Gerechtshof Arnhem, 22-09-2009, BJ9689, 08-00372
Gerechtshof Arnhem, 22-09-2009, BJ9689, 08-00372
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 22 september 2009
- Datum publicatie
- 8 oktober 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2009:BJ9689
- Zaaknummer
- 08-00372
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting.
Gestelde kosten van ziekenhuisopname in het buitenland zijn niet aannemelijk gemaakt.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 08/00372
uitspraakdatum: 22 september 2009
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/P, (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 14 juli 2008, nummer AWB 07/4025, in het geding tussen X, wonende te Z (hierna: belanghebbende) en de Inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.790.
1.2. De Inspecteur heeft de aanslag bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 14 juli 2008 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.325.
1.4. De Inspecteur heeft bij brief van 28 juli 2008, ingekomen bij het Hof op 29 juli 2008, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2009 te Arnhem. Belanghebbende is in persoon verschenen, alsmede zijn gemachtigde en de Inspecteur, bijgestaan door A.
1.7. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende is afkomstig uit Irak en is vanaf 25 februari 1994 woonachtig in Nederland. Sinds maart 2003 is belanghebbende gehuwd met de uit Wit-Rusland afkomstige Y. Belanghebbendes echtgenote woont sinds september 2003 in Nederland.
2.2. Belanghebbende geniet vanaf februari 1995 een bijstandsuitkering. In het onderhavige jaar heeft belanghebbende een bijstandsuitkering van in totaal € 8.599 genoten, alsmede inkomsten uit dienstbetrekking ten bedrage van € 5.191.
2.3. Belanghebbende heeft in zijn aangifte een bedrag van € 10.108 als uitgaven wegens ziekte in aftrek gebracht. Een gedeelte van dit bedrag, € 9.850, heeft volgens belanghebbende betrekking op de kosten ter zake van een ziekenhuisopname in Kirgizië van 18 december 2002 tot en met 6 januari 2003. Deze kosten zijn niet vergoed door zijn ziektekostenverzekeraar B.
2.4. Belanghebbende is een jaar eerder, namelijk van 18 december 2001 tot en met 7 januari 2002, ook al opgenomen geweest in hetzelfde ziekenhuis voor dezelfde (prostaat)klachten. De kosten daarvoor bedroegen $ 8.700 (€ 9.577). Deze kosten zijn in maart 2002 door de ziektekostenverzekeraar B volledig vergoed. Uit bankafschriften blijkt dat ultimo maart 2002 door belanghebbende kasopnames zijn gedaan voor in totaal € 9.590.
2.5. Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur de aftrek van € 9.850 niet aanvaard.
2.6. De Rechtbank heeft belanghebbende in het gelijk gesteld en de aftrek wel geaccepteerd.
3. Geschil
3.1. In geschil is of het bedrag van € 9.850 in aftrek komt als uitgave wegens ziekte.
3.2. De Inspecteur betwist dat sprake is geweest van geneeskundige hulp waarvoor belanghebbende uitgaven heeft gedaan.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 6.1 in verband met artikel 6.16 en 6.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 komen uitgaven voor geneeskundige hulp in beginsel in aftrek op het inkomen.
4.2. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat belanghebbende, die aanspraak maakt op een aftrekpost, aannemelijk dient te maken dat hij uitgaven voor geneeskundige hulp heeft gedaan. Deze bewijslastverdeling brengt mee dat indien er twijfel bestaat over de door belanghebbende gestelde toedracht, dit ten nadele werkt van belanghebbende.
4.3. Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij geneeskundige hulp heeft genoten, heeft belanghebbende een in de Russische taal gestelde verklaring van de kliniek "C" te Q (Kirgizië) overgelegd, alsmede een beëdigde vertaling daarvan door D. Deze vertaling luidt als volgt:
"Licentie M3 0122 van 16 augustus 1996
Stad Q Kirgizstan
Medische verklaring
Kliniek "C"
Achternaam, voornaam: X Document van het Koninkrijk der Nederlanden
Geboortedatum
Verklaring: De genoemde was van 18.12.2002 tot 6.01.2003 opgenomen voor de behandeling in de stationaire kliniek. Diagnose: Acute verslechtering van de chronische etterende prostaatontsteking vergroeid met de rechter darm, afvoerkanaal voor dagurethra. Beginnende osteoartrose van de beide heupgewrichten tevens verslechtering van de chronische cyste Aan de genoemde werd eerste medische hulp verleend
Kosten van de stationaire behandeling, 9850 Euro (negenduizend achthonderd vijftig Euro).
Aanbeveling: na verloop van 3-6 maanden een herhaalde behandeling.
Datum 07.01.2003-01.19
Handtekening van de arts E / w.g. / 7.01.2003-01.19
Stempel: (vert.: tekst van de stempel in de Kirgizische taal).”
4.4. Verder heeft belanghebbende een brief van 23 april 2002 van F, uroloog te Arnhem, ingebracht, waarin onder meer het volgende is verklaard:
"In het verleden was hij al door enkele collega's van mij gezien. (...) Samenvattend gaat het om prostatitisproblematiek, zich uitend in frequente mictie [urinelozing], pijn in het rectum en in de linker bekkenhelft. Deze pijnklachten bestaan vrijwel continu sinds een jaar of 15. (…)
Hij had vertaalde gegevens uit Rusland bij zich, waarbij bleek dat hij daar voor hetzelfde behandeld was, zij het op iets andere wijze dan wij dat gewend zijn."
4.5. Belanghebbende heeft voorts een brief van 15 november 2007 van G, uroloog te Arnhem, ingebracht, waarin het volgende is verklaard:
"Omtrent de behandelingen die in Rusland zijn uitgevoerd, kan ik van hieruit moeilijk een oordeel vellen, wel is het bij de aandoening die de heer X heeft, bekend dat erin korte tijd exacerbaties [plotselinge verergering van een verschijnsel] kunnen ontstaan, welke op korte termijn behandeling middels antibiotica en pijnstilling noodzakelijk maken. Soms is hiervoor opname nodig."
4.6. Belanghebbende heeft op 16 juni 2005 in een brief aan de Inspecteur het volgende verklaard:
“In uw brief verzoek u een vergoeding van B voor de uitgaven voor de medische behandeling maar ik heb niets van B gekregen. Ik betaald een bedrag van € 9850 voor ziektekosten zelf uit mijn zak.”
4.7. Belanghebbende heeft op 16 januari 2006 in een brief aan de Inspecteur het volgende verklaard:
“De betaling van operatie heb ik met behulp familie mijn vrouw voldaan. Mijn operatie kost 9850 €. Uit mijn zak heb ik 3500 € betaald. Het rest heeft familie mijn vrouw betaald. Tussen 2004-2005 heb ik 4000 € voor hem toegestuurd. Dit bedrag is uit mijn vakantiegeld en belastinggeld. Nu moet ik nog 2350 € betalen. Het is mijn schuld. Ik hoop dat mijn situatie duidelijk is.”
4.8. Belanghebbende heeft op 17 april 2007 in een brief aan de Inspecteur onder meer het volgende verklaard:
“(…) Voor de operatie heb ik door bankrekening niet betaald. Sovjet Union heeft andere systeem betaling. Uit mijn zak heb ik 3500 € betaald. Dit geld heb ik bewaard uit jaar 1999 (twee rekeningafschrift). Het rest heeft familie mijn vrouw betaald. (…)”
4.9. Belanghebbende heeft tevens de hiervoor in 4.8. genoemde bankafschriften ingebracht. Daaruit blijkt dat op 3 augustus 1999 en 18 oktober 1999 kasopnames zijn gedaan van respectievelijk fl. 5.802 (€ 2.632) en fl. 1.100 (€ 499).
4.10. Verder behoort tot de gedingstukken een brief van 12 oktober 2007 van de ziektekostenverzekeraar B aan belanghebbendes gemachtigde, waarin onder meer het volgende is vermeld:
“Uit de door uw cliënt toegestuurde gegevens blijkt niet dat er sprake is van een levenbedreigende, medisch spoedeisende situatie. Het enkele feit dat er sprake zou zijn geweest van een verslechtering van de medische problematiek is onvoldoende om dit aan te nemen.
(…)
Uit die vragenlijst blijkt verder dat uw cliënt heeft ingevuld op de vraag ‘is de nota betaald’ dat dit niet van toepassing is. Een betalingsbewijs ontbreekt bovendien. Een enkele verklaring van een kliniek is daartoe onvoldoende. Op geen enkele wijze is aannemelijk gemaakt dat uw cliënt contant heeft betaald. U deelde mij bovendien telefonisch mee dat uw cliënt het geld zou hebben geleend. Dit is nimmer eerder door uw cliënt verklaard en bewijzen daarvan ontbreken eveneens.
(…)
Met betrekking tot een eventuele vergoeding in het kader van de Ziekenfondswet kan ik u berichten dat, gelet op de wetgeving in die tijd, geen enkele mogelijkheid bestaat om deze kosten ten laste van de Ziekenfondswet te vergoeden. Zelfs indien er sprake was geweest van een opname in een EU-land waren de kosten voor opname niet voor vergoeding in aanmerking gekomen op basis van het EG-verdrag. Nu Kirgizië geen onderdeel is van de EU zouden in theorie alleen kosten vergoed worden indien er sprake was van een levensbedreigende situatie. Uw cliënt zou dan eerst toestemming moeten hebben gehad op grond van artikel 9 lid 4 van de Ziekenfondswet en de Regeling hulp in het buitenland ziekenfondsverzekering (zie bijlage). Daarvan is, zo mag blijken, in dit geval absoluut geen sprake.”
4.11. De hiervoor in 4.10. bedoelde vragenlijst van ziektekostenverzekeraar B, met dagtekening 5 maart 2003, is door belanghebbende als volgt ingevuld:
“1. Wat was de reden voor het inroepen van de medische behandeling?
Ik moest per ongeluk naar het ziekenhuis. Ik had heel erg pijn vanwege het weer.
2. Was de zorgverlener een huisarts, tandarts of specialist?
Hij was specialist.
3. Was u voorheen in Nederland hiervoor onder behandeling? Zo ja, bij wie.
Ja, bij F, ziekenhuis.
(…)
5. Is de nota door u betaald?
n.v.t.
6. Eventuele opmerkingen.
Ik heb de nota’s naar jullie toegestuurd. Bij de eerste aanvraag.”
4.12. Verder heeft belanghebbende tot staving van zijn standpunt een in de Russische taal gestelde verklaring van de administratie van de kliniek overgelegd, alsmede een beëdigde vertaling daarvan door D. Deze vertaling luidt als volgt:
"Licentie MZ 0122 ban 16 aug. 1996
Stad Q, Kirgizstan
Medische verklaring
Kliniek "C"
DHR. X
GEBOORTEDATUM:
VERKLARING: De Administratie van de KLINIEK "C" bevestigt dat de kosten van de operatie en de medische behandeling t.b.v. Euro 9850 (negenduizend achthonderd vijftig Euro) door de bovengenoemde staatsburger van Nederland op 07.01.2003 contant betaald werden
Hoogachtend,
Datum: 14.05 2003
Handtekening van de arts: E / w.g. /
Stempel:
(Vert.: rond stempel met wapen, tekst in de Kirgizstaanse taal)”
4.13. Tevens heeft belanghebbende een kassabon van de kliniek van 7 januari 2003 ingebracht waarop onder meer is vermeld “9850.00?”.
4.14. Belanghebbende heeft verder een in de Russische taal gestelde verklaring van H, geboren 19 augustus 1949, met de Wit-Russische nationaliteit, naar hij zegt zijn schoonmoeder, overgelegd, alsmede een vertaling daarvan door I. Deze vertaling luidt als volgt:
"Ik, H, heb op 07 januari 2003 aan mijn zwager X een bedrag van 6350 euro geleend voor behandeling. Op 28 september 2004 heb ik hiervan 4000 euro door mijn zoon J teruggekregen. Mijn zwager X moet mij nog 2350 euro terugbetalen, zijnde het restant van de lening groot 6350 euro.
Datum 15.10.2007
Handtekening I
- Kopie paspoort
Ondergetekende, KASSIBI; LTD, door de Arrondissementsrchtbank te R (Rusland) beedigd als vertaalster Russisch, verklaart (…)
Vertaler – I
M. 18.09.2007”
4.15. Nadat de Inspecteur belanghebbende had gewezen op de discrepantie in de data van voornoemde verklaring van H (15 oktober 2007) en die van de vertaling ervan (18 september 2007), heeft belanghebbende op 24 december 2007 de volgende verklaring van J, geboren 4 juni 1974, met de Wit-Russische nationaliteit, naar hij zegt zijn zwager, aan de Inspecteur toegestuurd:
“Ik, J, heb op 25 Oktober 2004 gekregen het bedrag 4000 euro van X, Op 28 Oktober 2004 heb ik dit bedrag 4000 euro aan mijn moeder H terugbetaald.
Datum 18.12.2007
Handtekening J
- Kopie paspoort
Ondergetekende, KASSIBI; LTD, door de Arrondissementsrchtbank te R (Rusland) beedigd als vertaalster Russisch, verklaart (…)
Vertaler – I
M. 18.12.2007”
4.16. De Inspecteur heeft een verklaring ingebracht van A, werkzaam bij de Belastingdienst en beëdigd vertaalster voor de Russische taal. Zij verklaart onder meer het volgende:
"De vertalingen vertonen wat slordigheden en de fout op één van de vertalingen dat het een vertaling van een tekst in de Poolse taal betreft, is een professionele vertaalster onwaardig. De essenties van de vertalingen zijn echter naar mijn mening juist.
(...)
De kopie van de kasrekening vertoont eveneens fouten in het Russisch. Het lijkt me onwaarschijnlijk dat een kassa standaard met dergelijke fouten is geprogrammeerd. Onderaan de "bon" staat c?ac??a het geen moet zijn c?ac??o, dankjewel.
Op de bon staat cep?ec, een woord dat in mijn woordenboek niet voorkomt. Wellicht dat wordt bedoeld cep??c, letterlijk vertaald dienstverlening, maar in dit verband een beetje vreemd om te gebruiken.
Een derde fout is ???op????o???I?. Men zal bedoelen ???op?a??o???I?. Deze typefout is zeer begrijpelijk omdat op een cyrillisch toetsenbord de Latijnse letter a en de cyrillische letter ? zich op dezelfde toets bevinden. Het is een veelvoorkomende fout bij mensen die zowel in het Latijnse als in het cyrillische schrift typen. Ook dit is een aanwijzing naar mijn mening dat deze kasrekening niet uit de kassa komt maar is getypt."
Ter zitting heeft A nog verklaard het opmerkelijk te vinden dat op de door belanghebbende ingebrachte verklaringen die afkomstig zijn van de kliniek “C” geen enkele keer het adres van de kliniek is vermeld.
4.17. Belanghebbende heeft een verklaring van K, beëdigd vertaalster voor de Russische taal ingebracht. Zij verklaart onder meer het volgende:
“Ik onderschrijf de slordigheden in de Russische taal en in de vertaling zoals beschreven door A. Echter de conclusies getrokken door A vind ik weinig gefundeerd. (…)
A geeft aan dat er een spelfout in de bon aanwezig was. Ik heb de kopie van de kasrekening niet gezien, vandaar kan ik hierop niet reageren.
In Rusland is het nu nog zeer gebruikelijk dat bonnen handgeschreven worden, (…).”
4.18. De Inspecteur heeft tegen de door belanghebbende overgelegde stukken en verklaringen ingebracht dat onduidelijk is of de kassabon (zie 4.13) in euro's is gesteld nu achter het getal 9.850 een omgekeerd euroteken staat en dat het opmerkelijk is dat in een land waarin de euro geen betaalmiddel is de kassabon in euro's luidt, mede omdat de nota ter zake van de ziekenhuisopname in het voorafgaande jaar in dollars luidde.
4.19. Verder heeft de Inspecteur gewezen op tegenstrijdige verklaringen van belanghebbende. Zo heeft hij in de brief van 16 juni 2005 (zie 4.6) verklaard een bedrag van € 9.850 uit eigen zak te hebben betaald, terwijl hij later in de brief van 16 januari 2006 (zie 4.7) heeft verklaard dat hij slechts een bedrag van € 3.500 uit eigen zak heeft betaald.
4.20. De Inspecteur wijst verder op andere tegenstrijdige verklaringen. Zo heeft belanghebbende in zijn brief van 16 januari 2006 (zie 4.7) geschreven dat hij € 4000 aan de familie van zijn vrouw heeft toegestuurd, terwijl hij volgens latere verklaringen dit geld in Polen zou hebben overhandigd aan zijn zwager J.
4.21. Verder acht de Inspecteur het erg onwaarschijnlijk dat belanghebbende, naar hij zelf zegt, in 1999 een bedrag van fl. 6.902 in contanten heeft opgenomen (zie 4.9), dit geldbedrag thuis heeft bewaard, waarna hij daarmee in januari 2003 deels de ziekenhuisnota, luidende in euro’s, ter zake van een acute ziekenhuisopname in Kirgizië voldoet.
4.22. Voorts wijst de Inspecteur op onjuistheden in de verklaring van belanghebbendes schoonmoeder H (zie 4.14). Zo spreekt zij van “zwager” in plaats van “schoonzoon” en verklaart zij het bedrag van € 4.000 op 28 september 2004 te hebben teruggekregen, terwijl belanghebbende pas op 29 september 2004 een kasopname van
€ 4.250 heeft gedaan. Bovendien vindt de Inspecteur het opmerkelijk dat de verklaring is gedagtekend op 15 oktober 2007, terwijl de vertaling ervan is gedagtekend op 18 september 2007. Vervolgens wijst de Inspecteur op de hiermee tegenstrijdige verklaring van belanghebbendes zwager J (zie 4.15) waarin staat dat hij het bedrag van € 4000 op 25 oktober 2004 van belanghebbende heeft gekregen, waarna hij dit op 28 oktober 2004 aan zijn moeder heeft gegeven.
4.23. Bovendien zou belanghebbende volgens de Inspecteur financieel niet in staat zijn om uit eigen middelen de nota deels te voldoen. Uit een vermogensvergelijking zou immers blijken dat belanghebbende, die gedurende vele jaren uitsluitend een bijstandsuitkering heeft genoten en wiens inwonende zoon uit 1982 geen inkomen genoot, slechts een bedrag van € 310 per maand heeft te besteden aan wonen, eten, drinken, kleding, auto rijden, etc., aldus de Inspecteur.
4.24. Belanghebbende heeft op de zitting – evenals in zijn verweerschrift - verklaard de reis naar Kirgizië te hebben ondernomen voor een bezoek aan zijn schoonfamilie. Nadat belanghebbende ermee werd geconfronteerd dat zijn schoonfamilie in Wit-Rusland woonachtig is - dat duizenden kilometers van Kirgizië is gelegen – verklaarde hij voor de medische behandeling van zijn prostaatklachten naar Kirgizië te zijn gereisd, waarna hij vervolgens verklaarde voor het bergwandelen en voor het bezoek aan een oude studievriend naar Kirgizië te zijn gegaan. Het Hof merkt dienaangaande op dat de verklaring inzake de medische behandeling niet consistent is met de medische verklaring van de Kirgizische arts (zie 4.3) waarin staat dat sprake was van een acute aandoening.
4.25. Voorts heeft belanghebbende desgevraagd op zitting verklaard dat zijn zwager J het bedrag van € 6.350 vanuit Wit-Rusland naar Kirgizië heeft gebracht voor de betaling van de ziekenhuisnota en dat hij in 2004 in Polen een bedrag van € 4.000 heeft terugbetaald aan zijn zwager.
4.26. Belanghebbende heeft verder nog ter zitting verklaard dat hij met de auto vanuit Nederland naar S (Polen) is gereden, van waaruit hij met de trein naar T (Wit-Rusland) is gegaan, waarna hij met het vliegtuig naar Q (Kirgizië) is gevlogen. De terugweg heeft hij op dezelfde wijze afgelegd. Ter onderbouwing van deze stelling heeft hij een treinkaartje S (Polen) – U (Wit-Rusland), afgestempeld op 17 december 2002, en een treinkaartje T (Wit-Rusland) – S (Polen), geldig op 6 januari 2003, ingebracht. Van de vliegreizen heeft belanghebbende geen tickets. Naar zijn zeggen heeft hij deze reizen contant ($ 50 enkele reis) betaald zonder dat hij daarvoor tickets heeft ontvangen. Het Hof wijst in dit verband erop dat het treinkaartje S (Polen) – U (Wit-Rusland) is afgestempeld op 17 december 2002, terwijl belanghebbende op 18 december 2002 al zou zijn opgenomen in het ziekenhuis in Kirgizië, en dat het treinkaartje T (Wit-Rusland) – S (Polen) geldig is op 6 januari 2003, terwijl belanghebbende op die dag zou zijn ontslagen uit de kliniek in Kirgizië en de kassabon en de medische verklaring van de kliniek pas op 7 januari 2003 aan belanghebbende zouden zijn verstrekt.
4.27. Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat hij uitgaven voor geneeskundige hulp in Kirgizië heeft gedaan. Redengevend daarvoor zijn de verscheidene tegenstrijdige verklaringen waardoor de toedracht omtrent de reis naar Kirgizië en de aard ervan, volstrekt onduidelijk blijft. Ook op nadere vragen van het Hof tijdens de zitting heeft belanghebbende die duidelijkheid niet kunnen verschaffen, hoewel dit toch op zijn weg zou hebben gelegen. Het Hof kent daarom aan deze verklaringen weinig overtuigingskracht toe. Het Hof komt bij de weging van hetgeen partijen over en weer hebben ingebracht tot het oordeel dat de stelling van belanghebbende dat hij in Kirgizië uitgaven voor geneeskundige hulp heeft gedaan, niet aannemelijk is gemaakt. De Inspecteur heeft dan ook terecht en tot het juiste bedrag de aftrek gecorrigeerd.
4.28. Kort voordat beide partijen op zitting voor het laatst het woord mochten voeren, is namens belanghebbende verzocht het onderzoek ter zitting te schorsen omdat bijstand van een tolk ter zitting nodig werd geacht. De Inspecteur heeft aangegeven het inschakelen van een tolk niet nodig te vinden. Het Hof heeft belanghebbendes verzoek afgewezen. Redengevend daarvoor is dat ter zitting reeds was gebleken dat belanghebbende de Nederlandse taal voldoende machtig is voor een goede behandeling van het hoger beroep.
4.29. Gelet op het vorenoverwogene wordt het hoger beroep van de Inspecteur gegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd.
5. Proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, en
- verklaart het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. J.A. Monsma en mr. J. van de Merwe, in tegenwoordigheid van mr. N. ten Broek als griffier. De beslissing is op 22 september 2009 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(N. ten Broek) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 september 2009.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.