Gerechtshof Arnhem, 25-08-2009, BJ7976, 08-00129
Gerechtshof Arnhem, 25-08-2009, BJ7976, 08-00129
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 25 augustus 2009
- Datum publicatie
- 18 september 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2009:BJ7976
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BO0425, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 08-00129
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting.
Omkering en verzwaring bewijslast ter zake van winstcorrectie bij souteneur is terecht.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 08/00129
uitspraakdatum: 25 augustus 2009
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 5 februari 2008, nummer AWB 06/4674 IB, in het geding tussen belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende zijn over de jaren 2001 en 2002 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 33.333 en € 400.000.
1.2 Voor de jaren 2003 en 2004 zijn aan hem aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 400.000 en € 366.667.
1.3 Op het tegen voormelde aanslagen ingediende bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar (hierna: uitspraak) de (navorderings-)aanslagen gehandhaafd.
1.4 Belanghebbende is tegen de uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 5 februari 2008 ongegrond verklaard.
1.5 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.6 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.7 Partijen zijn uitgenodigd bij het onderzoek ter zitting op 16 juni 2009 te Arnhem aanwezig te zijn. De gemachtigde van belanghebbende heeft per brief van 12 juni 2009, welke door het Hof op 15 juni 2009 is ontvangen, medegedeeld dat hij niet in staat is ter zitting aanwezig te zijn. Tevens heeft hij de verwachting uitgesproken dat belanghebbende evenmin aanwezig zou zijn en heeft hij het Hof verzocht arrest te wijzen. De Inspecteur heeft in een telefoongesprek met de griffier aangegeven ook niet te zullen verschijnen. Het Hof heeft vervolgens op grond van artikel 8:65 van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek op 16 juni 2009 gesloten.
2. De vaststaande feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken de volgende feiten vast.
2.1 Belanghebbende is op xx september 19xx geboren in Q (Bulgarije) en is ongehuwd.
2.2 Op 8 oktober 2003 hebben vijf vrouwen van Russische nationaliteit bij de politie te R aangifte gedaan. Zij hebben daarbij belanghebbende van mensenhandel beschuldigd. Naar aanleiding hiervan is een strafrechtelijk onderzoek gestart dat geleid heeft tot de aanhouding van belanghebbende.
2.3 Tot het dossier van de Rechtbank behoren processen-verbaal van verhoor van een
getuige, van verdachten alsmede van een aantal aangeefsters, die afkomstig zijn uit voornoemd strafrechtelijk onderzoek. Ook is een aantal tapverslagen bijgevoegd van telefoongesprekken gevoerd door belanghebbende.
2.3.1 Mevrouw A, heeft, als verdachte, op 19 en 21
november 2004 en op 10, 15 en 16 december 2004, onder meer het volgende verklaard:
“(...) Ik ben 3 jaar geleden naar Nederland gekomen. Daarvoor werkte ik in S in een supermarkt. In die supermarkt kwam ik in contact met een man en een vrouw die mij vertelden dat ik veel geld kon gaan verdienen in Nederland als ik zou gaan werken in de prostitutie.
(…) Het visum ging in vanaf 1 december 2001.(...) Ik verdien gemiddeld per dag in ieder geval 500 euro. (…) U laat mij een foto van een man zien. Deze man ken ik als X (opmerking verbalisanten: getoond werd een foto van X geboren te Q op xx/09/19xx.)
(…) Het is waar dat Russische meisjes vaak werken in de prostitutie op basis van 50%.
(...) Ik ben heel erg bang voor X. (…) B heeft ook verteld dat het op 50/50 basis was. Ik moest het geld zelf afgeven aan X. Ik gaf al mijn verdiende geld af. X heeft altijd de helft van het afgegeven geld naar mijn moeder gestuurd in Rusland. De andere helft van het geld hield hij zelf. (…) B zei dat ik zeven dagen per week moest werken. (...) U vraagt mij wat er zou gebeuren als ik bijvoorbeeld een week niet zou werken. Ik durfde niet een dag vrij te nemen omdat B zei dat ik moest werken. (…) Als de baas zei dat ik moest werken dan ging ik werken, ook als ik geen zin had. (…) X was de baas. Ik deed wat hij zei. (…) Ik heb X gevraagd of ik naar huis kon, naar Rusland bedoel ik. Ik mocht wel gaan van X maar ik moest eerst een ander meisje regelen, om de kamer bezet te houden. (…) X had ook vaak jongens voor hem werken. Deze jongen haalden bijvoorbeld meisjes op en deze jongens haalden geld op bij de meisjes. Dit waren een soort loopjongens voor hem. Ik weet nog dat C voor hem heeft gewerkt. C haalde ook wel meisjes uit Duitsland die vanuit Rusland op weg waren naar Nederland om in de prostitutie te gaan werken voor X. (…) X was echt de chef. (…) Ik wil nog verklaren dat ik nu eigenlijk de rol op mij heb genomen die B eerst had. B deed dit werk ook niet vrijwillig. Zij stond ook onder grote druk. Ik instrueerde de meisjes, ook de meisjes die nieuw kwamen. Ik zorgde ook dat het geld bij X kwam.
(…) U vraagt mij naar D. (…) Ik moest aan D vertellen hoe de werkzaamheden waren en wat er allemaal van D werd verwacht. Ik heb die opdracht van X gekregen. Volgens mij is D omstreeks mei 2003 gekomen. Ik was toen al ongeveer anderhalf jaar in Nederland. Over de verdiensten kan ik u vertellen dat ik het geld van de meisjes op moest halen van X. (…) Toen ik in Nederland kwam, werd mij verteld dat ik geslagen en verkocht kon worden als ik niet deed wat mij werd gezegd. Ik deed dus alles wat X mij opdroeg. (…) Met D heeft E afgesproken dat zij ook op basis van fifty-fifty zou gaan werken. Ik heb samen met D gewerkt in R. Ik heb ook wel geld van de meisjes opgehaald en dat afgegeven aan X. De meisjes moesten alle geld afgeven aan X. X telde dan het geld. X stuurde dan geld naar huis, naar Rusland. Ik heb daar nooit bewijzen van gezien. X heeft voor mij wel geld naar mijn huis gestuurd. Ik weet niet of X van andere meisjes geld heeft overgestuurd. Het ging zo. Als wij werkten kochten wij sigaretten en eten en dingen die wij nodig hadden. Dit schreven wij allemaal op in een blocnote. X bekeek dit en kreeg de rest, dus al het geld wat wij overhielden. X bepaalde dan wat 50% voor ons was. (…) Ik gaf soms iedere dag, maar ook wel eens om de dag al mijn verdiende geld aan X. Ik verdiende dus 3500 euro per week.
(…) Verder heeft u vragen naar F. (…) Ik heb ook aan F verteld dat er 50% van haar verdiende geld naar X ging. (…) Ik werk nog steeds voor X. Ik zou zonder X niet kunnen werken in de prostitutie. (…) U vraagt mij of X mij in zijn macht had. Ik kan dat alleen maar bevestigen. Ik heb altijd alles zo gedaan zoals X mij zei te doen. F heeft gewerkt in R.
(…) Verder vraagt u mij naar G. (…) C heeft haar gebracht naar R en ik heb G van het station gehaald. (…) C werkte waarschijnlijk voor X. Ik weet dat C ook wel eens geld van ons ophaalde uit R. X had gebeld met mij en hij vertelde mij dat er een ander zou komen om ons geld op te halen. (…) C en X hadden haar verteld hoe zij moest gaan werken. (…) Ik heb ook aan alle meisjes gezegd dat zij een blocnote moesten bijhouden met hun verdiensten en hun uitgaven. Ook in opdracht van X. (…) Ik heb ook wel van X opdracht gekregen om de meisjes in de gaten te houden.
(…) Ik ken F vanuit Rusland. (…) F kwam eind mei begin juni 2003 naar Nederland om te gaan werken (…) X had verteld dat we bepaalde mannen moesten weigeren. (…) Er ging van X een dreiging uit. (…) F moest het verdiende geld aan mij geven. Ik gaf dit geld weer aan X of aan C.
(…) H ken ik ook. Ik heb haar ook ingewerkt op T in R. (…) Ik weet dat zij eerst heeft gewerkt voor X. (…) Ik heb wel gehoord dat ze later voor een andere pooier werkte. Misschien heeft X haar weggeven of verkocht.
(…) Ik weet dat een meisje I samen met H naar Nederland zijn gekomen. (…) Ook van haar heb ik het verdiende geld opgehaald en afgegeven aan X of C. G en ik hebben ook tegen dit meisje gezegd dat ze goed moest luisteren naar hetgeen X wilde. (…) (Verbalisanten: Wij confronteren haar met diverse gesprekken) (gesprek nummer 240063890) Ik kan mij dit gesprek wel goed herinneren. Het is een gesprek tussen X en mij. Ons gesprek gaat over het meisje J (fon). (…) Zij moest een boekhouding bij gaan houden over de inkomsten. Ik moest haar controleren. (…) (gesprek nummer 240063925) (…) Dit was voor mij de eerste keer dat ik met een vals paspoort in aanraking kwam. X had haar het paspoort gegeven. Dit was een mogelijkheid om hier in Nederland te kunnen verblijven. Een andere mogelijkheid was een verblijfsvergunning. En die krijg je alleen als je hier getrouwd bent met een Nederlandse man. (…) Ik ben in Rusland getrouwd met K op xx oktober 2003. (…) Het was een huwelijk voor de verblijfsvergunning. Ik had met X afgesproken dat ik na het huwelijk nog 1 jaar voor hem zou moeten werken. Daarna zou ik vrij zijn, dat was de afspraak.(…)”
2.3.2 Mevrouw F, heeft, als aangeefster, op 8 en 17 oktober 2003, onder meer het volgende verklaard:
“(…) Mijn pooier is een Bulgaarse man met de naam X en hij is xx jaar. (…) Deze drie zijn de kruimeldieven die X de spullen leveren. Eind juni, 28 of 29 juni, 2003 ben ik naar Nederland gekomen. (…) In Duitsland heb ik een tweede man van de pooier gebeld. Deze man heet C. (…) A heeft mij toen naar het U centrum gebracht en daar heb ik toen X ontmoet. (…) Ik draag 50% van mijn verdiensten af aan mijn pooier X. (…) Ik voel mij door X geintimideerd en ik durfde geen “nee” tegen hem te zeggen. Ik was erg afhankelijk van hem. (…) De termijn om voor X te werken is 6 maanden. Als ik nu tegen X zou zeggen dat ik met het werk ga stoppen, dan ben ik verplicht een nieuw meisje voor X te zoeken als vervanger voor mij. Als ik niet aan deze verplichting voldoe en ik zou terugkeren naar Rusland, dan heeft X mensen in de stad S (Rusland).
(…)Ik wens aangifte te doen van mensenhandel vrouwenhandel gepleegd door een Bulgaarse man die ik ken als X. (…) C en ik zijn terug gegaan naar het 1e station waar D nog met de bagage stond en samen zijn we toen weer naar het tweede station gereisd om de trein naar Nederland te nemen. (…) In Rusland had G mij reeds verteld dat ik op basis van 50/50 zou gaan werken. Van welk bedrag dit zou zijn wist ik niet. Eerst moest ik mijn schulden, de gemaakte kosten voor de reis en dergelijke afbetalen. (…) Het geld dat ik verdiende moest ik inleveren bij A. A zorgde er dan weer voor dat het geld bij X terecht kwam. De eerste maand dat ik werkte was X er nog niet en dus bracht A het geld toen bij C. (…) X kwam dus ongeveer een maand later, volgens mij was het omstreeks 28 juli 2003, opdagen in het sekshuis op T in R. (…) Die avond heb ik mijn verdiende geld aan X gegeven. (…) Daarna bracht ik regelmatiger het geld naar X in V. (…) Sinds augustus ben ik gemiddeld 1 of 2 keer per week naar V gereisd om het verdiende geld van de meisjes af te dragen aan X. Ik reisde dan altijd met de trein. Gemiddeld nam ik dan 6000 euro of meer mee. Ik belde dan naar hem en zei dat ik er aan kwam. Wij spraken dan af in een cafe en daar ontmoetten wij elkaar. X gaf mij dan zijn tasje en ik ging met dat tasje naar het toilet. Daar haalde ik het geld en de “boekhouding” tevoorschijn en deed dit in dat tasje. (…) Met boekhouding bedoel ik blaadjes uit een kladboek waarop de meisjes hun verdiensten en uitgaven van die week bijhielden. (…) Eenmaal had ik voor 8 dagen werken 6000 euro gebracht. X vroeg mij toen waarom dit zo weinig was en hij zei daarbij dat hij in V een meisje had werken die in haar eentje wel 14000 euro verdiende. Hij zei dat hij geen geld meer naar onze familie zou sturen als wij niet meer zouden verdienen. Daarna heeft hij ook nooit meer geld naar onze families gestuurd. (…) Ik moet u ook nog vertellen dat het grootste gedeelte van de telefoons die wij kregen van X om te gebruiken gestolen telefoons zijn.(…)”
2.3.3 Mevrouw D, heeft, als aangeefster, op 23 oktober 2003, onder meer
het volgende verklaard:
“(…) Ik wens aangifte te doen van mensenhandel c.q. vrouwenhandel gepleegd door een organisatie die vrouwen in Rusland ronselt om als prostituee te gaan werken in Nederland. Een van de leden van deze organisatie is genaamd X en dat was mijn pooier in nederland. (…) (…)op 26 mei 2003 kwamen wij aan in Berlijn. (…) Het bleek dat C ergens anders stond en G heeft toen met een taxi C opgehaald. (…) Op 27 mei 2003 omstreeks 15:00 uur kwamen wij met de trein in R aan. (…) (…)ik zag dat A onder de tafel door veel geld aan C gaf. Volgens mij was dit geld dat voor mij werd betaald. Ik denk niet dat dit verdiensten waren die moesten worden ingeleverd, want later heb ik begrepen dat dit op een andere manier werd gedaan. (…) A gaf mij ook een bloknote dat ik kon gebruiken om mijn verdiensten en uitgaven bij te houden. (…) Ik moet u nog vertellen dat ik de eerste maand 10.000 euro verdiende. Dit geld had ik ingeleverd bij de pooier (…) (…) In dat restaurant hebben we wat gegeten en F en de pooier dronken bier. (…) Hij stelde ons gerust en hij vertelde dat hij ook problemen had gehad (…) Het was hem gelukt daar uit te komen en hij zat sinds 9 jaar in deze zaken. (…) Ik heb nog een briefje waarop de pooier heeft uitgerekend wat ik had verdiend. Ik geef u hierbij dat briefje om een copie te maken. Ik zal u uitleggen wat het betekent. 7561 is het bedrag wat ik in totaal die maand (juli) verdiend heb. 2540 is een getal wat ik niet snap en wat de andere meisjes ook niet snappen. Dit bedrag trekt hij altijd af van mijn verdiensten. Zo hield ik dus 5021 over. Dit deelde hij door 2. Toen bleef er 2510 over. Daar trekt de pooier 1390 euro (het geld dat ik hem nog verschuldigd was) van af en dan houd je 1120 euro over. (…) De pooier belde mij wel vaak. Hij was niet tevreden over mij. (…) Ik werd bang voor hem. (…) Hij controleerde mij voortdurend. (…) U vraagt mij wie er allemaal voor de pooier werken. Dit zijn in ons sexhuis G, F, kleine L, I, E, M en A. (…) Ook vertelde de pooier mij dat hij in andere steden ook meisjes aan het werk heeft. (…) Ook weet ik van een ander meisje, genaamd H dat zij voor onze pooier heeft gewerkt en dat hij haar mishandeld heeft en doorverkocht heeft aan een andere pooier, een Albanees. (…) Zolang ik in R werk, heb ik 25.000 euro bruto verdiend. (…) Als ik dat dan bereken dan heb ik, zolang ik voor de pooier heb gewerkt, 18400 euro netto verdiend. Er is in totaal 3000 euro naar mijn moeder gestuurd. De pooier heeft dus meer dan 15000 euro van mij afgepakt,(…) Ik zal u een signalement geven van onze pooier. Volgens F heet de pooier X of X.(…)”
2.3.4 Mevrouw G, heeft, als aangeefster, op 9 en 31 oktober 2003,
onder meer het volgende verklaard:
“(…) Volgens mij heeft hij toen al gebeld met mijn huidige pooier. Dit is een Bulgaar met veel namen. Hij heet onder andere X en X. (…) In Keulen werd ik opgewacht door een man. Dit was een Bulgaar genaamd C. C is een vriend van X. (…) De volgende dag zijn X en ik naar mijn werkplek gereden. Later bleek mij dat dit R was. (…) Ik heb al verteld dat ik mijn verdiende geld moest delen met mijn pooier X. (…) Ieder meisje heeft een blocnote waarop zij bijhoudt wat ze per dag verdient en uitgeeft. (…) In totaal heb ik ongeveer 50000 euro verdiend. (…) Als ik dit dan allemaal nareken zie ik dat X ongeveer 35000 euro aan mij verdiend heeft. (…) X controleerde ons via de telefoon. (…)
“Ik spreek in mijn verklaring over andere meisjes. Ik bedoel hiermee de meisjes die voor X werkten in R. Dit zijn D, 2 F/L, I, ikzelf en H. (…) Ook hebben H en G en E voor X gewerkt, maar die zijn er nu niet meer. U vraagt mij wat de rol van C is. Volgens mij is hij gewoon een hulpje van X. (…) Ik kan u nog vertellen dat X mij verteld heeft dat hij in V en in nog een andere, mij onbekende plaats, meisjes aan het werk had in de prostitutie.(…)”
2.3.5 Mevrouw I, heeft, als aangeefster, op 9 en 30 oktober 2003,
onder meer het volgende verklaard:
“(…)Op 6 maart 2003 ben ik met de bus van Rusland naar Nederland gereisd. (…) Later bleek die tweede man “X” te zijn. (…) G vertelde mij dat ik in het U Centrum op basis van 50% werkte. G vertelde mij dat ik 50% van het geld aan X moest afstaan. X is mijn pooier. (…) Ik verdien hier gemiddeld 6000 euro per maand. Van die 6000 euro betaal ik de onkosten. (…) Ik hou dan ongeveer 4800 euro over. Hiervan moest X de helft hebben. (…) Ik droeg het geld af aan G. G gaf weer het geld, die 50% van mijn inkomsten, aan X. (…) De periode daarna deed ik precies wat X van mij wilde. Ik was erg bang. Ik voelde dat mijn leven gevaar liep. X belde mij regelmatig op.
(…) Ik verdiende in het begin per maand wel 10.000 euro. (…) De tweede foto is een foto van G uit S. Zij heeft een dubbele rol. Voorheen werkte zij ook in R, maar nu is zij terug naar S waar zij meisjes ronselt voor het werk in R. (…) Ik denk dat deze G en X, mijn pooier, samenwerken want zij zorgt ervoor dat mijn pooier meisjes krijgt uit S. (…) Volgens G en A was voor geld alles te koop. Ook moord. (…) C heeft ons meegenomen met de trein nar V. (…) Het enige dat ik wist is dat G mij verteld heeft dat H niet goed was en dat de pooier H verkocht had aan een andere pooier. (…) De volgende meisjes werkten voor X in R. Dit zijn G, A, en E, twee F/L en D uit S, G en ik uit Yoskar-Ola. Ook H werkte voor X.(…)”
2.3.6 Mevrouw H, heeft, als aangeefster, op 29 oktober 2003, onder
meer het volgende verklaard:
“(…)De man in Keulen vertelde dat hij de hulp van X was en dat hij C heette. (…) Toen wij de eerste avond, op maandag 10 maart 2003, in W waren zag ik dat G kwam (…) In die drie weken heb ik 4100 euro verdiend. Al het geld dat ik verdiende moest ik aan G afgeven. (…) G bracht het geld dan naar het station in R. C nam het geld op het station in ontvangst. Bij deze overdracht ben ik een keer aanwezig geweest in de hal van het station. (…) C en G zeiden tegen mij dat ik minstens 400 euro per dag moest verdienen. Dit kreeg ik elke dag weer te horen. (…) Ik maakte toen de keuze dat ik verkocht zou worden aan de vriend van X. (…) Ik wed dus verkocht aan N voor 1500 euro. (…) Ik kan X als volgt omschrijven: Ten eerste gebruikt X ook de naam X.(…)”
2.3.7 Mevrouw F, heeft, als aangeefster, op 10 oktober 2003, onder
meer het volgende verklaard:
“(…) ik ben op 12 augustus 2003 ’s avonds laat in V aangekomen. (…) Ik moest in een blocnote opschrijven wat ik verdiende (…) De afspraak van te voren was dat ik de helft van mijn verdiende geld zelf zou kunnen houden en dat de andere helft voor mijn pooier zou zijn. Dit had ik afgesproken met G en A. In Nederland echter bleek mij dat ik al mijn geld in moest leveren. Gedurende de twee maanden dat ik hier werk heb ik in totaal 17000 euro verdiende. Darvan moest ik 7 weken huur betalen en had ik ongeveer 750 euro aan onkosten. U kunt dus uitrekenen dat ik ruim 14000 euro aan E heb gegeven en dat zij dat aan de pooier heeft gegeven. (…) U vraagt mij wat voor straffen de pooier gaf. Hij mishandelde en bedreigde de meisjes en ook had hij geldstraffen. Ik weet van een meisje dat zij een keer stiekem naar haar moeder had gebeld en dat de pooier toen 500 euro van haar verdiende geld had ingehouden. (…) De laatste dag dat ik werkte heeft de pooier nog gedreigd dat hij geen geld meer zou opsturen naar Rusland als ieder meisje niet minstens 500 euro per dag zou verdienen. Ik weet dus nu officieel nog nooit hoe mijn pooier heet. Van die andere meisjes heb ik gehoord dat de pooier X of X heet. (…)”
2.3.8 Mevrouw B, heeft, als getuige, op 29 november 2004,
onder meer het volgende verklaard:
“(…)Volgens G zou ik dus in een jaar of 1,5 jaar 35.000 Euro kunnen verdienen. (…) Op 28 oktober 2004 omstreeks 01:00 uur kwam ik in V aan. (…) Ik ging nog niet naar R, omdat mijn vals paspoort nog niet klaar was. (…)”
Voorts heeft mevrouw B, als aangeefster, op 30 november 2004,
onder meer het volgende verklaard:
“(…)Van het geld dat A en G verdienden, moesten zij de helft aan “de man” geven. Ik weet niet wat er met de rest van het geld gebeurde. In de tijd dat ik in de woning verbleef was er een kast in de woonkamer. In die kast lag een boek. In dat boek schreven A en G hun verdiensten. Het geld dat zij hadden verdiend stopten ze in dat notitieboek dat in de kast lag. “De man” kwam niet iedere dag langs. Maar als “de man” kwam, dan ging hij naar de kast. Ik heb nooit gezien wat “de man” daar precies uithaalde.(…) A en G hadden mij verteld dat werken op 50/50 basis een goede afspraak was, omdat een aantal meiden op basis van 30/70 werkte, waarvan dus zijzelf maar 30% mochten houden. Een andere regeling was 40/60. (…) A, G en ik hadden gehoord dat “de man” was aangehouden door de politie. A en G waren op het werk. Ik was alleen thuis met “de jongen”. (…) Ik zag dat “de jongen” papiertjes door de wc spoelde en spullen in een plastic zak deed. De inhoud van de papiertjes heb ik niet gezien.
(…) G vertelde mij dat “de man” haar had verteld dat ze in V met gemak 1000 Euro per dag moest kunnen verdienen met de prostitutie. Irina had minder verdiend dan die 1000 Euro en daarom was zij bang voor “de man”.(…)”
2.3.9 Tijdens de zitting in eerste aanleg heeft de Inspecteur een proces-verbaal van 23
december 2004 overgelegd, waaruit blijkt dat als verdachte verhoord is mevrouw G. Zij heeft onder meer het volgende verklaard:
“(…) Ik ben in december 2001 naar Nederland gekomen en heb dat jaar 1 maand gewerkt. In 2002 heb ik 11 maanden gewerkt. In 2003 heb ik 4 maanden gewerkt. (…) In 2004 heb ik nog ongeveer 1 week gewerkt. (…) Ik schat dat ik per week ongeveer 2000 Euro contant heb verdiend. Hier zijn al vanaf getrokken de onkosten die ik moest maken voor huur voor de kamer, gel, condooms, lingerie, make-up, eten, sigaretten, etc. Ik hield dus echt gemiddeld 2000 Euro schoon per week over. Voor 65 weken werken komt dit neer op een bedrag van 130.000 Euro. Van dit geld heb ik moeten afdragen aan X in totaal ongeveer 100.000 Euro. (…) We kunnen er wel vanuit gaan dat X gemiddeld tenminste 6 meisjes aan het werk heeft gehad gedurende de periode eind 2001 tot en met de dag dat hij door de politie is aangehouden. Ik denk zelfs dat het er meer waren. (…) Ik weet van G dat zij en een B, die later ook in Y heeft gewerkt, in ieder geval een jaar in Z voor X hebben gewerkt. Ook twee andere meisjes hebben in die periode voor hem in Z gewerkt, maar ik ken hen niet van naam. Ook die meisjes hebben veel geld voor hem verdiend. (…)”
2.3.10 Uit de tot het dossier behorende telefoontapverslagen blijkt onder meer het
volgende:
“Tijdstip: 08-11-04 20:34 Uitgaand
(…) X vraagt of zij kan werken over 2 a 3 uren. Zij wil weten voor hoe lang omdat zij daarna weer naar huis moet. X zegd ik wil dat jij lang werkt, als jij kan, dat is voor mij beter.(…)
Tijdstip: 08-11-04 22:07 Inkomend
(…) A vertelt X ongevraagd dat zij naar Mc Donalds is geweest en dat zij elk 150 hadden verdiend. X: is dat alles? (…)
Tijdstip: 08-11-04 23:05 Inkomend
(…) G vertelt X dat zij 500 heeft verdiend, X vindt dat super. (…)
Tijdstip: 09-11-04 00:15 Inkomend
(…) A geeft de verdiensten van haar en O door aan X. Zij hebben beide ongeveer 300 verdiend. (…)
Tijdstip: 09-11-04 10:51 Inkomend
(…) A geeft definitieve verdiensten door van de vorige dag. Zij verdiende 325 en O 255. (…)
Tijdstip: 16:11 Inkomend
(…) A geeft X door dat zij gisteren 775 heeft verdiend en dat zij 760 heeft geschreven. (…)
Tijdstip: 9-11-04 17:08 Inkomend
(…) Ook verteled zij dat zij en O elk 300 hebben verdiend. (…)
Tijdstip: 09-11-04 19:02 Inkomend
(…) A geeft verdiensten van haar en O door, 400 en 300. (…)
Tijdstip: 09-11-04 23:14 Inkomend
(…) A belt X. X heeft al 600 verdient en O 450 (…)
Tijdstip: 10-11-04 00:10 Inkomend
(…) G meldt dat zij 500 heeft verdiend en dat zij misschien wat langer blijft. (…)
Tijdstip: 10-11-04 14:49 uitgaand
(…) X: Oke, ik zal daar iemand naar toe sturen om alles op te halen. Luister, ik heb jullie bloknoten opgehaald. Nou ga ik samen met A alles uitrekenen. En geleidelijk aan, elke week zal ik iemand zoeken om geld naar jullie toe te sturen.
(…) X: (…) Ik heb de jongen gezegd om jullie bloknoten op te halen. (…)
Tijdstip: 10-11-04 22:07 Inkomend
(…) A zegt dat zij 400 heeft verdiend. (…)
Tijdstip: 10-11-04 22:15 Inkomend
(…) G vertelt dat zij 400 heeft verdiend tot dat moment. (…)
Tijdstip: 11-11-04 22:00 Inkomend
(…) A meldt zich en geeft aan dat zij 200 heeft verdiend. (…)”
2.4 Als gevolg van dit strafrechtelijk onderzoek is belanghebbende door de rechtbank te R veroordeeld. In hoger beroep is belanghebbende op 14 juli 2006 door het gerechtshof te R schuldig bevonden aan mensenhandel en verboden wapenbezit. Hij is daarbij veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.
2.5 Op 16 november 2005 zijn aan belanghebbende de aangiften over de jaren 2003 en
2004 uitgereikt. Omdat belanghebbende, na daartoe te zijn aangemaand, niet tijdig aangifte over deze jaren heeft gedaan werden met dagtekening 24 februari 2006 de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Met dezelfde dagtekening zijn ook de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001 en 2002 opgelegd.
2.6 De Inspecteur heeft bij het opleggen van voormelde aanslagen het belastbare inkomen uit werk en woning geschat. Hij heeft als uitgangspunt genomen dat belanghebbende als souteneur winst uit onderneming heeft genoten. De winst is berekend door gedurende 40 weken per jaar een weekomzet van € 2.000 per prostituee te schatten. De Inspecteur is er daarbij van uitgegaan dat er 5 prostituees werkzaam zijn geweest. De Inspecteur heeft aangenomen dat belanghebbende belaste inkomsten heeft genoten van december 2001 tot en met november 2004. De (jaarlijkse) winsten, tevens de vastgestelde belastbare inkomens uit werk en woning, zijn als volgt berekend:
2001: 1/12 (40 * € 2.000 * 5) = € 33.333
2002: 40 * € 2.000 * 5 = € 400.000
2003: 40 * € 2.000 * 5 = € 400.000
2004: 11/12(40 * € 2.000 * 5) = € 366.667
2.7 Op 5 april 2006 is, namens belanghebbende, door zijn gemachtigde bezwaar gemaakt
tegen de in geschil zijnde (navorderings-)aanslagen.
2.8 Op 21 juni 2006, één dag voor het geplande hoorgesprek, heeft gemachtigde bij
telefax, de Inspecteur, voorzover van belang, van het volgende op de hoogte gesteld:
“Ik zal inderdaad op 22 juni a.s. op uw kantoor verschijnen. Hierbij wens ik echter wel het voorbehoud te maken dat er voor mij geen gelegenheid bestaat om de bijlagen bij uw brief met cliënt te bespreken. Hij is namelijk gedetineerd te Qq en het is voor mij onmogelijk hem vandaag nog te bezoeken. Bovendien heb ik begrepen dat hij ook persoonlijk nog wenst te worden gehoord in deze.”
2.9 Op 22 juni 2006 is belanghebbendes gemachtigde in verband met het ingediende
bezwaarschrift gehoord. Het daarvan gemaakte hoorverslag luidt, voorzover van belang, als volgt:
“Omdat de inspecteur deze fiscaal duidelijke zaak (er is sprake van de verzwaarde bewijspositie, en er is sprake van een behoorlijk aantal gedetailleerde getuigenverklaringen waaruit een omzetberekening kan worden gemaakt) graag voor de vakantie wil afronden wordt besproken of een aantal details ook in de beroepsfase kunnen worden geregeld om zo voortgang te houden. Gemachtigde verklaart zich op zich akkoord met deze keuze maar verklaart dat dit wel afhankelijk is van de medewerking van zijn cliënt.
Na een korte schorsing wordt overeengekomen dat de inspecteur het gehele PV gaat kopiëren en zal toezenden. (is inmiddels al gebeurd) Dit is ook alles wat hij heeft ontvangen. Daarnaast wordt een stuk geproduceerd waarin aansluiting tussen het PV en de aanslagen nader wordt onderbouwd. Dit wordt ook toegezonden, inclusief het onderhavige hoorverslag. Binnen twee weken, tot en met 6 juli krijgt de gemachtigde de gelegenheid een nadere onderbouwing van zijn bezwaarschriften te overleggen en daarna zal de inspecteur op 7 juli uitspraak doen.”
2.10 Op 7 juli 2006 is het bezwaarschrift, voorzover van belang, als volgt nader gemotiveerd:
“Concluderend verzoek ik u de bestreden aanslagen met in achtneming van het bovenstaande te vernietigen.
Tot slot deel ik u mede dat ik het antwoord op de vraag hoe cliënt denkt de fiscale zaak denkt op te lossen, schuldig moet blijven. Cliënt beschikt namelijk niet over de daarvoor benodigde middelen.”
2.11 In zijn uitspraak op bezwaar, gedagtekend op 12 juli 2006, heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard en heeft hij met toepassing van artikel 25, lid 6 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) (de zogenoemde “omkering van de bewijslast”) de aanslagen gehandhaafd omdat niet gebleken was dat deze onjuist waren.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is of de hoorplicht in de bezwaarfase is geschonden en of de Inspecteur in zijn uitspraak terecht met omkering van de bewijslast de onderwerpelijke
(navorderings-)aanslagen heeft gehandhaafd omdat niet gebleken is dat deze onjuist zouden zijn.
3.2 Belanghebbende is van mening dat hij ten onrechte niet door de Inspecteur is gehoord en dat ten onrechte de “omkering van de bewijslast” is toegepast bij de vaststelling van de (navorderings-)aanslagen.
3.3 De Inspecteur is het tegenovergestelde van mening.
3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.
3.5 Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de Inspecteur en terugwijzing van de zaak naar de Inspecteur teneinde belanghebbende alsnog zelf te horen en opnieuw uitspraak te doen.
3.6 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
Hoorplicht
4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 25, lid 4 (wettekst 2006) van de AWR wordt, in afwijking van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), belanghebbende op diens verzoek door de Inspecteur gehoord.
4.2 Uit het in 2.8 vermelde telefaxbericht blijkt, dat belanghebbendes gemachtigde een voorbehoud heeft gemaakt voorafgaand aan het hoorgesprek, omdat hij van belanghebbende had begrepen dat deze ook zelf wenste te worden gehoord. Uit hetgeen tijdens het hoorgesprek met belanghebbendes gemachtigde omtrent de voortgang van de (hoor)procedure is besproken, in combinatie met de inhoud van de in 2.10 vermelde nadere motivering van het bezwaarschrift, leidt het Hof af dat de Inspecteur in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat belanghebbende, anders dan belanghebbendes gemachtigde had begrepen, niet gehoord wenste te worden, dan wel ervan heeft afgezien ook zelf te worden gehoord. De Inspecteur heeft namelijk tijdens het hoorgesprek medegedeeld dat hij op 7 juli 2006 uitspraak zou doen en dat gemachtigde tot en met 6 juli 2006 het bezwaarschrift nog nader kon motiveren. Doordat op 7 juli 2006 vervolgens het bezwaarschrift nader door de gemachtigde is gemotiveerd en daarbij is geconcludeerd tot vernietiging van de aanslagen zonder dat nog gewezen is op het alsnog horen van belanghebbende zelf, kon en mocht de Inspecteur aannemen dat van het laatste impliciet is afgezien. Onder die omstandigheden heeft de Inspecteur, ook omdat belanghebbendes gemachtigde wel is gehoord, voldaan aan hetgeen in artikel 7:2 Awb en in artikel 25, lid 4 van de AWR is bepaald.
Omkering van de bewijslast
4.3 De Inspecteur heeft in eerste aanleg gesteld dat op grond van het bepaalde in artikel 27e, onderdeel b van de AWR, de Rechtbank het beroep ongegrond diende te verklaren omdat niet gebleken was dat ten aanzien van de in geschil zijnde aanslagen de uitspraak op het bezwaar onjuist was. Met betrekking tot de aanslagen over de jaren 2003 en 2004 onderbouwde hij dit mede met een beroep op het bepaalde in artikel 27e, onderdeel a van de AWR.
4.4 Op grond van de inhoud van de in 2.3 bedoelde stukken, welker inhoud door belanghebbende op geen enkele wijze wordt weersproken, is het Hof van oordeel dat belanghebbende in de in geschil zijnde jaren voor zijn rekening en risico een (objectieve) onderneming dreef. Uit voormelde geloofwaardige verklaringen, alsook uit de telefoontapverslagen, blijkt dat belanghebbende over een organisatie van kapitaal en arbeid beschikte. Hij wierf via tussenpersonen in Rusland stelselmatig vrouwen. Na aankomst in Nederland werden zij, met ondersteuning van anderen, zoals bijvoorbeeld C, als prostituee te werk gesteld in het U-centrum in R. Gelet op de in 2.3.3 en 2.3.9 opgenomen verklaringen is het aannemelijk dat belanghebbende zich al vóór 2001 met deze werkzaamheden heeft beziggehouden en dat hij ook in andere U-centra vrouwen voor zich liet prostitueren. Belanghebbende schuwde het niet de vrouwen, al dan niet door tussenkomst van onder andere C, onder mentale en fysieke druk te zetten. Hij voorzag ze van mobiele telefoons en controleerde ze (daarmee) veelvuldig. Doel was de vrouwen zoveel mogelijk te laten verdienen. Dat belanghebbende winst beoogde en dat dit ook redelijkerwijs te verwachten was blijkt uit de diverse verklaringen omtrent de verdeling van de verdiensten en uit de telefoontapverslagen.
4.5 Aangezien belanghebbende naar het oordeel van het Hof in de onderhavige periode een
onderneming dreef, vloeit uit het bepaalde in artikel 52 AWR voort dat hij, als administratieplichtige, gehouden is op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde zijn rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
4.6 Uit hetgeen in 2.3 is opgenomen blijkt ook dat elke prostituee haar verdiensten op een
blocnote bijhield. Deze primaire vastleggingen behoren tot de te bewaren “boeken en bescheiden” zoals bedoeld in evenvermeld artikel 52 AWR. Door de Inspecteur is onweersproken gesteld dat belanghebbende geen administratie heeft gevoerd. Dat een administratie is bijgehouden is ook overigens niet gebleken. Daaruit vloeit voort dat het Hof, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 27 e, aanhef en onderdeel b, juncto artikel 27j, derde lid van de AWR, het hoger beroep ongegrond verklaart tenzij blijkt dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (de zogenoemde “omkering van de bewijslast”). Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende het van hem verlangde bewijs niet geleverd.
4.7 Ten overvloede stelt het Hof, evenals de Rechtbank, vast, dat voor de jaren 2003 en 2004 aan belanghebbende aangiften zijn uitgereikt, die hij na diverse rappellen, niet heeft ingediend. Zoals de Rechtbank terecht heeft overwogen, ontslaat het feit dat tegen belanghebbende een strafvervolging was ingesteld, hem niet van zijn in artikel 8 van de AWR genoemde aangifteverplichting (HR 11 december 1991, BNB 1992/243 en HR 27 februari 2004, BNB 2004/225). Dat belanghebbende voor de jaren 2003 en 2004 niet de vereiste aangifte heeft gedaan, heeft tot gevolg dat ook op grond van het bepaalde in artikel 27e, onderdeel a, juncto artikel 27j, derde lid van de AWR, de bewijslast dient te worden verzwaard en omgekeerd.
Redelijke schatting
Belanghebbende klaagt in hoger beroep niet over de hoogte van de opgelegde aanslagen. Voor zover zijn beroep aldus moet worden verstaan, dat hij ook de hoogte van de aanslagen betwist, oordeelt het Hof als volgt. De omkering van de bewijslast neemt niet weg dat op de Inspecteur de last rust aannemelijk te maken dat de (navorderings-)aanslag is gebaseerd op een redelijke schatting van het belastbare inkomen. Gelet op de in de tapverslagen genoemde bedragen is een gemiddelde omzet van € 484 (dagomzetten 8, 9 en 10 november 2004 van A, O en G van € 255, € 325, € 600, € 450, € 775 en € 500) per prostituee per dag te berekenen. Dit stemt overeen met de verklaringen waaruit blijkt dat belanghebbende een minimum verdienste van € 400 tot € 500 per prostituee per dag eiste. Uit onder andere de in 2.3.9 vermelde verklaring blijkt dat in R op dat moment gemiddeld 6 prostituees werkten en uit de in 2.3.1 vermelde verklaring blijkt dat gedurende 7 dagen per week werd gewerkt. Uitgaande van de gangbare 50%-afspraak is dan de jaarwinst voor belanghebbende te schatten op € 484 * 7 dagen * 6 prostituees * 50% * 40 weken = € 406.560. De in 2.6 vermelde schattingen van de Inspecteur zijn derhalve redelijk en niet willekeurig gemaakt; ook als in ogenschouw wordt genomen dat uit de verklaringen blijkt dat belanghebbende ook in V, Y (en Z) vrouwen zich voor hem liet prostitueren en hij in afwijking van de 50%-afspraak zich in de regel meer geld toe-eigende, zoals in 2.3.3 is vermeld. Dat belanghebbendes onderneming gedurende het gehele door de Inspecteur belaste tijdvak heeft bestaan acht het Hof aannemelijk. Met betrekking tot de aanvang van belanghebbendes onderneming heeft het Hof de verklaringen opgenomen in 2.3.1 (‘visum ging in op 1 december 2001’) en in 2.3.3 (‘belanghebbende zat al negen jaar in deze zaken’) en in 2.3.9 (‘ik ben in december 2001 naar Nederland gekomen’) daarbij in zijn overwegingen betrokken. Dat na 1 december 2004 door de Inspecteur geen winst meer in aanmerking is genomen is juist omdat omstreeks dat tijdstip belanghebbende in hechtenis is genomen. Gelet op het vorenstaande is het Hof van oordeel dat de Inspecteur bij de vaststelling van het belastbare inkomen is uitgegaan van een redelijke schatting.
4.8 Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. R.F.C. Spek, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is op 25 augustus 2009 in het openbaar uitgesproken en, bij afwezigheid van de voorzitter, ondertekend door mr. Kooijmans.
De voorzitter,
(C.E. te Brake) (J.P.M. Kooijmans
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 27 augustus 2009
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.