Gerechtshof Arnhem, 15-12-2009, BK7039, 08-00490
Gerechtshof Arnhem, 15-12-2009, BK7039, 08-00490
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 15 december 2009
- Datum publicatie
- 18 december 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2009:BK7039
- Zaaknummer
- 08-00490
Inhoudsindicatie
WOZ en OZB.
Waardevaststelling woonwagen in goede justitie door rechtbank. Bekrachtiging door hof. Rechtbank heeft beroep tegen aanslag OZB ten onrechte niet behandeld. Hof vernietigt deze aanslag wegens schending van het vertrouwensbeginsel.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 08/00490
uitspraakdatum: 15 december 2009
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 19 augustus 2008, nummer AWB 06/6286,
in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Overbetuwe (hierna: de Ambtenaar)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Bij beschikking is de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Q voor het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006, naar de waardepeildatum 1 januari 2003, vastgesteld op € 70.505. Voorts is aan belanghebbende ter zake van het genot krachtens eigendom van genoemde onroerende zaak een aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Overbetuwe voor het jaar 2006 opgelegd ten bedrage van € 63. De beschikking en de aanslag zijn in één geschrift verenigd.
1.2. De beschikking en de aanslag zijn, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, door de Ambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar gehandhaafd.
1.3. Het door belanghebbende tegen deze uitspraken op bezwaar ingestelde beroep is door de Rechtbank gegrond verklaard. De Rechtbank heeft de – op de beschikking betrekking hebbende – uitspraak op bezwaar vernietigd en de vastgestelde waarde verminderd tot € 60.000.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Ambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Tot de stukken van het geding behoren het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd en waarvan door de griffier van het Hof afschriften zijn verzonden aan de wederpartij.
1.6. Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 19 november 2009 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: belanghebbendes echtgenote en de gemachtigde van belanghebbende. Namens de Ambtenaar is de taxateur verschenen. Belanghebbendes gemachtigde heeft ter zitting een pleitnotitie voorgedragen. Exemplaren daarvan zijn overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van de pleitnota dient hier als herhaald en ingelast te worden aangemerkt.
1.7. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende is sinds 2001 eigenaar en gebruiker van het onderhavige object, plaatselijk bekend als a-straat 1 te Q (hierna: het object). Het object betreft een omstreeks 1980 gebouwde woonwagen met een oppervlakte van ongeveer 85 m2. De woonwagen heeft een aanbouw met een oppervlakte van ongeveer 12 m2. Tot het object behoort voorts een schuur met een inhoud van ongeveer 30 m3. De oppervlakte van het perceel bedraagt (ongeveer) 367 m2.
2.2. In de periode 2001 tot en met 2005 is belanghebbende ter zake van het object niet aangeslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Overbetuwe. Evenmin is hem ter zake van het object een beschikking ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet Woz) bekendgemaakt.
2.3. De Ambtenaar heeft de waarde van het object per waardepeildatum 1 januari 2003 vastgesteld op € 70.505. Belanghebbende bepleit een waardevaststelling van € 35.000.
2.4. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de Ambtenaar noch belanghebbende erin is geslaagd de door hen verdedigde waarde per waardepeildatum 1 januari 2003 aannemelijk te maken. De Rechtbank heeft de waarde van het object per waardepeildatum 1 januari 2003 in goede justitie vastgesteld op € 60.000.
2.5. De Ambtenaar heeft geen hoger beroep aangetekend.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 Tussen partijen is in geschil of de door de Rechtbank in goede justitie vastgestelde waarde van € 60.000 per waardepeildatum 1 januari 2003 te hoog is. Voorts is in geschil of de aanslag in de onroerendezaakbelastingen terecht aan belanghebbende is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend. De Ambtenaar beantwoordt de vragen in tegengestelde zin.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak van de Rechtbank, die van de Ambtenaar, tot een nadere vaststelling van de waarde van het object per waardepeildatum 1 januari 2003 op € 35.000, en – kennelijk – tot vernietiging van de aanslag.
3.4 De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Partijen gaan eenparig ervan uit dat het object een onroerende zaak vormt als bedoeld in de Wet Woz. Nu niet is gebleken dat partijen daarbij zijn uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, volgt het Hof partijen in dat uitgangspunt.
4.2. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet Woz moet de waarde van het object worden bepaald op de waarde die aan het object dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger het object in de staat waarin dat zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Naar de bedoeling van de wetgever is deze waarde “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding” (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44).
4.3. Volgens artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet Woz (hierna: de Uitvoeringsregeling) wordt de waarde, bedoeld in de hiervóór in overweging 4.2 genoemde wetsbepaling, voor woningen bepaald door middel van de zogenoemde vergelijkingsmethode.
4.4. Benadrukt dient evenwel te worden dat de in de Uitvoeringsregeling neergelegde regels voor de onderbouwing en uitvoering van de waardebepaling weliswaar hulpmiddelen bevatten om te bereiken dat het wettelijke waardebegrip van artikel 17, tweede lid, van de Wet Woz wordt gehanteerd, maar dat de toetsteen uiteindelijk de waarde blijft zoals in dat artikellid omschreven, en dat de waarde ook op andere manieren kan worden bepaald (Hoge Raad 29 november 2000, nr. 35 797, BNB 2001/52 en Hoge Raad 11 juni 2004, nr. 39 467, BNB 2004/251).
4.5. De Rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de bewijslast met betrekking tot de partijen verdeeld houdende vraag of de vastgestelde waarde van het object per waardepeildatum 1 januari 2003 niet te hoog is op de Ambtenaar rust. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de Ambtenaar daarin niet is geslaagd. Nu de Ambtenaar geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank, is de rechtsstrijd van partijen in appel beperkt tot de vraag of de door de Rechtbank vastgestelde waarde van € 60.000 te hoog is.
4.6. Vaststaat – gelet op het hiervóór in onderdeel 4.5 overwogene – dat de Ambtenaar niet erin is geslaagd aannemelijk te maken dat de door hem verdedigde waarde van het object van € 70.505 per waardepeildatum 1 januari 2003 niet te hoog is. Dit brengt mee dat belanghebbende geen belang meer heeft bij zijn klacht dat de taxatie van de door de Ambtenaar ingeschakelde taxateur onredelijk is. Dat rapport is door de Rechtbank immers als bewijsmiddel gewogen en te licht bevonden.
4.7. Gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, brengt de omstandigheid dat een heffingsambtenaar niet erin geslaagd is de door hem vastgestelde waarde aannemelijk te maken, niet mee dat dan – zonder meer – de door een belanghebbende bepleite waarde in aanmerking wordt genomen. Op een belanghebbende rust alsdan evenzeer de last de door hem verdedigde waarde aannemelijk te maken (Hoge Raad 14 oktober 2005, nr. 40 299, BNB 2005/378).
4.8. Gelijk de Rechtbank heeft geoordeeld, acht het Hof belanghebbende niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat de waarde van het object per waardepeildatum € 35.000 bedraagt. Het door belanghebbende in de procedure bij de Rechtbank overgelegde taxatierapport van A, is daartoe niet voldoende, aangezien de door de taxateur vastgestelde “economische dagwaarde in huidige en bewoonde staat (excl. grond en/of overige opstallen) van € 8.500” niet strookt met het waarderingsvoorschrift als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet Woz en de waardering van genoemde taxateur bovendien geen betrekking heeft op het gehele object. Voorts heeft taxateur A, naar belanghebbendes echtgenote ter zitting desgevraagd heeft bevestigd, het object getaxeerd naar de taxatiedatum 14 februari 2007, terwijl te dezen de waarde per 1 januari 2003 wordt gezocht.
4.9. De verwijzing door belanghebbende naar de in 2005 tussen de gemeente Overbetuwe en de woningstichting B overeengekomen prijs van ruim € 80.000 ter zake van de overdracht door de gemeente aan de woningstichting van een aantal op de onderhavige woonwagenlocatie gelegen kavels en een woonwagen, biedt evenmin steun aan de door belanghebbende verdedigde waarde, aangezien deze transactie naar het oordeel van het Hof ver van de onderhavige peildatum (1 januari 2003) is gelegen en aldus onvoldoende steun kan bieden aan de hier gezochte waarde van het object per 1 januari 2003. Voorts heeft de Ambtenaar gemotiveerd gesteld – en het Hof acht zulks aannemelijk – dat die prijs niet in het vrije verkeer tot stand is gekomen. Aldus kan niet worden gezegd dat die prijs de waarde vertegenwoordigt als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet Woz.
4.10. Nu het Hof met de Rechtbank concludeert dat belanghebbende de door hem verdedigde waarde van € 35.000 per waardepeildatum 1 januari 2003 niet aannemelijk heeft gemaakt, dient de gezochte waarde door het Hof zelf te worden vastgesteld.
4.11. De Rechtbank heeft de waarde van het object in goede justitie vastgesteld op € 60.000. Daarbij heeft de Rechtbank aangeknoopt bij de kengetallen van de “taxatiewijzer woonwagens”, zoals vermeld in het door de Ambtenaar overgelegde taxatierapport. In aanmerking genomen dat de zogenoemde vergelijkingsmethode niet meer is dan een hulpmiddel ter vaststelling van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet Woz bedoelde waarde en te dezen geen goede vergelijkingsobjecten door partijen zijn aangedragen, kan het Hof zich vinden in de aanpak van de Rechtbank. Bij de stelling dat zijn woonwagen geen “luxe salonwagen” is, heeft belanghebbende geen belang, aangezien de Rechtbank daarmee – in het voordeel van belanghebbende – de volgens de kengetallen laagst mogelijke prijs per m2 heeft gehanteerd.
4.12. Het Hof verenigt zich met de door de Rechtbank in goede justitie vastgestelde waarde van het object per 1 januari 2003 op € 60.000 alsmede met de door haar daartoe gebezigde gronden. Opmerking verdient nog dat de Rechtbank, in het voordeel van belanghebbende, de schuur buiten aanmerking heeft gelaten. De stelling van belanghebbende met betrekking tot de gebrekkige parkeervoorzieningen vormt onvoldoende grond voor een lagere waardevaststelling dan genoemde € 60.000.
4.13. Ook hetgeen partijen overigens nog hebben aangevoerd, dwingt niet tot de conclusie dat de waarde van € 60.000 te hoog is.
4.14. In hoger beroep herhaalt belanghebbende het door hem in de bezwaarfase en in de procedure in eerste aanleg gedane beroep op schending van het vertrouwensbeginsel. Belanghebbende stelt dat, nu de Ambtenaar hem ter zake van het object waarvan hij sinds 2001 eigenaar is nimmer een aanslag in de onroerendezaakbelastingen heeft opgelegd, hij erop mocht vertrouwen dat hij ook voor 2006 niet zou worden aangeslagen.
4.15. De Rechtbank heeft die stelling van belanghebbende ten onrechte onbesproken gelaten. De enkele omstandigheid dat gedurende een reeks van jaren geen aanslagen in de onroerendezaakbelastingen door de Ambtenaar aan belanghebbende zijn opgelegd, is niet voldoende voor de conclusie dat het vertrouwensbeginsel is geschonden. De Ambtenaar heeft ter zitting echter – desgevraagd – toegelicht dat de gemeente in het verleden het beleid voerde geen aanslagen in de onroerendezaakbelastingen op te leggen aan eigenaren van stacaravans en woonwagens omdat onduidelijkheid bestond met betrekking tot het karakter (wel of niet onroerend) van die objecten. Voorts was van belang, aldus de Ambtenaar, of de eigendom van de grond en opstal in één paar handen was. Indien zulks niet het geval was, werden geen aanslagen opgelegd. De gemeente heeft dat beleid met betrekking tot stacaravans ultimo 2002 gewijzigd en met betrekking tot woonwagens vanaf 2006. Het Hof stelt voorop dat de gemeente uiteraard bevoegd is haar beleid met betrekking tot een bepaalde aangelegenheid te wijzigen. Door die beleidswijziging echter – naar belanghebbende onweersproken heeft gesteld – niet op enigerlei wijze kenbaar te maken aan belanghebbende, mocht belanghebbende naar het oordeel van het Hof erop vertrouwen dat het – oude – beleid ook voor het jaar 2006 zou gelden. Dat vertrouwen dient in rechte te worden beschermd. Gelet hierop treft belanghebbendes klacht doel. De onderwerpelijke aanslag dient wegens schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur – meer in het bijzonder het vertrouwensbeginsel – te worden vernietigd.
4.16. Het hoger beroep van belanghebbende is gegrond voor zover het betrekking heeft op de aanslag. Voor zover het hoger beroep betrekking heeft op de waardevaststelling van het object faalt het.
5. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 27j, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in verbinding met artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 644 (twee punten voor proceshandelingen en een wegingsfactor 1) ter zake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit bedrag dient, gelet op artikel 8:75, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, te worden betaald aan de griffier van het Hof.
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht;
- verklaart het beroep bij de Rechtbank gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de aanslag onroerendezaakbelastingen 2006;
- vermindert de vastgestelde waarde tot € 60.000;
- veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644, te vergoeden aan de griffier van het Hof;
- gelast de gemeente Overbetuwe aan belanghebbende te vergoeden het door hem ter zake van de procedure in hoger beroep betaalde griffierecht van € 107.
Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 december 2009.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 15 december 2009
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.