Home

Gerechtshof Arnhem, 01-12-2009, BK7028, 08-00544

Gerechtshof Arnhem, 01-12-2009, BK7028, 08-00544

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
1 december 2009
Datum publicatie
18 december 2009
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2009:BK7028
Formele relaties
Zaaknummer
08-00544

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat belanghebbende geen belang bij het beroep had.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 08/00544

uitspraakdatum: 1 december 2009

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X, wonende te Z (hierna: belanghebbende),

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 30 september 2008, nummer AWB 08/369, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van

€ 25.433.

1.2. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 november 2007 de aanslag gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 30 september 2008 niet-ontvankelijk verklaard.

1.4. Belanghebbende heeft bij brief van 6 november 2008, ingekomen bij het Hof op 7 november 2008, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2009 te Arnhem. Belanghebbende is daar verschenen, alsmede de Inspecteur.

1.7. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende heeft voor het jaar 2005 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.755. Dit bedrag bestaat uit een bedrag aan winst uit onderneming van € 16.245 te verminderen met een bedrag van € 7.209 aan zelfstandigenaftrek, alsmede een uitkering uit vroegere dienstbetrekking van € 303 en een aftrek ter zake van buitengewone uitgaven van per saldo € 584. Op de uitkering uit vroegere dienstbetrekking werd volgens de aangifte een bedrag groot € 7.480 aan ingehouden loonheffing in aanmerking genomen.

2.2. Belanghebbende heeft getracht bij de Kamer van Koophandel Noordwest Holland een bureau voor onderwijskunde, organisatiekunde, opvoedkunde en/of orthopedagogie in te schrijven. In de brief van 21 juni 2004 heeft de Kamer van Koophandel Noordwest Holland deze inschrijving geweigerd, omdat voor een vrij beroep geen inschrijfplicht in het handelsregister geldt. Op een, door belanghebbende als visitekaartje aangeduide bladzijde staat vermeld dat haar bedrijf is genaamd A. Het bedrijf houdt zich bezig met organisatiekundige vraagstukken, zorgbreedtedoelen ten behoeve van de basisvorming, hobbyopleiding/begeleiding en vakopleiding/vakbegeleiding. Het tarief bedraagt 6, 4 miljard euro/dollar per uur.

2.3. Bij de definitieve aanslagregeling is de Inspecteur afgeweken van de aangifte. De Inspecteur corrigeerde de uitkering, zijnde een WAO-AAW uitkering, op grond van door de uitkeringsinstantie gerenseigneerde gegevens met een bedrag van € 25.130, tot € 25.433, onder verrekening van een bedrag ad € 7.480 aan loonheffing. Tevens corrigeerde de Inspecteur de aangegeven winst uit onderneming en zelfstandigenaftrek tot nihil. Als gevolg van deze correcties werd ook het bedrag van de in aanmerking te nemen buitengewone uitgaven verminderd tot nihil.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur het belastbare inkomen uit werk en woning tot het juiste bedrag heeft vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur beantwoordt deze bevestigend.

3.2. Belanghebbende is van mening dat zij een onderneming drijft. De uit deze onderneming genoten winst berekent zij na toepassing van de zelfstandigenaftrek op € 9.216.

3.3. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende de WAO-AAW uitkering tot een te laag bedrag heeft aangegeven en dat belanghebbende geen winst uit onderneming geniet.

3.4. Beide partijen hebben voor hun standpunten verder aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en, naar het Hof begrijpt, verhoging van de aanslag met de door haar gestelde belastbare winst uit onderneming.

3.6. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat zij in het jaar 2005 een WAO-AAW-uitkering heeft ontvangen van € 25.433 zoals door de Inspecteur gesteld. Het bedrag van de daarop ingehouden loonheffing wordt door belanghebbende niet bestreden.

4.2. Belanghebbendes grief moet kennelijk zo worden verstaan dat haar werkzaamheden als ondernemingsactiviteit kunnen worden aangemerkt, en dat zij derhalve een bedrag van € 16.245 aan winst uit onderneming heeft genoten. Indien dit betoog zou slagen, zou de aanslag moeten worden verhoogd.

4.3. Aangezien een eenmaal vastgestelde aanslag niet kan worden verhoogd, heeft belanghebbende geen belang bij de behandeling van haar grief. Nu ook anderszins niet is gebleken dat het belastbare inkomen uit werk en woning te hoog is vastgesteld, dient het hoger beroep ongegrond verklaard te worden.

4.4. Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Aangezien het beroepschrift was gericht tegen een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.433, is het voor belanghebbende niet per definitie onmogelijk in beroep een gunstiger beslissing te verkrijgen. Belanghebbende kon derhalve belang hebben bij het instellen van beroep. Dat de aangevoerde grief niet tot vermindering van de aanslag kan leiden brengt niet mee dat een processueel belang aan het beroep volledig is komen te ontvallen. De uitspraak van de Rechtbank dient derhalve te worden vernietigd, nu het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.

4.5. Indien een rechtbank de niet-ontvankelijkheid van een beroep ten onrechte heeft uitgesproken , dient de zaak op grond van artikel 27q, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) in beginsel te worden teruggewezen naar de Rechtbank. Het Hof acht evenwel een nadere behandeling door de Rechtbank niet nodig, omdat het beroep evident ongegrond is. Belanghebbende bestrijdt immers niet de correctie van het belastbare loon, zodat niet kan worden gesteld, dat de aanslag naar een te hoog belastbaar inkomen uit werk en woning is berekend. Het betoog van belanghebbende dat zij uit haar werkzaamheden een positief bedrag aan belastbare winst uit onderneming geniet, kan enkel met zich meebrengen dat de aanslag wordt verhoogd. Gelet op het overwogene onder 4.2. en 4.3. is evident dat een dergelijk betoog tot een ongegrondverklaring leidt. Het Hof zal daarom de zaak zonder terugwijzing afdoen.

4.6. Op grond van hetgeen hiervoor werd overwogen, dient het hoger beroep van belanghebbende gegrond te worden verklaard. De uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd, nu het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.

4.7. Ter voorlichting van belanghebbende merkt het Hof op dat de uitspraak van de Rechtbank om procedurele redenen wordt vernietigd, maar dat belanghebbende inhoudelijk geen gelijk krijgt. Wel moet de Inspecteur het griffierecht dat door belanghebbende in hoger beroep is betaald, vergoeden.

slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

4. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Beslissing

Het Gerechtshof:

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;

– verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond, en

– gelast dat de Staat aan belanghebbende het in verband met het hoger beroep bij het Gerechtshof betaalde griffierecht van € 107 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter,

mr. R.F.C. Spek en mr. A.J.H. van Suilen, in tegenwoordigheid van mr. N. ten Broek als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 december 2009.

De griffier, De voorzitter,

(N. ten Broek) (M.G.J.M. van Kempen)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 1 december 2009.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

postbus 20303, 2500 EH Den Haag

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.