Gerechtshof Arnhem, 09-03-2010, BL7944, 08-00181
Gerechtshof Arnhem, 09-03-2010, BL7944, 08-00181
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 9 maart 2010
- Datum publicatie
- 18 maart 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2010:BL7944
- Zaaknummer
- 08-00181
Inhoudsindicatie
Herziening.
Na 10 maanden ingediend herzieningsverzoek is tijdig maar niet gegrond.
Uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 08/00181
uitspraakdatum: 9 maart 2010
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het verzoek van
X N.V. te Z (hierna: belanghebbende)
tot herziening van de uitspraak van de tweede meervoudige kamer van dit Hof van 31 augustus 2004, nr. 02/03814 in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Apeldoorn (hierna: de Ambtenaar)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is wegens het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrij-gen van een bouwvergunning met dagtekening 8 december 2001 een aanslag leges opgelegd van ƒ 523.700. Deze aanslag heeft de Ambtenaar bij zijn uitspraak op het tegen de aanslag gerichte bezwaar, gehandhaafd.
1.2. De tweede meervoudige belastingkamer van het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestel-de beroep bij uitspraak van 31 augustus 2004, nr. 02/03814, ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft dit beroep bij arrest van 22 juni 2007, nr. 41.294, ongegrond verklaard.
1.4. Bij een op 24 april 2008 gedagtekende brief, die op 25 april 2008 bij het Hof is binnenge-komen, heeft belanghebbende het Hof verzocht de uitspraak van dit Hof van 31 augustus 2004, nr. 02/03814, te herzien (hierna: het verzoek). De Ambtenaar heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.5. Op 17 februari 2010 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende alsmede de Ambtenaar. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
1.6. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende heeft op 11 mei 2001 bij de gemeente Apeldoorn (hierna: de gemeente) een “verzoek vooroverleg bouwplan” ingediend, zulks met het oog op het realiseren van nieuw-bouw van een distributiecentrum op het industrieterrein A te Apeldoorn. Op het formulier dat ten behoeve van dit verzoek is ingevuld, heeft belanghebbende aangegeven dat de kosten van het bouwwerk ƒ 22 miljoen bedragen exclusief BTW. Met betrekking tot de grootte van het bouw-werk is ingevuld dat de bruto vloeroppervlakte 24.500 m² bedraagt, de bruto inhoud 240.000 m³ en de gebruiksoppervlakte 2.500 m². Een “verzoek vooroverleg bouwplan” dient ertoe om, voor-afgaand aan de indiening van een aanvraag voor een bouwvergunning, de haalbaarheid van het bouwplan te toetsen.
2.2. In het kader van het vooroverleg heeft de dienst Ruimtelijke Ordening en Wonen van de gemeente Apeldoorn (hierna: dienst ROW) per telefaxbericht van 14 juni 2001 aan belangheb-bende en diens architect de technische toetsing inclusief de brandweerbeoordeling van het bouw-plan doen toekomen. Hierbij is aangegeven dat de nodige gegevens en berekeningen nog dienen te worden aangeleverd. Bij brief van 25 juli 2001 van de dienst ROW heeft de gemeente aan belanghebbende bericht dat het bouwplan op 10 augustus 2001 in het openbaar zal worden be-handeld door de Welstandscommissie. Na de behandeling heeft de Welstandscommissie het gemeentebestuur op 22 augustus 2001 geadviseerd inzake het bouwplan.
2.3. Op 13 augustus 2001 heeft belanghebbende met behulp van een “verkort formulier” dat alleen kan worden gebruikt na een “verzoek vooroverleg bouwplan”, een aanvraag bouwvergun-ning ingediend bij de gemeente. Het betreffende formulier behelst de verklaring van belangheb-bende dat het “verzoek vooroverleg bouwplan” kan worden beschouwd als een “aanvraag om bouwvergunning”. Voorts heeft belanghebbende op het formulier ingevuld dat er geen verande-ringen zijn opgetreden in de gegevens die zijn vermeld op het formulier “verzoek vooroverleg bouwplan”.
2.4. Bij brieven van 11 september 2001 en 12 september 2001 van de dienst ROW heeft de gemeente aan belanghebbende laten weten dat de ingediende stukken nog niet voldoende waren om te komen tot een zorgvuldige beslissing door het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college). In het bouwplan ontbraken volgens deze brieven nog een ventilatiebereke-ning, gegevens waaruit blijkt dat de doorvalbeveiliging voldoet aan artikel 175 van het Bouwbe-sluit alsmede sterkteberekeningen van de bouwconstructie, bestaande in de funderingsberekenin-gen van de paalkrachten en de wapeningsberekening van de bedrijfsvloer.
2.5. Belanghebbende heeft het college op 13 september 2001 per telefax bericht dat alle – in de onder 2.4. bedoelde brieven – gestelde vragen beantwoord waren en dat de betreffende documen-ten die dag waren overhandigd aan een medewerkster van de dienst ROW. In het telefaxbericht geeft belanghebbende aan uit te zien naar het op zeer korte termijn verstrekken van de bouwver-gunning.
2.6. De onderhavige aanvraag om bouwvergunning is door het college behandeld in zijn verga-dering van 9 oktober 2001. Blijkens de notulen van die vergadering adviseert de dienst ROW het college, de bouwvergunning te verlenen en belanghebbende te informeren over diverse met de vergunning samenhangende aangelegenheden. In de notulen is met betrekking tot de besluitvor-ming – onder meer – het volgende vermeld:
“Aangezien het om een omvangrijk bouwproject gaat dat mede gevolgen kan hebben voor de verdere invulling van A en de daarbij geldende voorwaarden besluit het college de bouwaan-vraag ook op juistheid te laten toetsen door een externe deskundige. Tegen die achtergrond zal het college het in Den Haag gevestigde kantoor B verzoeken de gevraagde advisering uit te voe-ren. Hoewel zal worden aangedrongen op een spoedige advisering, valt niet uit te sluiten dat de 1e termijn van 13 weken wordt overschreden. Tegen die achtergrond besluit het college tevens de beslistermijn met 13 weken te verdagen.”
2.7. De raad van de gemeente Apeldoorn heeft in zijn vergadering van 18 oktober 2001 de door het college genomen beslissing tot verdaging van de beslissing op de aanvraag van een bouwver-gunning goedgekeurd.
2.8. Namens belanghebbende is bij brief van 29 oktober 2001 bezwaar gemaakt tegen de ver-daging van de beslissing op de vergunningaanvraag.
2.9. Bij brief van 27 november 2001 aan het college heeft belanghebbende het standpunt inge-nomen dat de bouwvergunning op grond van artikel 46, vierde lid, van de Woningwet van rechtswege is verleend.
2.10. Bij brief van 28 november 2001 heeft het college in reactie op de onder 2.9. genoemde brief het standpunt ingenomen dat belanghebbendes conclusie dat de vergunning van rechtswege is verleend, onjuist is.
2.11. Op 11 februari 2002 heeft het college aan belanghebbende de bouwvergunning voor het oprichten van een distributiecentrum op A verleend.
2.12. Ten tijde van het opleggen van de onder 1.1. bedoelde aanslag gold in de gemeente de legesverordening 2001, vastgesteld door de raad op 21 december 2000 en in dezelfde week bekend gemaakt door middel van ter inzage legging en aankondiging daarvan in het wekelijks verschijnende plaatselijke huis-aan-huisblad. Van de legesverordening 2001 en de bijbehorende Tarieventabel 2001 luiden de te dezen van belang zijnde bepalingen als volgt:
“(...)
Artikel 2 Belastbaar feit.
Onder de naam ‘leges’ worden rechten geheven ter zake van het genot van door het gemeente-bestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en in de daarbij behorende tarieventa-bel.
Artikel 3 Belastingplicht
Belastingplichtige is de aanvrager van de dienst, dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend.
(...)
Tarieventabel, behorende bij de Legesverordening 2001
(...)
Hoofdstuk 5 Ruimtelijke ordening en Volkshuisvesting
Bouwvergunningen
5.1. Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrij-gen van een bouwvergunning, als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet, indien de bouwkosten:
5.1.1. (...)
5.1.3. meer dan f 1.000.000,-- bedragen f 20.100,--
vermeerderd met f 20,-- voor elke f 1.000,-- boven een bedrag van f 1.000.000,--
5.1.4. De leges ingevolge het bepaalde onder 5.1.1. t/m 5.1.3. worden bepaald op basis van de bouwkosten, die naar boven worden afgerond op hele duizendtallen.
5.1.5. In de bouwkosten is begrepen de omzetbelasting ongeacht of de belastingplichtige de omzetbelasting terzake al dan niet op de voet van artikel 15 van de Wet op de om-zetbelasting 1968 voor aftrek in aanmerking kan brengen.
5.1.6. Onder bouwkosten wordt in dit hoofdstuk verstaan de aanneemsom als bedoeld in par. 1, eerste lid, van de Uniforme Administratieve voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (U.A.V. 1989) voor het uit te voeren werk, of voor zover deze ont-breekt een raming van de bouwkosten als bedoeld in het normblad NEN 2631, uitga-ve 1979, of zoals dat normblad laatstelijk is vervangen of gewijzigd.
5.1.7. Regeling teruggaaf:
5.1.7.1 Indien na het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een ver-gunning, deze aanvraag wordt ingetrokken, voordat de vergunning wordt verleend, bestaat aanspraak op teruggaaf van 50% van de geheven leges.
5.1.7.2 Indien een bouwvergunning op verzoek van de aanvrager wordt ingetrokken, voordat daarvan gebruik is gemaakt, bestaat aanspraak op teruggaaf van 25% van de geheven leges.
5.1.7.3. Indien na het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een ver-gunning, deze aanvraag leidt tot het niet verder behandelen op grond van artikel 4:5 juncto artikel 3:18 van de Algemene wet bestuursrecht, bestaat aanspraak op terug-gaaf van 75% van de geheven leges.
(...)
Vooroverleg plan
5.8. Voor het in behandeling nemen van een verzoek vooroverleg bouwplan welke wordt voorgelegd aan de Welstandscommissie en niet wordt gevolgd door een aanvraag om een bouwvergunning of een melding, dan wel niet binnen vier weken na de datum van de mededeling dat het bouwplan officieel kan worden ingediend is gevolgd door een aanvraag om een bouwvergunning of door een indiening van een melding be-draagt het tarief
5.8.1. (...)
5.8.3. indien de geraamde bouwkosten bedragen:
(...)
5.8.3.10. f 10.000.001,-- en hoger f 4.800,--.”
2.13. Met dagtekening 8 december 2001 is aan belanghebbende wegens het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning een aanslag leges opgelegd van ƒ 523.700. Tegen deze aanslag heeft belanghebbende bezwaar gemaakt, aan welk bezwaar de Ambtenaar bij zijn uitspraak niet tegemoet is gekomen. Tegen deze uitspraak heeft belangheb-bende beroep bij het Hof ingesteld.
2.14. In haar beroepschrift in de procedure met het nummer 02/03814 heeft belanghebbende aangedragen:
“3.15 (…) Ten vierde wijst X er op dat een behandeling van een bouwaanvraag dient te ge-schieden met inachtneming van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. (…). Gezien het patroon van obstructie dat de Gemeente jarenlang jegens X ten toon heeft ge-spreid en nog altijd doet, vermoedt X dat B&W nimmer de intentie hebben gehad om een bouwvergunning aan X af te geven (…). Indien X aldus wordt benaderd, is het ge-vaar aanwezig dat B&W haar bevoegdheid om de vergunning af te geven, heeft willen gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven.”
2.15. Ter ondersteuning van deze stelling heeft belanghebbende getuigenverklaringen en notulen van de raadsvergaderingen overgelegd.
2.16. Het Hof heeft in zijn uitspraak in de procedure met het nummer 02/03814 geen aandacht besteed aan deze stelling.
2.17. Belanghebbende heeft in haar beroepschrift in cassatie in de procedure met het nummer 41.294, het volgende gesteld:
“5.5 (…) Belanghebbende weet dit natuurlijk niet zeker, maar mocht inderdaad komen vast te staan dat de Gemeente ook privaatrechtelijke elementen heeft laten meewegen bij de be-handeling van belanghebbendes aanvraag om een bouwvergunning, dan is de behande-ling niet in overeenstemming met de Woningwet en kan belanghebbende geen leges meer verschuldigd zijn. (…). Het Hof is ten onrechte voorbij gegaan aan dit betoog.
5.6. Belanghebbende heeft gemotiveerd gesteld dat de wijze van behandeling van belang-hebbendes aanvraag om een bouwvergunning in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. (…). De Gemeente (…) weerspreekt niet dat zij willens en we-tens de afgifte van een bouwvergunning heeft getraineerd (…). Dit versterkt alleen maar de opvatting datr (Hof: dat) de Gemeente belanghebbendes aanvraag om een bouwver-gunning in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft behandeld. Het Hof heeft geen aandacht besteed aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en daardoor is de bestreden uitspraak onvoldoende gemotiveerd en in strijd met het recht.”
2.18. De Hoge Raad heeft in het arrest van 22 juni 2007 in de procedure met het nummer 41.294 geoordeeld dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.
2.19. De raad van de gemeente Apeldoorn heeft op 9 juni 2005 besloten een raadsenquête in te stellen naar het bestuurlijk handelen van de gemeente bij de vestiging van belanghebbende op A. Het onderzoek heeft zich onder andere gericht op de grondlevering van het bedrijfsterrein op A, de milieuvoorwaarden, de bouwvergunning en andere punten op het gebied van ruimtelijke ordening. De onderzoekscommissie heeft haar bevindingen neergelegd in het uit twee delen bestaande rapport “C” (hierna: het rapport).
2.20. Voor wat betreft de bouwvergunning merkt de onderzoekscommissie op:
“Verdagen van het besluit over de aanvraag voor een bouwvergunning
In oktober 2001 hebben het college en de gemeenteraad ten onrechte besloten de besluitvorming over het verlenen van een bouwvergunning aan X uit te stellen. Het college had de second opi-nion die het hierover wilde inwinnen, kunnen ontvangen binnen de normale wettelijke termijn van 13 weken. Uitstel was hiervoor niet nodig. Hier wordt door het college ten minste de schijn gewekt de bevoegdheid tot verdagen te gebruiken voor een doel waarvoor de bevoegdheid niet is bestemd (het beginsel "detournement de pouvoir"; zie hoofdconclusie 9).
Hier komt bij dat het college een procedurefout maakte nadat het besloot tot uitstel. Het college bleef ten onrechte vasthouden aan zijn mening dat die fout er niet toe deed, totdat de Raad van State als hoogste rechterlijke instantie in dezen anders oordeelde.”
2.21. De onderzoekscommissie komt tot de volgende slotconclusie:
“Samenvattend constateert de Onderzoekscommissie dat er in dit proces, zeker op cruciale mo-menten, misverstanden zijn ontstaan en door het college fouten zijn gemaakt. Deze zijn ook ver-oorzaakt door onvoldoende regie van het college, de ontstane kokervisie bij het college en de botsende karakters van de hoofdrolspelers. Door stapeling hiervan heeft het conflict een grote omvang gekregen.
De wijze waarop het college heeft gehandeld door te procederen en te blijven procederen en bo-vendien door de relevantie van de procedurefout bij de bouwvergunning te blijven ontkennen, heeft geleid tot grote schade voor de gemeente Apeldoorn. Dat geldt in zowel financieel opzicht (kosten dwangsommen, advocaten, en dergelijke) als voor wat betreft het imago van de gemeen-te richting de samenleving.”
2.22. Op 26 januari 2006 zijn tijdens het debat over de raadsenquête alle wethouders afgetreden.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Belanghebbende verzoekt om herziening van de uitspraak van het Hof van 31 augustus 2004, nr. 02/03814, op de voet van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
3.2. Belanghebbende voert voor haar verzoek het volgende aan. De feiten die in het rapport worden genoemd, hebben zich voorgedaan voor de uitspraak van het Hof. Deze feiten konden belanghebbende redelijkerwijs niet bekend zijn. Bij de behandeling van de aanvraag is de ge-meente gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De in het rapport genoem-de feiten kunnen leiden tot een andere uitspraak, omdat bij de behandeling van de aanvraag van de bouwvergunning de gemeente de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschon-den, met name het verbod van détournement de pouvoir, en het Hof bij zijn uitspraak met het nummer 02/03814 aan deze schending geen aandacht heeft besteed.
3.3. De Ambtenaar stelt zich op het standpunt dat het verzoek om herziening niet ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat het verzoek onredelijk laat is ingediend. Mocht het verzoek wel ontvankelijk zijn, dan stelt de Ambtenaar zich op het standpunt, dat de door belanghebbende aangevoerde redenen geen (partiële) herziening rechtvaardigen.
3.4. Elk van de partijen heeft verder voor haar standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.
3.5. Daaraan is mondeling toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.6. Belanghebbende concludeert tot toewijzing van haar verzoek, herziening van de uitspraak, gegrondverklaring van het beroep tegen de aanslag, vernietiging van de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag en vernietiging van de aanslag.
3.7. De Ambtenaar concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel afwijzing van het verzoek.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Op de voet van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb kan het Hof op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijker-wijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij het Hof eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kun-nen leiden.
4.2. Artikel 8:88 van de Awb stelt geen eisen aan de termijn waarbinnen om herziening moet worden verzocht.
4.3. Tussen het arrest en de indiening van het verzoek zijn ruim tien maanden verstreken. Belanghebbende stelt dat de gemeente op geen enkele wijze processueel of anderszins benadeeld is door de termijn die verstreken is tot het moment van indienen van het verzoek. Voorts stelt zij, dat voor de indiening van een verzoek om herziening geen termijn geldt en mocht wel een derge-lijke termijn gelden, er sprake is van een bijzondere omstandigheid. Deze bijzondere omstandig-heid wordt gevormd door de onderhandeling tussen belanghebbende en de gemeente over een schikking ter beëindiging van de procedures over een schadevergoeding. Als het tot een schik-king was gekomen, dan had belanghebbende afgezien van het verzoek om herziening. Nadat de onderhandelingen op niets waren uitgelopen, heeft belanghebbende besloten alsnog het verzoek in te dienen.
4.4. Gelet op de omstandigheden van dit geval en het feit dat belanghebbende onweersproken heeft gesteld dat de gemeente niet in haar procespositie is geschaad, is het Hof van oordeel dat de termijn van tien maanden geen reden vormt het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren.
4.5. Het Hof kan een uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die, waren zij bij het Hof eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. Be-langhebbende stelt, dat uit de in het rapport opgenomen feiten volgt, dat de gemeente de algeme-ne beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden bij de behandeling van de aanvraag voor de bouwvergunning. Belanghebbende heeft ter zitting bevestigd dat de aanvraag wel in behande-ling is genomen. Hiermee is niet meer in geschil dat het belastbare feit heeft plaatsgevonden en dat op grond van de legesverordening 2001 leges verschuldigd is.
4.6. Reeds in de eerdere procedures bij het Hof en de Hoge Raad heeft belanghebbende gewe-zen op de (vermoedelijke) schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur bij de behandeling van de aanvraag (zie onder 2.14 e.v. van deze uitspraak). Het Hof heeft in de uit-spraak aan een mogelijke schending geen aandacht besteed. Nadat belanghebbende hierover in cassatie heeft geklaagd, heeft de Hoge Raad deze klacht ongegrond verklaard. Hieruit leidt het Hof af, dat het in behandeling nemen van de aanvraag het belastbare feit vormt voor de heffing van leges, waarbij een schending van enig beginsel van behoorlijk bestuur bij de behandeling van de aanvraag de rechtmatigheid van deze heffing niet raakt. Zelfs als, zoals belanghebbende stelt, uit de in het rapport vastgestelde feiten volgt dat die beginselen bij het behandelen van de aan-vraag zijn geschonden, kan dit niet tot een andere uitspraak van het Hof leiden.
Slotsom
Het verzoek moet daarom worden afgewezen.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig de Ambtenaar te veroordelen in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof wijst het verzoek af.
Aldus gedaan te Arnhem door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. J.A. Monsma en mr. B.F.A. van Huijgevoort, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier. De beslis-sing is in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2010.
De griffier, De voorzitter,
(W.J.N.M. Snoijink) (R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 9 maart 2010.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
(bezoekadres: Kazernestraat 52).
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.