derhalve met inachtneming van de volledige reisaftrek. Vervolgens heeft de Inspecteur de aanslag IB/PV 2003 conform belanghebbendes aangifte IB/PV 2003 verminderd, omdat – naar hij stelt in zijn brief van 19 september 2005 – de vaststelling van de aanslag IB/PV 2004 mogelijk bij belanghebbende de indruk heeft kunnen wekken dat zijn argumentatie in het bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PV 2003 de reden van het accepteren van de volledige reisaftrek voor het jaar 2004 is geweest. Voorts heeft de Inspecteur belanghebbende in die brief uitdrukkelijk medegedeeld dat hij ter zake van de reisaftrek niet langer meer een beroep kan doen op een rechtens te beschermen vertrouwen.
4.4. Naar het oordeel van het Hof leidt deze gang van zaken tot de conclusie dat belanghebbende eerst uit de brief van 15 juni 2005 heeft kunnen begrijpen dat de Inspecteur het standpunt heeft ingenomen dat de vergoeding van de werkgever in mindering dient te worden gebracht op de reisaftrek. Gelet op het tijdstip waarop deze mededeling is gedaan en de omstandigheid dat belanghebbende toen reeds beschikte over een OV-jaarkaart voor het gehele kalenderjaar 2005, is het Hof van oordeel dat die mededeling niet ertoe kan leiden dat belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel ter zake van de forfaitaire reisaftrek reeds voor het jaar 2005 niet kan slagen. Aan de behandeling van belanghebbendes overige grieven komt het Hof niet meer toe.
slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
5. Kosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep bij dit Hof overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op 2 x € 10 = € 20 (reiskosten).
6. Beslissing
Het Gerechtshof
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;
- vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.000;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 20 te vergoeden door de Staat, en
- gelast dat de Staat aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten
€ 39 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 106 in verband met het hoger beroep bij het Gerechtshof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lamens, voorzitter, mr. J. van de Merwe en
mr. A.J.H. van Suilen, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is op 4 augustus 2009 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.L.M. Egberts) (J. Lamens)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.