Gerechtshof Arnhem, 22-09-2009, BK0410, 08/00474 en 08/00475
Gerechtshof Arnhem, 22-09-2009, BK0410, 08/00474 en 08/00475
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 22 september 2009
- Datum publicatie
- 16 oktober 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2009:BK0410
- Zaaknummer
- 08/00474 en 08/00475
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting.
Voordeel ter zake van bemiddeling bij aan- en verkoop van grond is belast.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 08/00474 en 08/00475
uitspraakdatum: 22 september 2009
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van Rechtbank Arnhem van 11 augustus 2008, nummers AWB 07/3530 en 07/3531, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2000 en 2001 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd.
1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de navorderingsaanslagen verminderd.
1.3. Belanghebbende is tegen voormelde uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4. Het beroepschrift tegen de uitspraak van de Rechtbank is op 18 september 2008 ter griffie ingekomen en aangevuld bij brief van 22 oktober 2008.
1.5. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2009 te Arnhem. Belanghebbende en de Inspecteur hebben het Hof bericht niet ter zitting aanwezig te zullen zijn en zijn dan ook niet verschenen.
2. De vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, geboren in december 1928, heeft in de jaren 2000 en 2001 bemiddeld bij de aan en verkoop van percelen grond. De activiteiten van belanghebbende bestonden uit het zoeken naar percelen grond met een bouwbestemming. Belanghebbende benaderde eigenaren van percelen grond waarop een bouwbestemming rustte en peilde of zij bereid waren om deze te verkopen aan een projectontwikkelaar.
2.2. Naar aanleiding van een tegen A B.V. ingesteld strafrechtelijk onderzoek is ook bij belanghebbende een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. In het kader van dit onderzoek hebben ambtenaren van de FIOD belanghebbende als verdachte gehoord. In het proces verbaal van een verhoor van belanghebbende op 8 november 2005 staat onder meer:
“ (Gevraagd wordt of gehoorde het bedrijf B B.V. te Q kent en wat zijn relatie is tot genoemd bedrijf)
‘Ik ben toen benaderd door de directeur van B B.V., dhr. C. Ik heb de werkzaamheden die ik voor B B.V. heb verricht ook nog voor andere bouwbedrijf verricht. Het ging hier om D. Ik ben gestopt met deze werkzaamheden zo rond januari 2004.’
(Gevraagd wordt of gehoorde in de periode 01 januari 2000 tot heden werkzaamheden voor B B.V. heeft verricht en zo ja welke werkzaamheden)
‘Ik ben daar begonnen vanuit een sociale gedacht. Het bedrijf had weinig werk en wilde graag gebruik maken van mijn netwerk en expertise
Ik reed met mijn auto rond en keek wat rond. Als ik percelen zag die bijvoorbeeld grensden aan een nieuwbouwplan dan gaf ik dit door. Er werd dan uitgezocht of er een bestemmingsplan lag en wat de bestemming was. Was de bestemming woningbouw dan ging ik praten met de eigenaar van de grond of hij de grond wilde verkopen. Vanuit mijn werk bij de woningbouwvereniging had ik die kennis opgebouwd met betrekking tot de ontwikkeling van woningbouwprojecten.
Ooit heb ik ook via een A-B-C-contract grond gekocht en direct weer doorverkocht. Ik weet niet waarom dat toen zo is geregeld. Deze grond is uiteindelijk gekocht door E B.V.’
(Gevraagd wordt of gehoorde voor de werkzaamheden werd betaald en zo ja op welke wijze)
‘Ik kreeg per maand een onkostenvergoeding. (…)
Bij succesvolle projecten kreeg ik ook betaald. Ik kreeg dan een provisie. Ik werd betaald per m2. (…) Ik heb in deze gevallen alleen de contacten gelegd en dan hield mijn werk op. In het beging heb ik mij gemeld als een medewerker van B B.V. Ik wilde dat later niet meer en ik heb vanaf dat moment gewerkt onder mijn eigen naam. Begonnen de onderhandelingen dan trok ik mij terug.
(…)’
(Gehoorde heeft op 00-12-2000 een perceel grond gekocht gelegen aan a-straat 1 te R. Gehoorde heeft hiervoor fl. 4.590.000,-- betaald. Gevraagd wordt hoe hij dit heeft gefinancierd)
‘Dit is het project waarover ik hiervoor ook heb verklaard. De financiering en betaling zijn voor rekening gekomen van E B.V. en F B.V. Het is vormgegeven via een A-B-C-contract.
(Gehoorde heeft op 00-12-2000 een perceel grond verkocht aan a-straat 1 te R. Gehoorde heeft hiervoor fl. 4.675.000,-- ontvangen. Gevraagd wordt om een reactie)
‘Deze verkoop heeft betrekking op datzelfde A-B-C-contract. Deze provisie van fl. 85.000 is volledig op mijn rekening gestort en de helft van dit bedrag heb ik doorbetaald aan C. (…)”
2.3. In het proces verbaal van een verhoor van belanghebbende op 16 februari 2006 staat onder meer:
“ (Gevraagd wordt vanaf wanneer gehoorde deze werkzaamheden heeft uitgevoerd en tot wanneer)
‘U vraagt mij wanneer ik daarmee begonnen ben. Dat weet ik niet meer precies. Ik denk eind 1999/begin 2000. (…) Ik heb dat gedaan tot eind 2004. Ongeveer 4 jaar heb ik dat gedaan. (…)’
(Gehoorde wordt hoe gehoorde zich presenteerde richting potentiële verkopers)
‘Ik heb eerst kaartjes gehad van B B.V. Ik stelde me voor als meneer X en gaf een kaartje af. Ik was niet werkzaam bij B B.V.. Ik stond niet op de loonlijst. Dat wilde ik niet. De tijd dat ik op de loonlijst sta heb ik gehad. Ik deed de werkzaamheden vanuit een sociale gedachte, als tijdsvulling. (…)’
(Gevraagd wordt of gehoorde ook voor andere bedrijven deze werkzaamheden uitvoerde zo ja, welke bedrijven en welke afspraken werden hierover gemaakt)
‘U vraagt mij of ik ook voor andere bedrijven werkzaamheden heb verricht. Voor het jaar 2000 heb ik een keer voor een bedrijf werkzaamheden verricht. (…) U vraagt mij of dit voor E B.V. is geweest. Nee. (…) Dan zal ik u zeggen dat ik werkzaamheden heb verricht voor een dochteronderneming van D dat was gevestigd in Duitsland (…).’
(Getoond wordt een brief van E B.V. te Z (ibn 252), gedateerd 21 december 1999. Gesproken wordt over een bemiddelingsprovisie van fl 45.000,--. Gevraagd wordt of gehoorde dit bedrag heeft ontvangen, hoe dit is ontvangen en voor welke werkzaamheden.)
‘Hier klopt geen bal van. De grond heb ik bij E aangebracht en hier is B B.V. helemaal niet bij betrokken. (…) Het geld heb ik wel gekregen. (…) Ik heb het toen geregeld met de heer G van E B.V. (…)’
(Getoond wordt een brief, gedateerd 19 maart 2001, van B B.V. inzake een optiecontract op verkregen grond van de heer H. Gevraagd wordt of de fl 50.000,00 die in april 2001 is betaald betrekking heeft op dit contract.)
‘Hier is helemaal niets van doorgegaan. Dit is grond bij het I stadion. Ik heb wel fl 50.000,-- ontvangen. Ik ben eerlijk. De uiteindelijke transactie is niet doorgegaan. Op het laatste moment is door de Gemeente Z het voorkeursrecht uitgesproken. (…)’
(Gehoorde wordt gevraagd welke afspraken met B B.V. zijn gemaakt over de door B B.V. aan gehoorde betaalde vergoedingen en onkosten en met wie zijn deze afspraken gemaakt.)
‘Ik heb die afspraken met C gemaakt. Hij heeft mij gevraagd die werkzaamheden uit te voeren en C heeft mij een aanbod gedaan als vergoeding. (…) C heeft niet gesproken over het minimum aan uit te voeren werkzaamheden. Het was een kwestie van vertrouwen. (…)’
(Over 2000 heeft gehoorde, in totaal € 11,344,51, betaald in 6 termijnen, ontvangen van B B.V.. De bedragen worden overgemaakt onder de noemer (onk.)vergoeding. Gevraagd wordt waar de betalingen voor bedoeld zijn)
‘Dat is de vergoeding voor de uren en onkosten die ik heb gemaakt. Dat is ook het bedrag dat ik met C had afgesproken.’
(Over 2001 heeft gehoorde, in totaal € 11,344,51, betaald in 6 termijnen, ontvangen van B B.V.. De bedragen worden overgemaakt onder de noemer (onk.)vergoeding. Gevraagd wordt waar de betalingen voor bedoeld zijn)
‘Dat is de vergoeding voor de uren en onkosten die ik heb gemaakt. Dat is ook het bedrag dat ik met C had afgesproken. (…)’
(Gevraagd wordt of gehoorde de onkosten die zijn gemaakt kan onderbouwen, heeft gehoorde bonnetjes bewaard.)
‘Nee, ik heb geen bonnetjes bewaard. Ik heb twee maal een nieuwe auto gekocht en reed ongeveer 35.000 km per jaar. Verder heb ik nieuwe kostuums aangeschaft, iets wat ik anders niet gedaan zou hebben. Dat zijn de onkosten die ik van de vergoeding van B B.V. heb betaald.”
2.4. Belanghebbende was overeengekomen dat hij voor zijn werkzaamheden een vaste vergoeding zou ontvangen. Tegenover ambtenaren van de FIOD heeft belanghebbende onder meer verklaard: “Ik heb die afspraken met C gemaakt. Hij heeft mij gevraagd die werkzaamheden uit te voeren en C heeft mij een aanbod gedaan als vergoeding. (…) Dat is de vergoeding voor de uren en onkosten die ik heb gemaakt.”
2.5. Voor zijn (bemiddelings)werkzaamheden heeft belanghebbende, voor wat betreft de jaren 2000 en 2001, de volgende bedragen ontvangen:
2000
Periodieke vergoeding van A B.V. ƒ 28.525
Provisie aan en verkoop grond a-straat 1 te R en/of bemiddelingsprovisie van E B.V. ƒ 85.000
2001
Periodieke vergoeding van A B.V. ƒ 50.000 € 22.689
Optievergoeding van F B.V. ƒ 25.000 € 11.344
Belanghebbende heeft deze vergoedingen niet aangegeven in zijn aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de desbetreffende jaren.
2.6. De Inspecteur heeft deze ontvangen bedragen gerekend tot inkomsten uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden en diensten (jaar 2000), onderscheidenlijk tot het resultaat uit overige werkzaamheden (jaar 2001). Hij heeft in verband daarmee de thans in geding zijnde navorderingsaanslagen opgelegd. Bij de uitspraak op bezwaar heeft hij daarop aftrekbare kosten in aftrek toegelaten tot een bedrag van ƒ 14.263 (jaar 2000), onderscheidenlijk ƒ 12.500 (jaar 2001).
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur de hiervoor bedoelde bedragen terecht heeft gerekend tot inkomsten uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden en diensten (jaar 2000), onderscheidenlijk tot het resultaat uit overige werkzaamheden (jaar 2001).
3.2. Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraken op bezwaar en vermindering van de navorderingsaanslagen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Belanghebbende stelt dat niet voorzienbaar was of redelijkerwijs voordeel zou kunnen worden genoten. Hij stelt voorts dat geen sprake was van arbeid, althans niet van in het economische verkeer verrichte arbeid.
4.2. Vaststaat dat belanghebbende met B B.V. was overeengekomen dat hij werkzaamheden zou verrichten en dat hij daarvoor een vergoeding (“voor uren en onkosten”) zou ontvangen. Het Hof acht aannemelijk dat op voorhand duidelijk was dat de vergoeding te maken onkosten zou overtreffen. Daarmee staat vast dat belanghebbende redelijkerwijs voordeel kon verwachten. Tevens volgt daaruit dat belanghebbende arbeid verrichtte (“werkzaamheden”) en dat deze in het economische verkeer immers tegen een vooraf overeengekomen vergoeding werd(en) verricht. De door belanghebbende ontvangen provisie en optievergoeding vloeien eveneens voort uit deze werkzaamheden, zodat in het midden kan blijven of deze provisie en optievergoeding redelijkerwijs konden worden verwacht.
4.3. Belanghebbende stelt dat hij met de werkzaamheden niet heeft beoogd voordeel te behalen. De ontvangsten vinden hun oorsprong in door belanghebbende verrichte werkzaamheden, en zouden, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, voorzienbaar de te maken onkosten overtreffen terwijl dit voorzienbaar gunstige resultaat niet speculatief was. Onder die omstandigheden wordt belanghebbende geacht met zijn werkzaamheden voordeel te hebben beoogd.
4.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat de ontvangsten behoren tot de opbrengst van niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden en diensten, onderscheidenlijk tot het resultaat van overige werkzaamheden. Of sprake was van, naar belanghebbende betwist, een gezagsverhouding, is daarbij niet van belang.
4.5. Belanghebbende stelt dat zo zijn standpunt al onjuist mocht zijn sprake is van een pleitbaar standpunt en dat hij de van zijn kant te betrachten zorgvuldigheid in acht heeft genomen. Deze stellingen kunnen echter niet afdoen aan de juistheid van de navorderingsaanslagen.
4.6. Belanghebbende stelt dat zijn echtgenote in de gelegenheid moet worden gesteld aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de onderhavige jaren te doen. De Inspecteur heeft in dit verband gesteld dat een aangifte van de echtgenote of een andere toedeling van inkomensbestanddelen niet leidt tot de conclusie dat de onderhavige navorderingsaanslag te hoog is. Belanghebbende heeft deze stelling van de Inspecteur niet betwist. Onder die omstandigheden kan de stelling van belanghebbende in de onderhavige procedure niet leiden tot een voor hem gunstiger resultaat, aangezien thans slechts de hoogte van de navorderingsaanslagen aan de orde is.
4.7. Gelet op het vorenoverwogene heeft de Inspecteur de bedoelde ontvangsten terecht gerekend tot belanghebbendes inkomsten uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden en diensten, onderscheidenlijk tot zijn resultaat uit overige werkzaamheden. De Rechtbank heeft een juiste beslissing genomen. Het Hof zal dan ook de uitspraak van de Rechtbank bevestigen.
5. Kosten
Het Hof ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de kosten die de wederpartij in verband met de behandeling van het hoger beroep voor het Hof heeft moeten maken.
6. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, A.J.H. van Suilen en R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. N. ten Broek als griffier.
De beslissing is op 22 september 2009 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(N. ten Broek) (J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 september 2009
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.