Gerechtshof Arnhem, 29-09-2009, BK0420, 08/00476 en 08/00477
Gerechtshof Arnhem, 29-09-2009, BK0420, 08/00476 en 08/00477
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 29 september 2009
- Datum publicatie
- 16 oktober 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2009:BK0420
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBALM:2008:BE9737, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BM6698, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 08/00476 en 08/00477
Inhoudsindicatie
Wet WOZ.
Verbonden woningen vormen afzonderlijke objecten.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummers 08/00476 en 08/00477
uitspraakdatum: 29 september 2009
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (gemeente Twenterand) (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Almelo (hierna: de Rechtbank) van 20 augustus 2008, nummer AWB 07/1188 en 07/1189 WOZ AQ1 A, in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Twenterand (hierna: de Heffingsambtenaar).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen de waarde van de woning a-straat 1 te Den Ham vastgesteld op € 144.000 en de waarde van de woning b-straat 2 te Den Ham op € 201.000.
1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar de vastgestelde waarde van a-straat 1 verminderd tot € 125.000 en die van b-straat 2 tot € 155.000.
1.3. Belanghebbende is tegen voormelde uitspraken van de Heffingsambtenaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4. Het beroepschrift tegen de uitspraak van de Rechtbank is op 13 september 2008 ter griffie ingekomen.
1.5. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2009 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende gemachtigde en de Heffingsambtenaar. Namens belanghebbende is ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1. De Rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“Eiseres is gebruiker en genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woningen aan de a-straat 1 en b-straat 2 te Den Ham. De woningen zijn aangeduid als twee-onder-een-kapwoning. De woning a-straat 1 heeft, naar verweerder stelt, een inhoud van ongeveer 245 m³ en een perceelsoppervlakte van 510 m². De inhoud van de woning b-straat 2 is, volgens verweerder, ongeveer 260 m³ en de oppervlakte van dit perceel is ongeveer 1150 m².”
2.2. In aanvulling daarop stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door de ene partij gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.3. In 1922 heeft B aan de a-straat 1 te Den Ham een huis gebouwd. In 1983/1984 is het huis verbouwd en aangepast voor bewoning door twee gezinnen.
2.4. Het huis bestaat thans uit twee gedeelten; een gedeelte heeft een afsluitbare toegang aan de a-straat 1, het andere gedeelte heeft een afsluitbare toegang aan de b-straat 2. Er is op de begane grond geen doorgang tussen beide gedeelten. Op de eerste verdieping bevindt zich een verbindingsdeur tussen beide gedeelten. Deze deur is niet voorzien van een slot.
2.5. In beide gedeelten zijn een woonkamer en een keuken aanwezig. In het gedeelte aan de b-straat 2 is een badkamer. In het gedeelte aan de a-straat 1 is een douche.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Allereerst is in geschil de vraag of de woningen a-straat 1 en b-straat 2 gedeelten van een onroerende zaak zijn die blijkens hun indeling zijn bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel c, van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ). Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is voorts in geschil welke gedeelten van de grond tot de onderscheiden gedeelten behoren alsmede de waarde van de onderscheiden gedeelten..
3.2. Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en primair tot vernietiging van de beschikkingen en subsidiair tot vermindering van de vastgestelde waarden. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Allereerst is in geschil of de woningen a-straat 1 en b-straat 2 gedeelten van een onroerende zaak zijn die blijkens hun indeling zijn bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel c, van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ).
4.2. De woningen beschikken beide over de voor gebruik als woning noodzakelijke voorzieningen, zoals een woonkamer, een keuken, een toilet en een badkamer of douche. Belanghebbende stelt dat de douche in het gedeelte aan de a-straat 1 slechts beperkte gebruiksmogelijkheden heeft. De Heffingsambtenaar stelt daartegenover dat de taxateur bij bezoek aan de woning heeft gehoord dat van de douche gebruik werd gemaakt. Ondanks de door belanghebbende gestelde beperkte gebruiksmogelijkheden, acht het Hof aannemelijk dat de douche de mogelijkheid biedt daarvan gebruik te maken en dat een gebruiker van de woning a-straat 1 kan douchen zonder afhankelijk te zijn van buiten die woning gelegen voorzieningen.
4.3. Belanghebbende wijst erop dat de beide woningen een gemeenschappelijke aansluiting hebben voor gas, elektriciteit, water en riolering. Belanghebbende stelt dat de woning niet of nauwelijks voldoet aan de bouwverordening, dat een kruipruimte ontbreekt, dat alleen op de begane grond verwarming beschikbaar is en wel in de vorm van gaskachels, dat de buitenmuren deels ‘steens’ zijn opgetrokken en niet van isolatie voorzien, dat bij intensieve regenbuien de bovengevel aan de zuidkant van de woning doorslaat, dat de woning is voorzien van een houten plafond, dat op de eerste verdieping elke vorm van watervoorziening en verwarming ontbreekt, dat de scheidingswanden van de slaapkamers zijn opgetrokken uit enkelplaats zachtboard, dat de kap onbeschoten is, dat het dak is voorzien van asbesthoudende materialen en dat het huis in een slechte staat verkeert. Deze omstandigheden staan er niet aan in de weg de afzonderlijke woningen aan te merken als gedeelten als hiervoor onder 4.1 bedoeld.
4.4. Tussen de beide woningen bevindt zich op de eerste verdieping een tussendeur die niet is voorzien van een slot. Deze deur is – naar het Hof aannemelijk acht – op eenvoudige wijze afsluitbaar te maken door deze te voorzien van een slot of een grendel, dan wel met behulp van spijkers of schroeven dicht te maken of door daarvoor een meubelstuk, zoals een bank of een kast, te plaatsen. Bovendien bevindt de deur zich op de eerste verdieping, zodat het niet voor de hand ligt dat deze als toegang tot een woning wordt gebruikt. Onder deze omstandigheden zijn de afzonderlijke woningen redelijk afsluitbaar en kunnen zij aldus van elkaar worden gescheiden.
4.5. Naar het oordeel van het Hof vloeit uit het vorenoverwogene voort dat de twee woningen elk een onroerende zaak zijn als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel c, van de Wet WOZ.
4.6. Voor dat geval zijn partijen het ter zitting erover eens geworden dat de grond van de kadastrale percelen C0001 en C0002 aan elk van de onroerende zaken voor de helft moet worden toegerekend. Voorts zijn zij overeengekomen dat de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 dan € 125.000 bedraagt en die van b-straat 2 € 140.000.
4.7. Gelet op het vorenoverwogene heeft de Rechtbank het beroep met betrekking tot a-straat 1 terecht ongegrond verklaard. Het beroep met betrekking tot b-straat 2 heeft de Rechtbank ten onrechte ongegrond verklaard. Het Hof zal dan ook de uitspraak van de Rechtbank in zoverre vernietigen en de vastgestelde waarde van die woning verminderen tot € 140.000.
5. Kosten
Het Hof ziet aanleiding de Heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep voor het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Gelet op artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen hiervoor in aanmerking de door belanghebbende gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en de kosten van uittreksels uit de kadastrale registers. Het Hof stelt deze kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand overeenkomstig de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op 4 punten (beroepschrift bij de Rechtbank, verschijnen ter zitting van de Rechtbank, beroepschrift bij het Hof, verschijnen ter zitting van het Hof) × 1 (gewicht van de zaak) × € 322, ofwel op € 1.288. De kosten voor uittreksels uit de kadastrale registers bedragen volgens opgave van belanghebbende € 2,80. De reis en verblijfkosten van een gemachtigde komen niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking. Niet gesteld of gebleken is dat andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gemaakt.
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank met betrekking tot a-straat 1;
– vernietigt de uitspraken van de Rechtbank en van de Heffingsambtenaar met betrekking tot b-straat 2 en vermindert de vastgestelde waarde van b-straat 2 tot € 140.000;
– veroordeelt de Heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.290,80;
– gelast de Heffingsambtenaar het griffierecht van € 39 (beroep bij de rechtbank) en van € 107 (hoger beroep) aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, voorzitter, mr. J.A. Monsma en mr. C.M. Ettema, in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 september 2009.
De griffier, De voorzitter,
(W.J.N.M. Snoijink) (J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 september 2009.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.