Gerechtshof Arnhem, 16-02-2010, BL6457, 08/00621 en 08/00622
Gerechtshof Arnhem, 16-02-2010, BL6457, 08/00621 en 08/00622
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 16 februari 2010
- Datum publicatie
- 4 maart 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2010:BL6457
- Zaaknummer
- 08/00621 en 08/00622
Inhoudsindicatie
Algemeen.
Verwijzingsprocedure HR 19 december 2008. Verzoek om toekenning schadevergoeding afgewezen.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummers 08/00621 en 08/00622
uitspraakdatum: 16 februari 2010
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op de hogere beroepen van
Fiscale eenheid X B.V. en X I B.V. te Breda (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraken van de rechtbank Breda van 1 september 2006, nummers AWB 05/930 en AWB 05/1256, in de gedingen tussen belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 1998 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd tot een bedrag van € 1.161, alsmede bij beschikking een boete van € 290.
1.2 Belanghebbende heeft bij brief van 6 januari 2004 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.
1.3 Belanghebbende heeft bij brief van 22 maart 2005 beroep ingesteld bij de rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) in verband met het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.
1.4 De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 2 mei 2005 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.5 Verder is aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd tot een bedrag van € 3.773, alsmede bij beschikking een boete van € 943.
1.6 Belanghebbende heeft bij brief van 4 februari 2004 bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag en de boetebeschikking.
1.7 Belanghebbende heeft bij brief van 22 maart 2005 beroep ingesteld bij de Rechtbank in verband met het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.
1.8 De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 9 mei 2005 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.9 De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar inzake de boetebeschikkingen vernietigd en de boetebeschikkingen verminderd tot € 260 (1998) en € 849 (1999-2001).
1.10 Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft bij uitspraken van 22 februari 2008 de hoger beroepen gegrond verklaard en de uitspraken van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht, de uitspraken op bezwaar, de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen vernietigd.
1.11 Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch beroep in cassatie ingesteld. Belanghebbende heeft in cassatie geklaagd over het feit dat het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch niet heeft beslist op het verzoek om vergoeding van schade op de voet van artikel 8:73, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Bij arresten van 19 december 2008 heeft de Hoge Raad de beroepen in cassatie gegrond verklaard, de uitspraken van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch vernietigd, voor zover in die uitspraken een beslissing op het verzoek om schadevergoeding ontbreekt en het geding voor de behandeling van dat verzoek verwezen naar het gerechtshof te Arnhem.
1.12 Tot de stukken van het geding behoren de van de Hoge Raad ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.13 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2010 te Arnhem. Daarbij zijn, met voorafgaande kennisgeving aan het Hof, beide partijen niet verschenen.
2. De vaststaande feiten
2.1 Voor de feiten verwijst het Hof naar de door het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch vastgestelde feiten. In onderdeel 2 van zijn uitspraak heeft dit gerechtshof de feiten als volgt vastgesteld:
“2.1. Belanghebbende vormt een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting en voor de omzetbelasting, bestaande uit X1 B.V. (hierna: de holding) en X B.V. (hierna: de vennootschap). De vennootschap exploiteert een garagebedrijf. Belanghebbende is met deze activiteit ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968.
De vennootschap heeft het dealerschap van de merken Rover en MG. Tot de handelsvoorraad van de vennootschap behoren personenauto's van het merk Rover.
2.2. De heer A (hierna: de heer A) is, samen met zijn echtgenote mevrouw B (hierna: zijn echtgenote), statutair directeur van de holding. Tezamen houden zij 100% van de aandelen in de holding. De holding is houder van 100% van de aandelen in de vennootschap.
2.3. De heer A en zijn echtgenote hebben sinds 1987 de volgende personenauto's in eigendom: een Porsche 911, een Saab, twee BMW's, een Mercedes en een kampeerauto. In de jaren 1990, 1993 en 1995 kochten de heer A en zijn echtgenote in totaal twee Audi's 80 en een Rover P5. De hier genoemde auto's zijn zonder uitzondering oldtimers.
2.4. Vanaf het jaar 1987 wordt door zowel de heer A als zijn echtgenote in de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen geen melding gemaakt van privé-gebruik van een ter beschikking gestelde personenauto. Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur deze aangiften op dit punt altijd gevolgd.
2.5. Namens de Inspecteur is in 2003 bij de belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. De bevindingen van dit onderzoek hebben de Inspecteur aanleiding gegeven tot de conclusie dat de heer A en zijn echtgenote voor privé-doeleinden kunnen beschikken over tot de handelsvoorraad behorende personenauto's. Omdat voor het betreffende jaar geen administratie van privé-gebruik van deze personenauto's is bijgehouden, heeft de Inspecteur, met toepassing van artikel 15 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968, de voorbelasting middels de onderhavige naheffingsaanslag gecorrigeerd. De berekeningswijze van de naheffingsaanslag is niet in geschil. ”
2.2 Bij brief van 2 februari 2009 heeft belanghebbende het verzoek om schadevergoeding onderbouwd. In totaal is een bedrag van € 8.004,20 gevorderd. Dit bedrag is opgebouwd uit de (verlet)kosten die de directie van X I B.V. heeft gemaakt vanaf 9 januari 2004 tot en met 23 december 2008 (€ 3.229,20) en de kosten die de adviseur van belanghebbende in de onderzoeksfase (van 15 mei 2003 tot en met 19 december 2003) heeft berekend (€ 4.775).
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is de vraag of en zo ja in hoeverre, belanghebbende recht heeft op vergoeding van schade op de voet van artikel 8:73, eerste lid, van de Awb.
3.2 Belanghebbende stelt dat recht bestaat op een schadevergoeding tot een bedrag van € 8.004,20. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat geen recht bestaat op schadevergoeding ex artikel 8:73 van de Awb.
3.3 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 De (verlet)kosten die de directie van X I B.V. heeft gemaakt zoals opgenomen in de onder 2.2 genoemde onderbouwing, zien - gelet op de aard van de handelingen die ten grondslag liggen aan deze kosten, alsmede de periode waarin deze zijn gemaakt - op de behandeling van het bezwaar, het beroep bij de Rechtbank, het hoger beroep bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch en het beroep in cassatie. Deze kosten kunnen bij uitsluiting op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen (Hoge Raad, 14 september 2007, nr. 42.069, LJN BB3442).
4.2 Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft op de voet van artikel 8:75 de Inspecteur veroordeeld in de kosten die belanghebbende redelijkerwijs in verband met het hoger beroep heeft moeten maken. Verder heeft het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch de uitspraken van de Rechtbank voor zover deze betrekking hebben op de proceskosten in stand gelaten. Hierover is door belanghebbende in cassatie niet geklaagd; belanghebbende heeft in cassatie slechts geklaagd over het feit dat het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch niet heeft beslist op het verzoek om vergoeding van schade op de voet van artikel 8:73, eerste lid van de Awb. Op die door de Hoge Raad gegrond bevonden klacht heeft de Hoge Raad de uitspraken van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch vernietigd voor zover daarin ontbreken beslissingen op het verzoek om schadevergoeding en het geding voor de behandeling van dat verzoek naar het gerechtshof te Arnhem verwezen. Het Hof is van oordeel dat, gelet op het bovenstaande, thans, na cassatie, geen ruimte meer bestaat voor een aanvullende veroordeling in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn bezwaar, beroep of hoger beroep heeft moeten maken. Voor die kosten bevat artikel 8:75 van de Awb immers een uitputtende regeling.
4.3 De kosten in verband met de werkzaamheden van de adviseur van belanghebbende in de onderzoeksfase (in verband met het boekenonderzoek) zijn niet gemaakt in verband met de behandeling van bezwaar of (hoger) beroep (in cassatie). Het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb staat daarom aan de vergoeding van deze kosten niet in de weg.
4.4 Op grond van artikel 8:73 van de Awb kan de Inspecteur worden veroordeeld tot vergoeding van de schade die belanghebbende lijdt als gevolg van de uiteindelijk vernietigde en derhalve in beginsel onrechtmatige naheffingsaanslagen, boetebeschikkingen en uitspraken op bezwaar. Onder de omstandigheden van het onderhavige geval bestaat naar het oordeel van het Hof echter onvoldoende causaal verband tussen de kosten van het boekenonderzoek en de uiteindelijk vernietigde en derhalve in beginsel onrechtmatige naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat het de Inspecteur in beginsel vrij staat door middel van een boekenonderzoek te controleren of belanghebbende de verplichtingen ingevolgde de Wet op de omzetbelasting 1968 nakomt. Hierbij kan ook aan de orde komen of aan de beide directeuren van X I B.V. tot de handelsvoorraad behorende personenauto’s ter beschikking zijn gesteld. Het Hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het in 2003 ingestelde boekenonderzoek onrechtmatig was. Verder is gesteld noch gebleken dat het door de Inspecteur ingenomen en uiteindelijk als onjuist beoordeeld standpunt reeds tijdens dit boekenonderzoek heeft geleid tot (extra) kosten. Het feit dat tijdens een boekenonderzoek in 2006 een medewerker van de belastingdienst zich naar het oordeel van de Nationale Ombudsman niet behoorlijk heeft gedragen, doet aan dit oordeel niet af.
4.5 Ook belanghebbendes stelling dat na het boekenonderzoek in 2003 de Inspecteur tegen beter weten in naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen heeft opgelegd en tegen beter weten in heeft doorgeprocedeerd, kan niet leiden tot een (integrale) vergoeding van hierdoor opgeroepen (extra) kosten in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep, aangezien zulks bij uitsluiting op de voet van artikel 8:75 van de Awb kan geschieden. Gelijk het Hof hiervoor heeft geoordeeld, bestaat voor een dergelijke vergoeding thans geen ruimte meer. Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende als gevolg van het opleggen van de naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen andere schade heeft geleden dan de hiervoor bedoelde kosten.
slotsom
Het Hof zal de verzoeken om schadevergoeding afwijzen.
5. Proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
Het Gerechtshof wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. A.J. Kromhout, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 16 februari 2010 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 19 februari 2010
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.