Gerechtshof Arnhem, 09-03-2010, BL7940, 09-00152
Gerechtshof Arnhem, 09-03-2010, BL7940, 09-00152
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 9 maart 2010
- Datum publicatie
- 18 maart 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2010:BL7940
- Zaaknummer
- 09-00152
Inhoudsindicatie
Havengeld.
Bepaling in tarieventabel havengeldverordening gemeente Urk is onverbindend.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 09/00152
uitspraakdatum: 9 maart 2010
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle/Lelystad van 19 maart 2009 nummer Awb 08/359, in het geding tussen belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Urk (hierna: de Ambtenaar).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende is op 28 december 2007 een aanslag havengeld ten bedrage van € 246,50 opgelegd. De aanslag heeft betrekking op de periode 28 september tot en met 1 november 2007.
1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Ambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Zwolle/Lelystad (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 19 maart 2009 ongegrond verklaard.
1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is ter griffie van het Hof ontvangen op 6 mei 2009.
1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2010 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door zijn echtgenote, alsmede de Ambtenaar, bijgestaan door A en B, havenmeesters.
1.7 De Ambtenaar heeft bij deze mondelinge behandeling een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Deze pleitnota wordt door het Hof tot de stukken van het geding gerekend.
1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1 Belanghebbende is eigenaar van de motorboot “C” (hierna: het schip). De werf D B.V. te Urk (hierna: de werf) heeft in augustus 2007 reparatiewerkzaamheden aan de vleugels/kimkielen van het schip verricht. Bij deze reparatie is brandschade aan het schip ontstaan.
2.2 Het schip heeft van 26 september tot en met 1 november 2007 in de haven van Urk gelegen. In oktober zijn door de werf schoonmaak- en herstelwerkzaamheden aan het schip verricht. Op 1 november 2007 is een proefvaart gemaakt waarna het schip voor nadere inspectie van de vleugels/kimkielen op de werf is gelegd.
2.3 De onder 1.1 bedoelde aanslag is als volgt gespecificeerd:
“28 en 29 september 2 dagen x € 1,05 x 10 meter = € 21,00
oktober 1 maand x € 21,50 x 10 meter = € 215,00
1-nov 1 dag x € 1,05 x 10 meter = € 10,50
TOTAAL NETTO € 207,14
19% btw € 39,36
BRUTO € 246,50”
2.4 Ingevolge artikel 1, onder a, van de bij de Verordening op de heffing en invordering van havengeld behorende tarieventabel (hierna: de Tarieventabel) bedraagt het havengeld voor
“pleziervaartuigen zonder jaarabonnement(…)
- voor een dagdeel per meter lengte € 0,50
- voor 1 nacht of gedeelte daarvan per meter lengte € 1,05
- voor 1 week of gedeelte daarvan per meter lengte € 5,25
- voor 1 maand of gedeelte daarvan per meter lengte € 21,50”
Artikel 5 van de Tarieventabel bepaalt:
De in artikel 1 genoemde tarieven worden met 100% verlaagd, indien het gebruik van de havens plaatsvindt in verband met het, na verkregen toestemming als bedoeld in, artikel 41, lid 2 onder a, van de Havenverordening Urk, doen verrichten van belangrijke werkzaamheden aan het vaartuig, zulks ter beoordeling van de havenmeester. Het bepaalde in dit artikel van deze verordening is slechts van toepassing mits het gebruik niet langer duurt dan voor een en ander noodzakelijk is en de termijn van 1 maand niet te boven gaat en de werkzaamheden worden uitgevoerd door een erkende scheepsreparatie-inrichting”.
Artikel 41 van de Havenverordening van de gemeente Urk bepaalt, voorzover hier van belang:
“1. Het is verboden op een andere plaats dan op een werf, een vaartuig te slopen of herstellingen of andere werkzaamheden er aan uit te voeren of te doen uitvoeren.
2. Dit verbod is niet van toepassing:
a. indien wordt gehandeld na verkregen toestemming van de havenmeester;
(……)”
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is of de aanslag terecht is opgelegd.
3.2 Belanghebbende is van mening dat het gebruik van de haven uitsluitend plaatsvond voor het verrichten van belangrijke werkzaamheden aan het schip, zodat hij recht heeft op 100% verlaging van havengeld voor de gehele periode. Aan de mondelinge reactie van havenmeester heeft hij het vertrouwen ontleend dat serieus zou worden afgewogen of de werkzaamheden zo belangrijk waren dat de verlaging zou worden verleend. Aangezien de havenmeester in de periode dat het schip in de haven lag, niet meer op het verzoek is terug gekomen, mocht hij aannemen dat de verlaging was verleend. Uit de omstandigheid dat bij de berekening van de aanslag van 28 december 2007 voor 26 en 27 september 2007 geen havengeld is geheven, leidt belanghebbende eveneens af dat de havenmeester blijkbaar van oordeel was dat dit niet verschuldigd was.
Hij heeft het schip op aanwijzing van de verzekeringsmaatschappij aan de werf ter beschikking gesteld. Dat de werkzaamheden wat langer hebben geduurd, valt hem niet te verwijten; hij heeft het schip niet langer laten liggen dan nodig was.
Ten onrechte is ook havengeld voor 1 november 2007 geheven. Het havengeld voor de nacht van 31 oktober op 1 november is immers al begrepen in het over de maand oktober geheven bedrag. Overigens stelt belanghebbende dat de regeling in artikel 5 van de Tarieventabel onduidelijk is en dat de havenmeester naar willekeur kan beslissen.
3.3 De Ambtenaar is van mening dat geen sprake is van belangrijke werkzaamheden, zodat er geen recht bestaat op verlaging. De havenmeester heeft belanghebbende dit standpunt reeds op 26 september en op 27 september 2007 meegedeeld.
Overigens wordt alleen vrijstelling verleend voor dagen waarop daadwerkelijk aan het schip gewerkt wordt. De in de haven verrichte werkzaamheden hebben hooguit enkele dagen geduurd. Dit kan niet tot verlaging van de aanslag leiden omdat het maandtarief ook in dat geval blijft gelden. Het feit dat voor 26 en 27 september 2007 geen havengeld is geheven, is waarschijnlijk het gevolg van een administratieve vergissing.
3.4 Partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak van de Ambtenaar en van de aanslag.
3.6 De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 De Ambtenaar heeft ter zitting toegelicht dat het in artikel 1 van de Tarieventabel genoemde tarief voor een dagdeel van toepassing is bij (kort durend) gebruik van de haven overdag. Wanneer ook ’s nachts van de haven gebruik wordt gemaakt, is het nachttarief van toepassing.
Het Hof is mét belanghebbende van mening dat de heffing voor de nacht van 31 oktober op 1 november is begrepen in het terzake van de maand oktober geheven bedrag. Nu niet in geschil is dat het schip op 1 november 2007 de haven verlaten heeft, is ten onrechte ter zake van 1 november nogmaals een bedrag voor een nacht geheven. De aanslag moet om deze reden worden verminderd met € 10,50.
4.2 Uit hetgeen is bepaald in artikel 5 van de Tarieventabel, in samenhang met artikel 41, lid 2, onder a van de Havenverordening, volgt dat verlaging van het tarief slechts aan de orde kan komen indien het gebruik van de haven plaatsvindt in verband met herstel of andere werkzaamheden die niet op een werf worden verricht. Voorzover het schip in de haven heeft gelegen in afwachting van werkzaamheden die op de werf moesten worden verricht, bestaat derhalve geen recht op verlaging.
Anders dan de Ambtenaar voorstaat, volgt uit artikel 5 van de Tarieventabel echter niet dat de tariefsverlaging moet worden beperkt tot die dagen waarop daadwerkelijk werkzaamheden worden verricht. De formulering “in verband met… het doen verrichten van belangrijke werkzaamheden” laat immers ruimte voor tariefsverlaging voor niet-werkdagen voorzover deze redelijkerwijs verband houden met de werkzaamheden.
Vaststaat dat de werf in de maand oktober schoonmaak- en herstelwerkzaamheden aan het schip heeft verricht bestaande uit het opruimen van bluspoeder – waarvoor een gedeelte van de betimmering moest worden verwijderd en nadien weer aangebracht –, het vervangen van isolatiemateriaal en verven van gedeelten van de binnenzijde.
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij met de werf had afgesproken dat het schip vanaf 26 september 2007 ter beschikking van de werf zou staan, maar dat geen concrete afspraken over datum van aanvang van de werkzaamheden zijn gemaakt. Uit de correspondentie tussen belanghebbende en de werf blijkt dat belanghebbende op 8 oktober 2007 de afspraken over de te verrichten werkzaamhedenheeft schriftelijk heeft bevestigd en de werf om een planning heeft verzocht. Verder blijkt daaruit dat de werf op 8 oktober 2007 met de werkzaamheden is begonnen, dat belanghebbende op 9 oktober 2007 zijn ongenoegen over de wijze waarop de werkzaamheden zijn uitgevoerd, schriftelijk kenbaar heeft gemaakt, dat de werkzaamheden daarna stil hebben gelegen in afwachting van akkoord van belanghebbende en Scheepsadviesbureau E en dat de werf op 18 oktober 2007 de afspraken over de verdere uitvoering schriftelijk heeft bevestigd.
Op grond van deze informatie acht het Hof aannemelijk dat in oktober 2007 gedurende een periode van twee weken gebruik is gemaakt van de haven in verband met werkzaamheden aan het schip, inclusief de dagen waarop niet is gewerkt, maar die redelijkerwijs verband houden met die werkzaamheden. Het hiermee gemoeide tarief bedraagt € 105 (2 x € 5,25 x 10).
Een dergelijk gebruik van de haven op de overige dagen in de periode 28 september tot en met 31 oktober 2007, acht het Hof niet aannemelijk zodat voor deze periode geen recht op tariefsverlaging bestaat.
4.3 Partijen verschillen voorts van mening over de vraag of de werkzaamheden die aan het schip zijn verricht gekwalificeerd kunnen worden als “belangrijk” in de zin van artikel 5 van de Tarieventabel.
De Verordening op de heffing en invordering van havengeld (hierna: de Verordening) noch daarbij behorende Tarieventabel omschrijven wat onder belangrijke werkzaamheden moet worden verstaan. Ingevolge artikel 5 van de Tarieventabel is “zulks ter beoordeling van de havenmeester”.
Naar het oordeel van het Hof hanteert de Verordening hiermee een zodanig onbepaald en oncontroleerbaar criterium dat onvoldoende kenbaar wordt gemaakt in welke gevallen (geen) belasting verschuldigd is. De Verordening voldoet daarmee niet aan artikel 217 van de Gemeentewet waarin is bepaald dat een belastingverordening onder andere de heffingsmaatstaf en hetgeen overigens voor de heffing van belang is, vermeldt. Het Hof verbindt hieraan de conclusie dat artikel 5 van de Tarieventabel onverbindend is voorzover daarin wordt bepaald dat het ter beoordeling van de havenmeester is wat onder “belangrijke werkzaamheden” moet worden verstaan.
4.4 Nu uit de Verordening niet kan worden opgemaakt wat onder belangrijke werkzaamheden moet worden verstaan, zal het Hof daarover - voor wat betreft deze procedure - een beslissing geven.
Vaststaat dat geen sprake is van reguliere onderhoudswerkzaamheden, maar van reparatie- en schoonmaakwerkzaamheden als gevolg van brandschade. Voorts heeft belanghebbende onweersproken gesteld dat het niet verwijderen van de resten bluspoeder tot aantasting en uitval van het op zijn schip aanwezige elektrische systeem, en daarmee van navigatieverlichting en communicatieapparatuur, kan leiden. Onder deze omstandigheden zijn de onderhavige werkzaamheden naar het oordeel van het Hof aan te merken als belangrijke werkzaamheden in de zin van artikel 5 van de Tarieventabel. Daaraan doet niet af dat voor een schip als het onderhavige niet de wettelijke verplichting bestaat om communicatie en andere elektrische apparatuur aan boord te hebben.
Dit brengt mee dat belanghebbende gezien hetgeen is overwogen onder 4.2, voor een periode van twee weken recht heeft op 100% verlaging van havengeld.
4.5 Belanghebbende heeft, tegenover de uitdrukkelijke en gemotiveerde betwisting daarvan door de Ambtenaar, welke betwisting wordt ondersteund door de verklaringen van de beide havenmeesters ter zitting van 11 februari 2010, niet aannemelijk gemaakt dat bij hem het rechtens te beschermen vertrouwen is opgewekt dat hem voor de gehele periode dat zijn schip in de haven lag 100% verlaging van havengeld zou worden verleend.
Slotsom
Het hoger beroep is gegrond. De aanslag havengeld moet worden verminderd met € 115,50 (€ 10,50 + € 105).
5. Kosten
De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op € 90 aan reis en verblijfkosten voor het bijwonen van de zittingen van de Rechtbank en van het Hof.
6. Beslissing
Het Gerechtshof
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
- verklaart het tegen de uitspraak van de Ambtenaar ingestelde beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak van de Ambtenaar,
- vermindert de aanslag havengeld tot op € 131,
- veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 90,
- gelast dat de gemeente Urk aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 39 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 110 in verband met het hoger beroep bij het Gerechtshof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 9 maart 2010 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (M.G.J.M. van Kempen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.