Home

Gerechtshof Arnhem, 22-09-2009, BJ9683, 08-00495

Gerechtshof Arnhem, 22-09-2009, BJ9683, 08-00495

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
22 september 2009
Datum publicatie
8 oktober 2009
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2009:BJ9683
Zaaknummer
08-00495

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Kosten van huishoudelijke hulp zijn niet aftrekbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 08/00495

uitspraakdatum: 22 september 2009

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 11 augustus 2008, nummer AWB 07/5098, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag (aanslagnummer 1234.56.789.H.56) inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.792.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 25 oktober 2007 de aanslag verminderd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 51.182.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 11 augustus 2008 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, een en ander voor zover hierin niet is beslist over de proceskostenvergoeding en, naar het Hof verstaat, de Inspecteur veroordeelt aan belanghebbende een vergoeding voor de kosten voor de bezwaarfase toe te kennen van € 103,90.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2009 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende is gehuwd. Zijn echtgenote is chronisch ziek. In verband met deze ziekte maakt belanghebbende sinds 1992 gebruik van huishoudelijke hulp. De kosten die belanghebbende daarvoor maakt, neemt belanghebbende jaarlijks in de belastingaangifte op onder de post buitengewone lasten, respectievelijk, vanaf 2001, als persoonsgebonden aftrek (buitengewone uitgaven).

2.2 In het jaar 2005 heeft belanghebbende gebruik gemaakt van een hulp in de huishouding (hierna: de externe hulp). Tussen belanghebbende en de externe hulp bestond de afspraak dat voor de verrichte werkzaamheden geen facturen of nota’s zouden worden gemaakt. In de periode januari tot en met juli 2005 verrichte de externe hulp gedurende acht uur per week huishoudelijke werkzaamheden en in de periode vanaf augustus 2005 gedurende vier uur per week.

2.3 Met ingang van augustus 2005 heeft belanghebbende zijn dienstverband bij zijn werkgever met vier uur per week teruggebracht. Deze vier uur per week heeft belanghebbende vervolgens aangewend om de tot op dat moment door de huishoudelijke hulp verrichte werkzaamheden deels zelf uit te gaan voeren. Voor deze door hemzelf verrichte werkzaamheden heeft belanghebbende een bedrag van € 10 per uur als buitengewone uitgaven in zijn aangifte opgenomen. Verder heeft belanghebbende uitgaven in verband met de externe hulp in zijn aangifte opgenomen. In totaal heeft belanghebbende in zijn aangifte een bedrag van 50 x 8 x € 10 = € 4.000 in de aangifte opgenomen in verband met bovenstaande uitgaven. Hierop heeft belanghebbende - in verband met een door A toegekend persoonsgebonden budget - een bedrag van € 1.004 in mindering gebracht, zodat per saldo een bedrag van € 2.996 resteert.

2.4 Bij brief van 23 april 2007 heeft de Inspecteur aan belanghebbende onder andere verzocht facturen/nota’s van de door belanghebbende opgevoerde buitengewone uitgaven over te leggen. Belanghebbende heeft aan dit verzoek niet kunnen voldoen, omdat dergelijke bescheiden niet waren opgemaakt.

2.5 Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur de aftrek van € 2.996 gecorrigeerd.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is of de door belanghebbende geclaimde kosten voor huishoudelijke hulp als buitengewone uitgaven in aftrek kunnen komen, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend wordt beantwoord.

3.2 Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en verlaging van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.730.

3.4 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Uitgaven voor extra gezinshulp kunnen op grond van artikel 6.18, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2005) slechts in aanmerking worden genomen voor zover zij blijken uit gedagtekende facturen waarin op duidelijke en overzichtelijke wijze de naam en het adres van de gezinshulp zijn vermeld. Nu belanghebbende niet over dergelijke facturen beschikt, kunnen de uitgaven voor extra gezinshulp reeds hierom niet in aftrek worden gebracht.

4.2 Bovendien kunnen de door belanghebbende zelf verrichte huishoudelijke werkzaamheden slechts in aftrek komen indien zij de in familieverband gebruikelijke wederzijdse hulp en bijstand te buiten gaan. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt - bijvoorbeeld door te wijzen op de ongebruikelijke aard van de door belanghebbende verrichte huishoudelijke werkzaamheden - dat zulks in casu het geval is. Hierbij merkt het Hof ten overvloede op dat een andersluidend oordeel zou meebrengen dat de door belanghebbende verrichte werkzaamheden zouden zijn verricht in het economische verkeer (zie HR 22 november 2000, nr. 35 666; www.rechtspraak.nl: LJN AA8421), zodat de opbrengst van deze werkzaamheden bij belanghebbende belast zou zijn als resultaat uit overige werkzaamheden.

4.3 Belanghebbende heeft verder gesteld dat door de werking van het vertrouwensbeginsel recht bestaat op de geclaimde aftrek. Belanghebbende heeft hiertoe aangevoerd dat hij in de jaren vóór 2005 regelmatig is gecontroleerd en dat deze controles nimmer hebben geleid tot beperking van de ook in die jaren geclaimde aftrek. Ook de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2006 en 2007 zijn door de Inspecteur opgelegd zonder de kosten voor extra huishoudelijke hulp te corrigeren. Ten slotte stelt belanghebbende dat hij ook vertrouwen mocht ontlenen aan het feit dat door A het persoonsgebonden budget is toegekend, zonder dat belanghebbende over facturen beschikte.

4.4 De Inspecteur heeft over de controles verklaard dat met betrekking tot de aanslag IB/PVV 1998 een bedrag van f. 1.483 is gecorrigeerd. Dat bedrag zag weliswaar op de geclaimde aftrek wegens kosten voor extra huishoudelijke hulp, maar was een gevolg van een controle bij A, waaruit bleek dat belanghebbende de door deze instantie verleende tegemoetkoming in verband met deze kosten niet (geheel) in mindering had gebracht op de door hem in aftrek gebrachte kosten. Bij een controle met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2000 zijn geen vragen gesteld omtrent de geclaimde aftrek in verband met extra kosten voor gezinshulp. Een correctie met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2004 van de echtgenote van belanghebbende zag slechts op een bedrag van € 545 aan ten onrechte in aftrek gebrachte premies voor een lijfrente. Belanghebbende, op wie in deze de bewijslast rust, heeft hetgeen de Inspecteur omtrent de controles en correcties heeft gesteld niet gemotiveerd weersproken.

4.5 Op grond van het bovenstaande is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Inspecteur bewust het standpunt heeft ingenomen – ook niet door een bestendige gedragslijn op dit punt - dat ook zonder dat belanghebbende beschikt over facturen de geclaimde aftrek zal worden gehonoreerd. Ook het feit dat A een persoonsgebonden budget toekent aan belanghebbende zonder dat belanghebbende beschikt over dergelijke facturen maakt niet dat hierdoor het vertrouwensbeginsel is geschonden. Immers, A is een ander bestuursorgaan, gebonden aan eigen wettelijke bepalingen en (beleids)regels, en kan als zodanig niet bij belanghebbende het in rechte te honoreren vertrouwen wekken dat de Inspecteur met betrekking tot de aftrek in de inkomstenbelasting eenzelfde gedragslijn zal volgen.

4.6. Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. J. van de Merwe en

mr. A.J.H. van Suilen, in tegenwoordigheid van mr. N. ten Broek als griffier.

De beslissing is op 22 september 2009 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

N. ten Broek R.A.V. Boxem

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 september 2009.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.