Gerechtshof Arnhem, 20-10-2009, BK2260, 08/00513, 08/00514 en 08/00515
Gerechtshof Arnhem, 20-10-2009, BK2260, 08/00513, 08/00514 en 08/00515
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 20 oktober 2009
- Datum publicatie
- 6 november 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2009:BK2260
- Zaaknummer
- 08/00513, 08/00514 en 08/00515
Inhoudsindicatie
Algemeen.
In appel is belanghebbende gebonden aan intrekking grief bij de rechtbank.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 08/00513, 08/00514 en 08/00515
uitspraakdatum: 20 oktober 2009
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 22 augustus 2008, nummer AWB 07/5219, 07/5401 en 07/5402, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2003 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en in de ziekenfondspremie opgelegd.
1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen.
1.3. Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op deze bezwaarschriften door de Inspecteur. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijkgestelde niet tijdig beslissen vernietigd, de Inspecteur opgedragen uiterlijk 1 december 2008 uitspraak te doen, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van € 483 en de Staat gelast belanghebbende het griffierecht te vergoeden.
1.4. Het hogerberoepschrift tegen de uitspraak van de Rechtbank is op 10 oktober 2008 ter griffie ingekomen.
1.5. Met dagtekening 27 november 2008 heeft de Inspecteur uitspraak gedaan op de bezwaarschriften.
1.6. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de Inspecteur een conclusie van dupliek.
1.8. Met dagtekening 16 september 2009 heeft belanghebbende nadere stukken ingediend. Deze zijn op 22 september 2009 in afschrift doorgezonden aan de Inspecteur.
1.9. Ter zitting van 30 september 2009 te Arnhem zijn behandeld de beroepen van belanghebbende en van zijn broer A (kenmerken 08/00510, 08/00511 en 08/00512; tezamen verder ook aan te duiden met: belanghebbenden). Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbenden alsmede de Inspecteur. De gemachtigde van belanghebbenden heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan met een bijlage overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
De Rechtbank heeft het beroep behandeld ter zitting van 22 augustus 2008. In het proces verbaal van die zitting staat onder meer het volgende:
“In antwoord op vragen van de rechtbank over de proceskostenveroordeling verklaart de gemachtigde van eisers:
dat hij voor de toekenning van PKV akkoord gaat met het puntenstelsel.”
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of de Rechtbank een te lage vergoeding van proceskosten heeft vastgesteld. Bij conclusie van repliek heeft belanghebbende zijn overige grieven ingetrokken.
3.2. Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover daarbij een proceskostenvergoeding is vastgesteld en tot vaststelling van de proceskostenvergoeding primair op de werkelijke kosten en subsidiair met toepassing van wegingsfactor ‘2’ voor zeer zware zaken. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Volgens artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het hoger beroep geacht zich mede te richten tegen de uitspraak op bezwaar van 27 november 2008. Het Hof ziet aanleiding om deze zaak – in overeenstemming met de wens van partijen – te verwijzen naar de Rechtbank (artikel 6:20, vijfde lid, van de Awb).
4.2. Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat de Rechtbank de proceskostenvergoeding ten onrechte heeft berekend op basis van het puntenstelsel en ten onrechte geen bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) aanwezig heeft geacht om een hogere vergoeding, te weten de werkelijke kosten, te gelasten.
4.3. Naar het oordeel van het Hof komen in de onderhavige procedure slechts voor vergoeding in aanmerking de kosten van de procedure wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. De kosten van de behandeling van het bezwaarschrift en van de behandeling van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 27 november 2008 komen aan de orde bij de behandeling van dat beroep, dat het Hof naar de Rechtbank zal verwijzen, zoals hiervoor onder 4.1 is overwogen.
4.4. De Inspecteur stelt dat namens belanghebbenden ter zitting van de Rechtbank is ingestemd met een proceskostenvergoeding op basis van het puntenstelsel. Tot steun voor zijn stelling wijst de Inspecteur op het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank, dat hiervoor onder 2 is aangehaald. Belanghebbenden en hun gemachtigde hebben ter zitting van het Hof verklaard zich niet te kunnen herinneren dat de gemachtigde die uitlating ter zitting van de Rechtbank heeft gedaan.
4.5. Voor zover belanghebbenden hebben bedoeld te betwisten dat hun gemachtigde ter zitting van de Rechtbank heeft verklaard in te stemmen met toepassing van het puntenstelsel, is hun betwisting zo vaag en algemeen geformuleerd dat het Hof op grond van de vermelding in het proces verbaal en de uitdrukkelijke verklaring van de Inspecteur aannemelijk acht dat de gemachtigde van belanghebbenden ter zitting van de Rechtbank heeft verklaard in te stemmen met een kostenvergoeding op basis van het puntenstelsel. Deze verklaring houdt een uitdrukkelijke en ondubbelzinnige intrekking in van het standpunt dat bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die noodzaken tot afwijking van het puntenstelsel. Naar het oordeel van het Hof kan deze grief in hoger beroep niet wederom worden opgevoerd (vgl. HR 17 maart 2006, nr. 40.770, LJN AV5026, BNB 2006/250, en HR 14 augustus 2009, nr. 08/00066, LJN BJ5125). Reeds hierom kan de grief van belanghebbenden omtrent een bovenforfaitaire proceskostenvergoeding niet slagen.
4.6. Ten overvloede zal het Hof deze primaire grief van belanghebbenden wel behandelen.
4.7. Belanghebbenden stellen dat de Inspecteur bijzonder onzorgvuldig heeft gehandeld, dat op basis van dat onzorgvuldige handelen strafrechtelijke onderzoeken hebben plaatsgevonden, dat de Inspecteur de behandeling van het bezwaarschrift lopende die strafrechtelijke onderzoeken heeft aangehouden en dat de lange behandelingsduur van het bezwaarschrift en de overschrijding van de termijn waarbinnen uitspraak moest worden gedaan derhalve een gevolg zijn van het onzorgvuldige handelen van de Inspecteur. Zij hebben in dit verband verzocht B als getuige te mogen horen, aangezien deze als controleur van de Belastingdienst onzorgvuldig zou hebben gehandeld. Voorts heeft de Inspecteur door dit onzorgvuldige handelen hen op uitzonderlijk hoge kosten gejaagd, aldus belanghebbenden.
4.8. Belanghebbenden hebben een stelling ingenomen over de kosten van de volledige bezwaar en beroepsprocedure met betrekking tot de in geding zijnde aanslagen, maar niet over de procedure inzake het niet tijdig doen van uitspraak. Gelet op de eenvoud van die procedure acht het Hof het ook niet voor de hand liggen dat het redelijkerwijs noodzakelijk was daarvoor veel kosten te maken. Belanghebbenden hebben derhalve niet aannemelijk gemaakt dat de onderhavige procedure voor hen uitzonderlijk hoge kosten heeft meegebracht. Naar het oordeel van het Hof is geen sprake van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit.
4.9. In het midden kan blijven of de Inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld. Nu belanghebbenden slechts in dit kader hebben verzocht B als getuige te mogen horen, kan een verdere behandeling van dat verzoek achterwege blijven.
4.10. Belanghebbenden hebben zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de Rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat het gewicht van de zaak ‘gemiddeld’ (in de zin van onderdeel C van de Bijlage bij het Besluit) is. Naar hun mening is het gewicht van de zaak ‘zeer zwaar’. De Inspecteur stelt daartegenover dat het gewicht van de zaak zijns inziens ‘licht’ is, maar dat hij zich neerlegt bij het oordeel dat de Rechtbank heeft gegeven. Naar het oordeel van het Hof is een zaak inzake het niet tijdig doen van uitspraak op een bezwaarschrift zeker niet zwaarder dan gemiddeld. In deze zaak is dat niet anders. De Rechtbank heeft derhalve niet een te lage proceskostenvergoeding vastgesteld.
4.11. Gelet op het vorenoverwogene heeft de Rechtbank een juiste beslissing genomen. Het Hof zal dan ook de uitspraak van de Rechtbank inzake het niet tijdig beslissen op bezwaar bevestigen.
5. Kosten
Het Hof ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de kosten die de wederpartij in verband met de behandeling van het hoger beroep voor het Hof heeft moeten maken.
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
? bevestigt de uitspraak van de Rechtbank inzake het niet tijdig beslissen op bezwaar en
? verwijst het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 27 november 2008 naar de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, J.A. Monsma en A.J.H. van Suilen, in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2009.
De griffier, De voorzitter,
(W.J.N.M. Snoijink) (J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 oktober 2009.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.