Home

Gerechtshof Arnhem, 03-11-2009, BK4805, 08-00046

Gerechtshof Arnhem, 03-11-2009, BK4805, 08-00046

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
3 november 2009
Datum publicatie
30 november 2009
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2009:BK4805
Zaaknummer
08-00046

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Inkomsten uit administratieve dienstverlening vormen geen winst uit onderneming.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 08/0046

uitspraakdatum: 3 november 2009

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 20 december 2007, nummer AWB 07/323

in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst P (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 met dagtekening 26 september 2003 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 456.314. Tegelijkertijd heeft de Inspecteur bij beschikking ƒ 26.523 heffingsrente in rekening gebracht.

1.2 Bij uitspraak op bezwaar van 14 december 2006 heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 436.314 en het bedrag van de heffingsrente verminderd met ƒ 1.212.

1.3 Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 20 december 2007 het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op het bezwaar vernietigd voorzover niet is beslist op het verzoek om proceskostenvergoeding en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende in bezwaar ten bedrage van € 322 en in beroep ten bedrage van € 644.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het hoger beroepschrift is ter griffie van de Rechtbank ontvangen op 30 januari 2008 en vervolgens doorgezonden naar het Hof.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op de zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd, en waarvan door de griffier van het Hof afschriften zijn verzonden aan de wederpartij.

1.6 Het Hof heeft ter zitting van 20 januari 2009 te Arnhem de hoger beroepschriften behandeld inzake de aanslagen IB/PVV en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen 1999 van belanghebbendes voormalige echtgenoot Y. Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van Y, alsmede de Inspecteur. De gemachtigde van Y, die ook optreedt als gemachtigde van X, en de Inspecteur hebben ter zitting verklaard dat hetgeen daar is gezegd eveneens geldt voor de onderhavige procedure van X en hebben toestemming verleend voor afdoening van deze procedure zonder mondelinge behandeling.

Het Hof heeft daarop overeenkomstig artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek gesloten.

1.7 Na heropening van het onderzoek heeft een onderzoek ter zitting plaatsgevonden op 14 oktober 2009. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en haar gemachtigde alsmede de Inspecteur.

1.8 Van het verhandelde ter zitting zijn processen-verbaal opgemaakt die aan deze uitspraak zijn gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende en haar voormalige echtgenoot Y, dreven tot 1 juli 1999 een tweetal vennootschappen onder firma waarin ieder voor 50 % deelgerechtigd was. In beide vennootschappen onder firma werd een hoveniersbedrijf geëxploiteerd.

2.2 Ten gevolge van echtscheiding zijn beide vennootschappen onder firma per 1 juli 1999 ontbonden. Y heeft de ondernemingen nadien in de vorm van een eenmanszaak voortgezet.

2.3 Belanghebbende heeft in 1999 tevens werkzaamheden verricht als administratieve dienstverlener. De hiermee in het eerste halfjaar van 1999 genoten inkomsten heeft zij - evenals in voorgaande jaren - aangegeven als inkomsten uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden in de zin van artikel 22, lid 1, letter b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Vanaf juli 1999 handelt zij onder de naam Q. De sindsdien genoten inkomsten heeft zij aangegeven als winst uit onderneming. Blijkens de winst- en verliesrekening van Q is in de periode 1 juli 1999 – 31 december 1999 een omzet behaald van f 6.360 (159 uur à f 40/uur) en een winst van f 899.

2.4 Belanghebbende heeft over het jaar 1999 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen van ƒ 421.716.

2.5 Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV is het belastbaar inkomen, als volgt gecorrigeerd:

Aangegeven belastbaar inkomen ƒ 421.716 (€ 191.366)

-Correctie waardedrukkende factor eigen woning ƒ 3.375 (€ 1.531)

-Correctie stakingsvrijstelling ƒ 20.000 (€ 9.076)

-Correctie lijfrente-uitkering ƒ 2.123 (€ 963)

-Correctie zelfstandigenaftrek f 7.515 (€ 3.410)

-Correctie investeringsaftrek f 1.585 (€ 719)

------------- --------------

Nader vastgesteld belastbaar inkomen ƒ 456.314 (€ 207.066)

2.6 Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur alsnog de stakingswinstvrijstelling ad f 20.000 verleend en het belastbaar inkomen nader vastgesteld op f 436.314. Ten gevolge van deze correctie is het bedrag van de heffingsrente verminderd met f 1.212.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In hoger beroep is uiteindelijk nog in geschil of de inkomsten uit administratieve dienstverlening vanaf 1 juli 1999 kunnen worden aangemerkt als winst uit onderneming in welk geval belanghebbende recht heeft op investeringsaftrek.

3.2 Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in de aan deze uitspraak gehechte processen-verbaal van de zitting.

3.3 Belanghebbende stelt dat zij haar werkzaamheden als administratief dienstverlener sinds 1 juli 1999 verricht als zelfstandig ondernemer. De boekhoudprocessen die zij zich in voorgaande jaren eigen heeft gemaakt kon zij vanaf dat tijdstip volledig exploiteren in haar onderneming. Zij heeft zich actief in de markt gepresenteerd en kon in 1999 al zeven vaste opdrachtgevers tot haar klantenkring rekenen. Na aanvang is de onderneming alleen maar gegroeid. De omzet over de jaren 2000, 2001 en 2002 bedroeg respectievelijk f 18.168, f 17.184 en € 17.555. Bij de aanslagregeling 2000 is zij wel als ondernemer aangemerkt.

3.4 De Inspecteur is van mening dat belanghebbende geen enkel bewijs heeft aangedragen voor de stelling dat zij reeds vanaf 1 juli 1999 een onderneming exploiteerde. Het kunnen exploiteren van kennis is daartoe onvoldoende. De vermelde omzetgegevens geven onvoldoende inzicht in de opbrengst van de nieuwe activiteiten. Op 1 juli 1999 stond belanghebbende nog niet als ondernemer ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. De Belastingdienst heeft op 20 september 1999 een formulier “Opgaaf startende onderneming” ontvangen. Het geautomatiseerde systeem voor de omzetbelasting bevat geen gegevens die duiden op enige activiteit in 1999. De aangifte over 2000 is gevolgd zonder te zijn beoordeeld.

3.5 Op de in 1.6 genoemde zitting van het Hof zijn partijen overeengekomen dat de boekwinst op het onroerend goed zal worden bepaald met inachtneming van een afwaardering wegens zelfbewoning van 35%. De door de Inspecteur in verband hiermee aangebrachte correctie van ƒ 3.375 blijft dus in stand.

3.6 De Inspecteur heeft op die zitting tevens erkend dat het door belanghebbende ingediende schattingsformulier (gedateerd 11 juli 2000) op grond van het besluit van de staatssecretaris van financiën van 7 maart 2008, nr. CPP2007/3267M, onder andere gepubliceerd in BNB 2006/140, gezien dient te worden als een verzoek om vaststelling van een voorlopige aanslag en dat in verband hiermee de ter zake van de aanslag vastgestelde heffingsrente verminderd dient te worden. Op grond hiervan zijn partijen ter zitting van 14 oktober 2009 overeengekomen dat de termijn waarover heffingsrente kan worden berekend, moet worden teruggebracht van drie jaar en tien maanden naar tien maanden.

4. Beoordeling van het geschil

Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende met hetgeen zij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat zij in 1999 is gestart met het drijven van een onderneming. Het enkele gegeven dat zij in een half jaar tijd 159 werkuren heeft gedeclareerd en daarmee een omzet van f 6.360 heeft behaald, is daarvoor niet voldoende. Weliswaar stelt belanghebbende dat zij zich actief op de markt heeft gepresenteerd en zeven vaste opdrachtgevers heeft aangetrokken, zij geeft echter onvoldoende inzicht in de wijze waarop zij zich op de markt heeft gepresenteerd en evenmin geeft zij, daarnaar gevraagd, aan wie die opdrachtgevers zijn en tot welke opdrachten/werkzaamheden de contacten hebben geleid.

De inkomsten uit administratieve dienstverlening kunnen dan ook niet worden aangemerkt als winst uit onderneming. Dit brengt mee dat belanghebbende ook geen recht heeft op investeringsaftrek.

De omstandigheid dat de Inspecteur bij het regelen van de aanslag over een later jaar - al dan niet bewust - een ander standpunt heeft ingenomen, leidt bij gebrek aan nadere gegevens niet zonder meer tot de conclusie dat de Inspecteur bij het regelen van de aanslag over een eerder jaar heeft gehandeld in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur. Nog afgezien van het feit dat de Inspecteur heeft gesteld dat de aangifte 2000 zonder nadere beoordeling is gevolgd, had het op de weg van belanghebbende gelegen deze grief nader te onderbouwen.

slotsom

Op grond van hetgeen is vermeld in 3.6 is het hoger beroep van belanghebbende gegrond.

5. Kosten

De proceskosten van belanghebbende in hoger beroep zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op € 644 (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1) aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en op belanghebbendes reis en verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting van het Hof, begroot op € 12,50.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

-vernietigt de uitspraak van de Rechtbank behoudens voor wat betreft de proceskostenvergoeding en het griffierecht;

-verklaart het beroep bij de Rechtbank gegrond;

-vernietigt de uitspraak op bezwaar voorzover deze de beschikking heffingsrente betreft;

-vermindert de beschikking heffingsrente tot een berekend naar een termijn van tien maanden;

-veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 644 en

-gelast de Staat aan belanghebbende het door haar ter zake van het hoger beroep betaalde griffierecht van € 106 te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. J. Lamens en

mr. P.M. van Schie, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 november 2009.

De griffier, De voorzitter,

(A. Vellema) (A.J. Kromhout)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.