Home

Gerechtshof Arnhem, 16-03-2010, BL9024, 08-00326

Gerechtshof Arnhem, 16-03-2010, BL9024, 08-00326

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
16 maart 2010
Datum publicatie
26 maart 2010
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2010:BL9024
Zaaknummer
08-00326

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Claim op aftrek van diverse posten aan ziektekosten nagenoeg geheel afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 08/00326

uitspraakdatum: 16 maart 2010

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna:belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 5 juni 2008, nummer AWB 07/3059, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.888.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 5 juni 2008 ongegrond verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2009 en 9 december 2009 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door zijn geamchtigde, alsmede de Inspecteur. Gelijktijdig met de onderhavige procedure is de procedure onder nummer 09/00062 met betrekking tot de aanslag IB/PV 2004 behandeld.

1.7 De Inspecteur heeft tijdens de mondelinge behandeling van 14 oktober 2009 een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Deze pleitnota wordt door het Hof tot de stukken van het geding gerekend.

1.8 Van het verhandelde ter zitting zijn processen-verbaal opgemaakt die aan deze uitspraak zijn gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Voor de feiten verwijst het Hof naar de door de Rechtbank vastgestelde feiten. In haar uitspraak heeft de Rechtbank de feiten als volgt vastgesteld (waarbij eiser dient te worden gelezen als belanghebbende en verweerder als de Inspecteur):

“Eiser is alleenstaand en voert een gezamenlijke huishouding met zijn zoon, die is geboren op 6 mei 1984. Hij geniet een bijstandsuitkering van de gemeente Arnhem.

Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder de navolgende geclaimde ziektekosten niet geaccepteerd:

Apotheek € 100

Reiskosten artsen € 150

Dieet € 1.744

Kleding/beddengoed € 320

Huisarts/specialist € 100

De navolgende uitgaven wegens ziekte heeft verweerder wel geaccepteerd:

Ziekenfondspremie werkgeversaandeel € 1.287

Ziekenfondspremie Amicon € 545

Huisapotheek € 46

Totaal € 1.878

Drempel (11,2% van € 16.247) € 1.819

Resteert € 59

Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder een aftrek in verband met uitgaven wegens ziekte in aanmerking genomen van € 59.”

2.2 Het Hof stelt aanvullend de hierna volgende feiten vast.

2.3 Tot de stukken behoort een “dieetverklaring van toepassing met ingang van 2003”,

opgemaakt door belanghebbendes huisarts op 8 december 2004. Hierin verklaart hij dat belanghebbende zich moet houden aan het voorgeschreven dieet “e, n en r plus vezelverrijkt in verband met licht verhoogd cholesterolgehalte”. In de dieetverklaring staan de letters “e”, “n” en “r” voor diëten die worden omschreven als: matig vetbeperkt, matig natriumbeperkt en cholesterolbeperkt.

2.4 In zijn aan belanghebbende gerichte brief van 26 juli 2006 vermeldt de huisarts,

voorzover van belang, het volgende:

“Het volgende dieetadvies geldt vanaf uw bezoeken aan de diëtist in 1999:

Natriumarm dieet, vezelverrijkt en cholesterol/vetbeperkt dieet

Inmiddels is na uw hersenbloeding in 2005 een strenger dieet wat betreft cholesterol en vet.

Patiënt (e) is bekend met de volgende actuele problemen:

06-99 Hypertensie zonder orgaanbeschadiging K86

08-05 hersenbloeding K90

maag/darmklachten”

2.5 In zijn brief van 18 maart 2009 schrijft belanghebbendes huisarts, voorzover van

belang, het volgende:

“(…)Aan: Belastingdienst

LS,

(…) De Belastingdienst vraagt alsnog dieetverklaringen over 2004 en 2005. Ik kan hierbij verklaren dat het dieetadvies voor 2004 en 2005 hetzelfde is als voor 2006, dat reeds door de belastingdienst is geaccepteerd.”

2.6 In zijn andere brief van 18 maart 2009 schrijft belanghebbendes huisarts, voorzover

van belang, dat:

“(…) Patient lijdt aan onderstaande ziekten, waarvan een aantal is te beschouwen als chronische aandoening.

06-99 Hypertensie zonder orgaanbeschadiging K86

06-99 Contact eczeem/ander eczeem S88

08-05 Hersenbloeding K90

09-00 Aangetoonde allergie voor graspollen.”

2.7 Tot de stukken behoort een zogenoemde bijlage dieetbevestiging 2006 met stempel en

handtekening van belanghebbendes huisarts. Daarin is aangekruist voor welk vast aftrekbaar (dieet)bedrag belanghebbende in aanmerking kan komen. Achter elk kruisje staat een paraaf. De bijlage dieetbevestiging luidt voor zover van belang als volgt:

Ziektebeeld en Aandoening Soort dieet Vast aftrekbaar bedrag

Hypertensie en hartziekten hypertensie Natriumbeperkt

€ 266

Maag-, darm- en leverziekten dumping syndroom lactosebeperkt € 466

Metabole ziekten hypercholesterolemie Verzadigd-vetbeperkt en cholesterolbeperkt in combinatie met visverrijkt, groentenverrijkt en fruitverrijkt met plantensterolen € 324

2.8 Tot de in de procedure 09/00062 overgelegde stukken behoort een tweede

zogenoemde bijlage dieetbevestiging 2006 met dezelfde stempel en handtekening van belanghebbendes huisarts. In afwijking van de in 2.7 vermelde verklaring ontbreekt een kruisje bij het ziektebeeld “maag-, darm- en leverziekten” en in tegenstelling tot de in 2.7 vermelde verklaring is daarop een stempelafdruk van de belastingdienst met een deels onleesbare datum in 2008 zichtbaar. In beide dieetbevestigingen staat op de vervolgbladzijde op dezelfde plaats het stempel van de huisarts op de kop.

2.9 Na afloop van de zitting van 14 oktober 2009 hebben partijen zich bereid verklaard een gesprek met belanghebbendes huisarts aan te gaan opdat duidelijkheid verkregen zou kunnen worden omtrent de authenticiteit van de overgelegde dieetverklaringen. Dit gesprek heeft op 7 december 2009 plaatsgevonden. Het op 8 december 2009 door de Inspecteur ingediend gedingstuk is een verslaglegging van dit gesprek met conclusies. Hierin is onder meer te lezen dat de in 2.7 vermelde bijlage dieetbevestiging 2006 niet door de huisarts is opgemaakt en dat dus ook de paraaf bij het vast aftrekbaar bedrag van € 466 niet van zijn hand is.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is tot welk bedrag belanghebbende recht heeft op een aftrekpost in verband met de in artikel 6.16 van de Wet IB 2001 bedoelde buitengewone uitgaven. In het bijzonder spitst het geschil zich toe op de aftrekbaarheid van uitgaven in verband met ziekte van belanghebbende.

3.2 Belanghebbende stelt dat naast de door de Inspecteur geaccepteerde buitengewone uitgaven in verband met ziekte recht bestaat op aftrek van de volgende kostenposten:

a. apotheekkosten € 100

b. reiskosten arts € 150

c. overige kosten huisarts/specialist € 100

d. dieetkosten € 1.744

e. kosten kleding en beddengoed € 320

Totaal € 2.414

3.3 De Inspecteur is van mening dat, in aanvulling op reeds door hem geaccepteerde buitengewone uitgaven wegens ziekte, alsnog recht bestaat op een aftrek van extra uitgaven van een dieet bij een ziektebeeld van hypertensie en hartziekten ter grootte van € 204. Ter zitting van 14 oktober 2009 heeft de Inspecteur verklaard dat belanghebbende daarom ook recht heeft op vergoeding van proceskosten.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in de aan deze uitspraak gehechte processen-verbaal van de zitting.

3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op het bezwaar van de Inspecteur en, naar het Hof begrijpt, tot vermindering van de aanslag tot één berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.857.

3.6 De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van zijn uitspraak op het bezwaar en vermindering van de aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.684.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Op grond van het wettelijk systeem, zoals neergelegd in artikel 6.1, eerste lid en tweede lid, onderdeel d, artikel 6.16 aanhef en onderdeel a, artikel 6.17, artikel 6.18 en artikel 6.24 van de Wet IB 2001 zijn bepaalde uitgaven wegens ziekte tot een bepaalde omvang aftrekbaar.

4.2 Met betrekking tot onder andere de in 3.2 onder a. vermelde apotheekkosten heeft belanghebbende in een tot het dossier behorende specificatie van de ziektekosten vermeld dat in verband met voorgeschreven medicijnen een eigen bijdrage van € 100 is betaald. Aangezien de Inspecteur de aftrekbaarheid van deze apotheekkosten weerspreekt en belanghebbende, op wie de bewijslast rust, op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt of en in hoeverre een eigen bijdrage in verband met een voorgeschreven medicijn is betaald, heeft de Inspecteur terecht voormeld bedrag gecorrigeerd.

4.3 Met betrekking tot de in 3.2 onder b. vermelde “reiskosten arts” heeft belanghebbende

zijn reiskosten berekend door de totale reisafstand van 500 kilometer (20 dagen maal 25 kilometer per dag) te vermenigvuldigen met € 0,30 per kilometer. Voorts heeft hij gesteld dat hij deze reiskosten heeft gemaakt in verband met bezoeken aan huisarts, fysiotherapeut en het ziekenhuis. Het Rijnstate Ziekenhuis zou hij 20 à 30 maal hebben bezocht. Ter onderbouwing van deze aftrekpost heeft belanghebbende een afsprakenkaart van zijn fysiotherapeut overgelegd. waarop een zevental afspraken in onderhavig jaar staan vermeld. Aangezien de Inspecteur de kwalificatie van de vervoerskosten als buitengewone uitgaven ter discussie stelt en belanghebbende op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat het bezoek aan zijn fysiotherapeut in direct verband met ziekte(n) staat, en ook de bezoeken aan ziekenhuis en huisarts niet aannemelijk zijn gemaakt, zijn reeds hierom de vervoerskosten niet als buitengewone uitgaven aan te merken.

4.4 Met betrekking tot de in 3.2 onder c. vermelde stelpost overige kosten huisarts/specialist

heeft belanghebbende niets aangedragen om deze te kunnen beschouwen als uitgaven wegens ziekte. Aangezien de Inspecteur de gestelde kosten bestrijdt, heeft belanghebbende op wie de bewijslast rust, niet aannemelijk gemaakt dat de onderwerpelijke kosten huisarts/specialist uitgaven wegens ziekte zijn. De Inspecteur heeft derhalve terecht voormeld bedrag gecorrigeerd.

4.5 Met betrekking tot de in 3.2 onder d. vermelde dieetkosten is het Hof van oordeel dat uit

de door de huisarts afgelegde verklaringen slechts is af te leiden dat in het onderhavige jaar, zoals de Inspecteur ook in zijn pleitnota van de zitting van 14 oktober 2009 concludeert, extra uitgaven voor een op medisch voorschrift gehouden natriumbeperkt dieet in verband met het ziektebeeld “hypertensie en hartziekten” en de aandoening “hypertensie”, als uitgaven wegens ziekte zijn te beschouwen, nu niet in geschil is dat deze uitgaven meer dan € 113 hebben bedragen. Op grond van het bepaalde in artikel 6.17, eerste lid en onderdeel c van de Wet IB 2001 en artikel 37 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001, zijn deze uitgaven vast te stellen op € 204.

4.6 Met de in 2.3. opgenomen verklaring heeft de huisarts aangegeven dat belanghebbende het daar bedoelde dieet dient te volgen in verband met een licht verhoogd cholesterolgehalte. De Inspecteur stelt terecht dat met deze aandoening, al dan niet licht verhoogd, de term “hypercholesterolemie”, zoals opgenomen in artikel 37 van de Uitvoeringsregeling IB 2001 bij het ziektebeeld “Metabole ziekten”, overeenkomt. Het in 2.3. vermelde te volgen dieet sluit echter niet aan bij het in deze regeling bij deze aandoening genoemde dieet. Aangezien belanghebbende in zijn aangifte een bedrag van € 1.744 als dieetkosten heeft gespecificeerd en dit blijkens artikel 37 van de Uitvoeringsregeling IB 2001 betrekking heeft op een dieet in verband met maag-, darm- en leverziekten, en de huisarts een dergelijk dieetadvies niet heeft voorgeschreven, is het Hof van oordeel dat, gelet op het voorgaande, belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij hogere uitgaven in verband met een op medisch voorschrift gehouden dieet heeft gehad dan het eerder vermelde bedrag van € 204.

4.7 Met betrekking tot de in 3.2 onder e. vermelde kosten van kleding en beddengoed heeft belanghebbende aanvankelijk gesteld dat deze zijn gemaakt in verband met de ziekte reuma. Op geen van de verklaringen van de huisarts wordt echter melding gemaakt van de omstandigheid dat belanghebbende in onderhavig jaar aan reuma lijdt. In hoger beroep stelt hij dat de extra uitgaven voor kleding en beddengoed worden opgeroepen door eczeem. Uit de in 2.6 opgenomen verklaring van belanghebbendes huisarts blijkt dat, in weerwil van zijn in 2.4 opgenomen eerdere verklaring, belanghebbende sinds 1999 aan deze ziekte lijdt. Uit het in 2.9 vermelde verslag is op te maken dat de Inspecteur bestrijdt dat belanghebbendes eczeem in onderhavig jaar heeft geleid tot extra uitgaven van kleding en beddengoed. Aangezien belanghebbendes huisarts in het in 2.9 bedoelde gesprek, waarbij belanghebbende aanwezig was, blijkbaar geen helderheid heeft kunnen of willen geven of in onderhavig jaar belanghebbendes eczeem tot de onderwerpelijke uitgaven heeft kunnen leiden, terwijl belanghebbende tot de hoger beroepsfase heeft gesteld dat bedoelde uitgaven zouden zijn opgeroepen door reuma hetgeen evenmin wordt ondersteund door een verklaring van belanghebbendes huisarts, is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan dat uit ziekte of invaliditeit extra uitgaven voor kleding en beddengoed zijn voortgevloeid (artikel 6.17, eerste lid, onderdeel c van de Wet IB 2001, juncto artikel 38, eerste lid en onderdeel a van de Uitvoeringsregeling IB 2001).

slotsom

Op grond van hetgeen in 4.5 is verwoord is het hoger beroep gegrond.

5. Kosten

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep voor de Rechtbank heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 324,50 te weten € 322 (1 punt voor het verschijnen ter zitting , maal 1 voor het gewicht van de zaak) in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en € 2,50 in verband met de door belanghebbende gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zitting van de Rechtbank.

De kosten die belanghebbende voor de procedure in hoger beroep heeft moeten maken stelt het Hof vast op € 810 te weten € 805 (2,5 punten voor het indienen van het hoger beroepschrift en het verschijnen ter (nadere) zitting, maal 1 voor het gewicht van de zaak, maal € 322 per punt) in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en € 5 in verband met de door belanghebbende gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zittingen van het Hof.

Aangezien de procedure met het Hofkenmerk 09/00062, waarin ook de hoogte van de buitengewone uitgaven, maar dan ten aanzien van het jaar 2004, ter discussie staat, als een samenhangende zaak in de zin van artikel 3, eerste lid van het Besluit proceskosten bestuursrecht is aan te merken, zal het Hof zowel in de onderhavige procedure als in de procedure met het Hofkenmerk 09/00062 overgaan tot een veroordeling van 50% van de voor de procedure in hoger beroep gemaakte proceskosten, ofwel € 405.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;

- verklaart het beroep bij de Rechtbank gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;

- vermindert de aanslag tot één berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning

van € 14.684;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van

€ 729,50 (€ 324,50 + € 405) te betalen aan de griffier van het Hof.

- gelast dat de Staat aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten

€ 39 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 107 in verband met het hoger beroep bij het Gerechtshof.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. J. Lamens en

mr. P.M. van Schie, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.

De beslissing is op 16 maart 2010 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(A. Vellema) (A.J. Kromhout)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.