Home

Gerechtshof Arnhem, 23-02-2010, BL7207, 09-00058

Gerechtshof Arnhem, 23-02-2010, BL7207, 09-00058

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
23 februari 2010
Datum publicatie
11 maart 2010
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2010:BL7207
Formele relaties
Zaaknummer
09-00058

Inhoudsindicatie

Herziening.

Compromis over WOZ-waarde wordt niet herzien.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 09/00058

uitspraakdatum: 23 februari 2010

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het verzoek van

X te Z (hierna:belanghebbende)

tot herziening van de uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van 20 november 2003, nummer 02/01086, op het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de

heffingsambtenaar van de gemeente Renkum, (hierna: de Ambtenaar)

op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende de beschikking waardevaststelling in gevolge de Wet waardering onroerende zaken voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 De Ambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Q, per waardepeildatum 1 januari 1999 en naar de toestand op die datum, voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004, vastgesteld op € 382.536 (ƒ 843.000).

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Ambtenaar bij uitspraak op bezwaar de eerder vastgestelde waarde verminderd tot € 348.049 (ƒ 767.000).

1.3 De elfde enkelvoudige belastingkamer heeft – naar aanleiding van een ter zitting gesloten compromis – bij uitspraak van 20 november 2003, nummer 02/01086 het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de vastgestelde waarde verminderd tot € 298.587 (ƒ 658.000).

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Hij heeft dit beroep in cassatie vervolgens echter weer ingetrokken.

1.5 Belanghebbende heeft het Hof op 15 juni 2004 verzocht om herziening van de uitspraak met nummer 02/01086. Hij heeft dit verzoek (nummer 04/01135) op 23 oktober 2006 ingetrokken. Op 23 juli 2008 heeft belanghebbende wederom een verzoek tot herziening van vorenbedoelde uitspraak ingediend. Dit verzoek is door het Hof geregistreerd onder nummer 08/00360 en is ter zitting op 20 januari 2009 ingetrokken.

1.6 Bij een op 29 januari 2009 ingekomen brief heeft belanghebbende het Hof wederom verzocht de uitspraak van dit Hof van 20 november 2003, nummer 02/01086, te herzien (hierna: het verzoek). De Inspecteur heeft, daartoe door het hof in de gelegenheid gesteld, schriftelijk op het verzoek gereageerd.

1.7 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.8 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2009 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door zijn echtgenote, alsmede de Ambtenaar.

1.9 Belanghebbende heeft bij deze mondelinge behandeling een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Deze pleitnota wordt, zonder bezwaar van de wederpartij met bijlagen, door het Hof tot de stukken van het geding gerekend.

1.10 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

1.11 Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft het Hof op 10 december 2009 nog nadere stukken van belanghebbende ontvangen. Die stukken geven het Hof geen aanleiding het onderzoek te heropenen en behoren derhalve niet tot de gedingstukken. Een afschrift van deze stukken is aan de uitspraak gehecht.

2. De vaststaande feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting de volgende feiten vast.

2.1 In de uitspraak van het Hof van 20 november 2003, nummer 02/01086 heeft het Hof het volgende overwogen:

“1. Belanghebbende heeft ter zitting gesteld, en de Ambtenaar heeft zich bij deze stelling neergelegd, dat de waarde van zijn onroerende zaak aan de a-straat 1 te Q dient te worden vastgesteld op de koopprijs die hij daarvoor in 1997 heeft betaald, derhalve op ƒ 658.000, gelet op het waardedrukkend effect van de onduidelijkheid die op de peildatum 1 januari 1999 bestond omtrent de rechtsgeldigheid van het bestemmingsplan, het groenstructuurplan en de diverse door partijen overgelegde tekeningen.

2. Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen. Het beroep is derhalve gegrond.”

2.2 Blijkens het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting is aan het gesloten compromis het volgende vooraf gegaan:

“Belanghebbende verklaart dat hij heden een verzoek tot uitstel van de mondelinge behandeling heeft verzocht teneinde het Hof de gelegenheid te geven om getuigen A, wethouder van de gemeente Renkum, en B, raadslid van de gemeente Renkum, op te roepen.

Belanghebbende verklaart voorts dat het zijns inziens in deze zaak erom gaat of het bestemmingsplan rechtskracht heeft of niet. De waarheid is van belang. De gemeente wil het bestemmingsplan met terugwerkende kracht goedkeuren. Het besluit is niet gepubliceerd.

De voorzitter legt uit dat er in het fiscale procesrecht twee mogelijkheden zijn om getuigen te laten horen. De eerste manier is dat belanghebbende desgewenst zelf getuigen meebrengt. Belanghebbende heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

De voorzitter stelt voorts vast dat in deze procedure twee punten van belang zijn voor de WOZ-waarde van de woning. Ten eerste de schade aan het bosaanzicht en ten tweede of op het perceel achter de woning van belanghebbende gebouwd mag worden, dit laatste in verband met het bestemmingsplan.

De voorzitter legt partijen uit dat deze procedure slechts betrekking heeft op de waarde van de woning. De belastingkamer zal in deze zaak geen uitspraak doen in het tussen belanghebbende en de gemeente Renkum bestaande geschil over de rechtskracht van het bestemmingsplan. Of het bestemmingsplan al dan niet rechtskracht heeft kan wel gevolgen hebben voor de waarde.

In antwoord op vragen van het Hof en in aanvulling op de van hem afkomstige stukken verklaart de Ambtenaar:

Op de kopie van het bestemmingsplan is geen waarmerk te zien. Er is enkel een taxatieverslag, een taxatierapport is niet aanwezig. Ik kan niet bewijzen dat bij de waardevaststelling bij uitspraak op bezwaar rekening is gehouden met de bezwaren van belanghebbende.

Belanghebbende benadrukt dat bij de WOZ-waardering rekening is gehouden met de bestemmingsplannen.

De voorzitter verklaart dat haar voorlopig oordeel is dat de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld, omdat er onduidelijkheid bestaat over de rechtskracht van het bestemmingsplan.

In antwoord op de vraag van het Hof welke waarde belanghebbende voorstaat indien het beroep op zijn klachten bestemmingsplan (bouw woning) en schade bosaanzicht gegrond worden verklaard, verklaart belanghebbende dat hij een WOZ-waarde voorstaat welke gelijk is aan de prijs die hij in 1997 voor zijn woning heeft betaald, ƒ 658.000 derhalve.

De heffingsambtenaar verklaart dat hij zich neerlegt bij de stelling van belanghebbende dat de waarde van zijn onroerende zaak op de waardepeildatum dient te worden gesteld op de koopprijs die hij daarvoor in 1997 heeft betaald en hij derhalve akkoord gaat met een WOZ-waarde van ƒ 658.000, in verband met de onzekerheid over het bestemmingsplan.

De voorzitter vraagt belanghebbende of hij – gelet op zijn emotionele gesteldheid – bedenktijd wilt om te bepalen welke WOZ-waarde hij voorstaat.

Belanghebbende verklaart dat hij geen nadere bedenktijd nodig heeft en zich zal aansluiten bij een belangengroep.

De voorzitter constateert dat bij belanghebbende veel leed is veroorzaakt en verzoekt de Ambtenaar dit kenbaar te maken aan andere afdelingen binnen de gemeente.

Het Hof sluit het onderzoek ter zitting en deelt mede dat op 20 november 2003 mondeling uitspraak zal worden gedaan.”

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 Belanghebbende verzoekt om herziening van de uitspraak van het Hof van 20 november 2003, nummer 02/01086, op de voet van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en voert daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aan:

- uit onderzoek dat is uitgevoerd door de Nationale Ombudsman is komen vast te staan dat het Groenstructuurplan en de plantekeningen niet formeel bekend zijn gemaakt en om die reden onrechtmatig zijn. De Ambtenaar wist van de onrechtmatigheid af maar heeft dit verborgen gehouden;

- door de gemeente Renkum wordt geweigerd uitvoering te geven aan de deelovereenkomst die tot stand is gekomen onder leiding van de Nationale ombudsman, waarin aan hem een financiële genoegdoening is toegekend van € 60.000;

- door de gemeente Renkum wordt geweigerd uitvoering te geven aan het compromis dat ter zitting op 20 januari 2009 is gesloten, waarin partijen zijn overeengekomen dat vanaf 1 januari 2008 de waardebepaling zal worden gesynchroniseerd met de systematiek in de gemeente Renkum.

3.2. De Inspecteur stelt zich hiertegenover op het standpunt dat de door belanghebbende aangevoerde redenen geen herziening rechtvaardigen.

3.3. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken. Voor hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het aangehechte proces-verbaal.

3.4. Belanghebbende concludeert tot toewijzing van zijn verzoek, herziening van de uitspraak van 20 november 2003 en naar het Hof begrijpt tot vermindering van de vastgestelde waarde tot € 1.

3.5. De Inspecteur concludeert tot afwijzing van het verzoek.

4. Beoordeling verzoek

4.1 Op de voet van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht – dat op grond van artikel 27j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing is op het hoger beroep – kan het Hof op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:

a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,

b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en

c. waren zij bij de rechtbank eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

4.2 Belanghebbende draagt ter onderbouwing van zijn verzoek onder meer aan de omstandigheid dat na de uitspraak van het Hof is gebleken dat het Groenstructuurplan en de plantekeningen niet op de juiste wijze bekend zijn gemaakt.

4.3 Ook tijdens de procedure met nummer 02/01086 is – zoals onder meer blijkt uit het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting en de mondelinge uitspraak – de rechtmatigheid van het bestemmingsplan, het Groenstructuurplan en de plantekeningen aan de orde geweest. De echtgenote van belanghebbende heeft ter zitting op 9 december 2009 verklaard dat zij in november 2003 al wel het sterke vermoeden hadden dat er sprake was van onrechtmatigheid maar dat zij dat vermoeden op dat moment niet hard konden maken.

4.4 Uit het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting op 6 november 2003 blijkt dat de voorzitter belanghebbende de vraag heeft voorgelegd welke waarde hij zou voorstaan indien het beroep op zijn klachten bestemmingsplan (bouw woning) en schade bosaanzicht gegrond zouden worden verklaard. Gelet op het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting en van de mondelinge uitspraak, heeft de voorzitter belanghebbende gevraagd welke waarde hij zou voorstaan indien het bestemmingsplan, het Groenstructuurplan, dan wel de tekeningen onrechtmatig zouden blijken te zijn en zijn standpunt omtrent de schade aan het bosaanzicht juist zou blijken te zijn. Belanghebbende heeft op die vraag geantwoord dat hij in dat geval een waarde voorstond van € 298.587 en dat hij – ondanks zijn emotionele gesteldheid – geen extra tijd nodig had om zich daarover te beraden. De Ambtenaar heeft zich bij dit standpunt neergelegd.

4.5 Zelfs indien het Hof belanghebbende zou volgen in diens opvatting dat na de uitspraak van het Hof de onrechtmatigheid van het Groenstructuurplan en de plantekeningen is komen vast te staan en hij daarmee redelijkerwijs niet eerder bekend had kunnen zijn, is daarmee de herziening nog niet een gegeven. Eerst dient nog komen vast te staan dat deze feiten, waren zij bij het Hof bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. Dat is in de onderhavige situatie – naar het oordeel van het Hof – niet het geval. Uitgaande van onrechtmatigheid en schade aan het bosaanzicht heeft belanghebbende ter zitting een waarde bepleit van € 298.587. Gelet op de onduidelijkheid die op de peildatum bestond heeft de Ambtenaar zich daar ter zitting bij neergelegd. Tussen partijen bestond derhalve geen geschil meer. Het Hof heeft dit eenstemmige standpunt van partijen vastgelegd in een proces-verbaal van de mondelinge uitspraak. Een bevestiging achteraf van het destijds bij belanghebbende bestaande vermoeden, zou derhalve niet tot een andere uitspraak hebben kunnen leiden. Het standpunt van belanghebbende dat hij nooit een waarde van € 298.587 zou hebben genoemd indien hij van de onrechtmatigheid op de hoogte was geweest, acht het Hof – gelet op het besprokene ter zitting – niet aannemelijk.

4.6 Hetgeen door belanghebbende is aangevoerd met betrekking tot de financiële genoegdoening die met de gemeente Renkum zou zijn overeengekomen, kan in onderhavige zaak – die uitsluitend betrekking heeft op een verzoek om herziening van de uitspraak van 20 november 2003 waarin de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Q is verminderd tot € 298.587 – niet aan de orde komen.

4.7 Hetzelfde heeft te gelden voor de wijze waarop de waarde van de onroerende zaak vanaf de waardepeildatum 1 januari 2008 dient te worden bepaald.

slotsom

Op grond van het vorenstaande wijst het Hof het verzoek om herziening af.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Gerechtshof wijst het verzoek om herziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Ettema, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.

De beslissing is op 23 februari 2010 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(S. Darwinkel) (C.M. Ettema)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 25 februari 2010.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.