Home

Gerechtshof Arnhem, 06-10-2009, BK1108, 08-00354

Gerechtshof Arnhem, 06-10-2009, BK1108, 08-00354

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
6 oktober 2009
Datum publicatie
23 oktober 2009
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2009:BK1108
Formele relaties
Zaaknummer
08-00354

Inhoudsindicatie

Successie.

Omkering van de bewijslast nu vereiste aangifte niet is gedaan.

Uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belasting

nummer 08/00354

Uitspraakdatum: 6 oktober 2009

Eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de schriftelijke uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 2 juni 2008, nummer AWB 07/3655, in afschrift aan partijen verzonden op 9 juni 2008, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is onder nummer 0001 een aanslag in het recht van successie opgelegd van € 147.685, ambtshalve berekend naar een verkrijging van € 1.000.000 uit de nalatenschap van A, overleden te Z op 6 januari 2004, met toepassing van een vrijstelling van € 248.163 en van tariefgroep I.

1.2. Het bezwaar van belanghebbende is bij uitspraak van de Inspecteur van 13 juli 2007 ongegrond verklaard.

1.3. Het beroep tegen de uitspraak op het bezwaar is door de Rechtbank ongegrond verklaard.

1.4. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld. Tot de stukken van het geding behoort het verweerschrift in hoger beroep.

1.5. Bij het onderzoek ter zitting op 23 september 2009 te Arnhem is namens de Inspecteur mr. S.J. de Jong gehoord. Belanghebbende is aldaar – met gefaxte kennisgeving van 22 september 2009 aan het Hof – niet verschenen.

1.6. Van de zitting is het proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Vaststaande feiten

In hoger beroep staat vast hetgeen in de uitspraak van de Rechtbank onder ‘2. Feiten’ is vermeld.

3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen

3.1. Partijen houdt verdeeld of de aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd.

3.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.

3.3. Daaraan heeft de Inspecteur mondeling toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.4. Belanghebbende verzoekt in hoger beroep de aanslag te verminderen.

3.5. De Inspecteur concludeert, na wijziging van zijn standpunt ter zitting van het Hof, de aanslag te verminderen tot een, berekend naar een verkrijging van € 770.000 en overigens met inachtneming van dezelfde elementen.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Dit oordeel is in hoger beroep niet bestreden zodat het Hof uitgaat van de juistheid ervan.

4.2. Daaruit volgt dat het Hof, gelet op artikel 27j in samenhang met artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, het hoger beroep ongegrond moet verklaren, tenzij is gebleken - dat wil zeggen: door belanghebbende overtuigend is aangetoond - dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast).

4.3. Ter zitting heeft de Inspecteur desgevraagd verklaard dat de waarde van de verkrijging met een kwart moet worden verminderd, omdat belanghebbende door een verkrijging uit de nalatenschap van zijn vader in 1986, reeds gerechtigd was tot een vierde gedeelte van de verkregen gronden. Volgens de Inspecteur dient de waarde van de verkrijging € 770.000 te bedragen. Met deze verklaring staat de onjuistheid van (de uitspraak op het bezwaar tegen) de aanslag in zoverre vast.

4.4. Vervolgens staat ter beoordeling van het Hof de vraag of een aanslag naar een verkrijging van € 770.000 niet te hoog is vastgesteld.

4.5. Belanghebbende heeft voor de Rechtbank enige waardedrukkende omstandigheden aangevoerd doch niet met controleerbare gegevens onderbouwd en evenmin met objectieve gegevens of enig ander bewijsmiddel gestaafd. Ook in hoger beroep heeft belanghebbende niet op overtuigende wijze aangetoond dat een aanslag naar een verkrijging van € 770.000 onjuist is.

4.6. De zogenoemde omkering van de bewijslast ontslaat de Inspecteur evenwel niet van zijn verplichting de door hem aangebrachte correctie niet naar willekeur vast te stellen. De aanslag dient te berusten op een redelijke schatting. De Inspecteur is bij zijn schatting van de waarde van het verkregene uitgegaan van de taxatie van de daartoe behorende onroerende zaken plaatselijk bekend a-straat 1 te Z door B, registertaxateur onroerende zaken werkzaam bij de Belastingdienst/P. Daarnaast heeft de Inspecteur een stelpost gehanteerd voor de aanwezige roerende zaken. Dit brengt mee dat de correctie niet willekeurig is vastgesteld.

4.7. Op grond van het hiervoor onder ?4.3 overwogene kan de uitspraak van de Inspecteur niet in stand blijven en moet de aanslag worden verminderd tot een aanslag berekend naar een verkrijging van € 770.000.

5. Kosten

In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

– vernietigt de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur;

– vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een verkrijging van € 770.000;

– gelast de Inspecteur aan belanghebbende de door hem gestorte griffierechten van € 39 in eerste aanleg en € 107 in hoger beroep te vergoeden.

Aldus gedaan te Arnhem door mr. J. van de Merwe, voorzitter, mr. J.H. Lieber en mr. A.J.H. van Suilen in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2009.

(W.J.N.M. Snoijink) (J. van de Merwe)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 9 oktober 2009.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

postbus 20303, 2500 EH Den Haag

(bezoekadres: Kazernestraat 52).

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.