Gerechtshof Arnhem, 08-09-2009, BJ8548, 08-00229
Gerechtshof Arnhem, 08-09-2009, BJ8548, 08-00229
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 8 september 2009
- Datum publicatie
- 25 september 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2009:BJ8548
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BM6726, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 08-00229
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting.
Verpleegkundige met onregelmatige diensten heeft geen recht op aftrek van kosten van kinderopvang.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 08/00229
uitspraakdatum: 8 september 2009
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna:belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 25 april 2008, nummer AWB 07/4293, in het geding tussen belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna:de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.886.
1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 25 april 2008 ongegrond verklaard.
1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2009 te Arnhem. Daarbij is de Inspecteur verschenen en gehoord. Belanghebbende is daarvoor uitgenodigd bij aangetekende brief van 27 mei 2009, verzonden aan het laatstelijk bij het Hof bekende adres, doch zonder bericht niet verschenen. Uit de tot de stukken van het geding behorende ontvangstbevestiging – in samenhang met de van TNT-Post/Track & Trace afkomstige informatie – leidt het Hof af dat de uitnodiging op 2 juni 2009 op de afhaallocatie aan belanghebbende is uitgereikt die voor ontvangst heeft getekend.
1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1 Belanghebbende heeft twee zonen; AX geboren in 1979 en BX, geboren in 2000. Zij is een alleenstaande moeder en vormde in het jaar 2005 samen met BX een zogenoemd eenoudergezin.
2.2 Gedurende het jaar 2005 was belanghebbende fulltime werkzaam als verpleegkundige in het A te Q. Als gevolg van haar onregelmatige diensten (overdag, ’s nachts, weekenden en feestdagen) was het niet mogelijk voor de opvang van BX gebruik te maken van de reguliere kinderopvang (kinderdagverblijf of gastouders). Zij heeft de opvang dan ook op andere wijze moeten organiseren.
2.3 Nadat de vader van BX belanghebbende in 2002 had verlaten, heeft zij tevergeefs getracht om via de rechter een bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van haar zoon af te dwingen. Belanghebbende heeft ook geen kinderopvangtoeslag ontvangen. Wel heeft zij gedurende het gehele jaar 2005 kinderbijslag ontvangen op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.
2.4 Belanghebbende heeft voor het jaar 2005 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.648. In haar aangifte heeft zij in verband met de kosten verbonden aan de opvang van BX een bedrag van € 1.080 op haar inkomen in aftrek gebracht onder de noemer “uitgaven voor levensonderhoud van kinderen”.
2.5 De Inspecteur heeft – in afwijking van de aangifte – een aanslag opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.886. Dit bedrag is als volgt samengesteld:
Belastbaar inkomen volgens aangifte € 37.648
Correcties:
loon € 1.566
reisaftrek openbaar vervoer € 1.817
resultaat uit overige werkzaamheden € 356
drempel ziektekosten en andere buitengewone uitgaven € 419
levensonderhoud van kinderen € 1.080
€ 5.238
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 42.886
2.6 Belanghebbende heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft belanghebbende bij uitspraak op bezwaar deels in het gelijk gesteld en alsnog een negatief resultaat uit overige werkzaamheden van € 356 in aanmerking genomen.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 Tussen partijen is in geschil of belanghebbende terecht (een deel van) de kosten verbonden aan de opvang van BX in aanmerking heeft genomen als uitgaven voor levensonderhoud van kinderen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
3.2 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel aangezien zij door haar onregelmatige werktijden geen gebruik kan maken van reguliere kinderopvang en derhalve niet in aanmerking komt voor een vergoeding of een toeslag, terwijl andere ouders wel een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang ontvangen.
3.3 De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat het voor BX bestaande recht op kinderbijslag aan het in aanmerking nemen van uitgaven voor levensonderhoud in de weg staat. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is naar zijn mening geen sprake.
3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Inspecteur ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.450 (€ 42.530-/- € 1.080).
3.6 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen:
“Artikel 6.14, eerste lid, onderdeel a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) bepaalt dat uitgaven voor levensonderhoud van kinderen niet in aanmerking worden genomen indien de belastingplichtige of een persoon die tot zijn huishouden behoort, voor het kind recht heeft op kinderbijslag volgens de Algemene Kinderbijslagwet of op een tegemoetkoming volgens een naar aard en strekking met die wet overeenkomende buitenlandse regeling.
Niet is geschil is dat eiseres in 2005 recht had op kinderbijslag voor haar zoon BX. Op grond van de voormelde wettelijke bepaling heeft eiseres geen recht op aftrek van uitgaven voor levensonderhoud ten behoeve van haar zoon BX. Het beroep van eiseres is in zoverre dan ook ongegrond.
Eiseres heeft aangegeven dat zij, vanwege de onregelmatige werktijden, geen gebruik kan maken van reguliere kinderopvang. Zij is derhalve genoodzaakt om de kosten voor de opvang van haar zoon voor haar eigen rekening te nemen. Eiseres betoogt dat zij ten onrechte anders wordt behandeld dat belastingplichtigen die wel gebruik kunnen maken van reguliere kinderopvang en hiervoor een tegemoetkoming in de kosten ontvangen.
Voor zover eiseres een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, is de rechtbank van oordeel dat dit niet kan slagen. Ook voor de kosten van reguliere kinderopvang geldt dat deze (met ingang van 1 januari 2005) niet aftrekbaar zijn van het inkomen uit werk en woning. In zoverre wordt eiseres niet anders behandeld.
Voor zover de grieven van eiseres zijn gericht op een rechterlijke toetsing van de redelijkheid en billijkheid van de wet, kunnen deze haar niet baten. Het staat de rechter op grond van artikel 120 van de Grondwet en artikel 11 van de Wet algemene bepalingen immers niet vrij om de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen.”
4.2 Het Hof verenigt zich met de oordelen van de Rechtbank en maakt de door de Rechtbank gebezigde gronden tot de zijne. Anders dan belanghebbende meent, maken de lastige omstandigheden waarin zij als alleenstaande moeder verkeert, haar onregelmatige werktijden en het gebrek aan (financiële) ondersteuning van de vader van BX niet dat de kinderopvangkosten als uitgaven voor levensonderhoud in aanmerking kunnen worden genomen. Gelijk de Rechtbank heeft geoordeeld is van discriminatie geen sprake nu geen enkele belastingplichtige, met een zoon of dochter waarvoor recht bestaat op kinderbijslag, kosten van (reguliere) kinderopvang op het inkomen in aftrek kan brengen.
4.3 De stelling van belanghebbende dat deze belastingplichtigen anders dan zijzelf een tegemoetkoming ontvangen in de vorm van de kinderopvangtoeslag en dat zulks een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling oplevert, kan in deze procedure niet aan de orde komen nu geschillen over toeslagen niet tot het domein van de belastingrechter behoren maar zijn voorbehouden aan de algemene bestuursrechter. Evenmin doet daaraan af dat geen reguliere kinderopvang voor BX beschikbaar is gedurende de avond of in de nachtelijke uren.
slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.J. Vonk, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. A.O. Lubbers, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 8 september 2009 in het openbaar uitgesproken.
De voorzitter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
De griffier, Namens de voorzitter,
drs. S. Darwinkel R. den Ouden
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 september 2009.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.