Gerechtshof Arnhem, 16-03-2010, BL9025, 04-01262
Gerechtshof Arnhem, 16-03-2010, BL9025, 04-01262
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 16 maart 2010
- Datum publicatie
- 26 maart 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2010:BL9025
- Zaaknummer
- 04-01262
Inhoudsindicatie
Algemeen.
KB Lux. Tussenbeslissing. Herroeping eerdere tussenbeslissing. Beperkte kennisneming Draaiboek gerechtvaardigd.
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
tweede meervoudige belastingkamer
nummer 04/01262
Beslissing
op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht inzake het beroep van X te Z, (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraken van de Inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de vermogensbelasting.
1. Procesverloop
1.1. Aan belanghebbende zijn navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd over de jaren 1991 tot en met 2000 en navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting over de jaren 1992 tot en met 2000. De navorderingsaanslagen over de jaren tot en met 1997 zijn verhoogd met een verhoging van 100 percent van de nagevorderde belasting. De Inspecteur heeft geen kwijtschelding verleend van deze verhoging. Met ingang van 1998 heeft de Inspecteur, gelijktijdig met het opleggen van de navorderingsaanslag, een boetebeschikking vastgesteld ter grootte van 100 percent van de nagevorderde belasting.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslagen, kwijtscheldingsbesluiten en boetebeschikkingen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de navorderings-aanslagen, kwijtscheldingsbesluiten en boetebeschikkingen bij in één geschrift vervatte uitspraken gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Het Hof heeft de Inspecteur op grond van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) verzocht om toezending van het Draaiboek rekeningenproject en de tien daarbij behorende Nieuwsbrieven (hierna: de stukken). De Inspecteur heeft op 6 maart 2006 een zogenoemde geschoonde versie van de stukken overgelegd. Op 16 maart 2006 heeft de Inspecteur de integrale, ongeschoonde, versie van het Draaiboek en de Nieuwsbrieven (hierna: de integrale versie) overgelegd met, naar het Hof heeft begrepen, de mededeling als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, Awb, dat alleen het Hof kennis zal mogen nemen van de integrale versie. Voor het nemen van een beslissing over de gerechtvaardigdheid daarvan heeft de tweede meervoudige belastingkamer van het Hof de behandeling van de zaak verwezen naar de eerste meervoudige belastingkamer.
1.5. Na het horen van partijen op 3 april 2006 heeft de eerste meervoudige belastingkamer van het Hof op 20 april 2006 beslist dat het de weigering van de Inspecteur om de integrale versie van de stukken over te leggen niet gerechtvaardigd acht.
1.6. Nadat de Hoge Raad in zijn arrest van 10 augustus 2007, nr. 42 715, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN-nummer LJN BA0582, in een soortgelijk geval als het onderhavige had beslist dat niet tot een op artikel 8:29, derde lid, Awb gebaseerde
beslissing mag worden gekomen zonder kennisneming van het integrale procesdossier, is het Hof tot de conclusie gekomen dat zijn hiervoor in 1.5. genoemde beslissing zal moeten worden herroepen en een nieuwe beslissing zal moeten worden genomen.
1.7. Het Hof heeft daaropvolgend partijen bij brief van 29 oktober 2009 ingelicht omtrent zijn voornemen de onderhavige zaak en soortgelijke zaken verder in behandeling te nemen en hen verzocht, mede naar aanleiding van inmiddels ter zake verschenen jurisprudentie, opnieuw van hun gevoelen omtrent deze aangelegenheid te doen blijken. Daarbij is aangegeven dat, ten einde de voortgang van alle nog lopende zaken met het onderhavige onderwerp te bewaken en de afhandeling daarvan zoveel mogelijk te stroomlijnen, gekozen is voor (nagenoeg) gelijktijdige behandeling daarvan.
1.8. De Inspecteur heeft zich bij brief van 24 november 2009 nader op het standpunt gesteld dat een geschoonde versie van de stukken kan worden overgelegd met inachtneming van de tussenuitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 19 april 2006, LJN-nummer LJN AW2127 (hierna: de Amsterdamse versie) en de aanvullingen die de rechtbank Breda daarop heeft aangebracht in haar tussenuitspraak van 3 januari 2007, gepubliceerd onder LJN-nummer LJN AZ5534 welke aanvullingen de Inspecteur heeft opgenomen bij de brief van 24 november 2009 (hierna: de verbeterde Amsterdamse versie).
1.9. Belanghebbende heeft volhard in zijn standpunt dat de integrale versie van de stukken moet worden overgelegd.
1.10. Van de nader door partijen overgelegde stukken zijn afschriften gezonden aan de wederpartij.
1.11. Vervolgens heeft de tweede meervoudige belastingkamer van het Hof kennis genomen van het gehele dossier, waaronder de integrale versie van de stukken en de verbeterde Amsterdamse versie daarvan.
1.12. Het Hof heeft partijen bij brief van 25 november 2009, herbevestigd bij brief van 22 januari 2010, uitgenodigd om tijdens een onderzoek ter zitting van het Hof van 3 februari 2010 te Arnhem een nadere toelichting te geven op hun standpunten. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de Inspecteur, tot bijstand vergezeld door A. De gemachtigde van belanghebbende is met bericht aan het Hof niet verschenen. Hij heeft het Hof op de dag van de zitting, om 8:30 uur, bij monde van zijn secretaresse, laten weten in verband met een daags tevoren opgelopen enkelblessure niet ter zitting te kunnen verschijnen omdat zijn arts hem, na raadpleging, heeft geadviseerd geen auto te rijden. Hij heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak ter zitting. Daaropvolgend heeft de griffier van het Hof de secretaresse telefonisch benaderd met de mededeling dat het Hof vooralsnog geen aanleiding had gevonden de zaak aan te houden, en gevraagd naar de mogelijkheid om de gemachtigde per taxi of anderszins per auto naar het Hof te vervoeren omdat, gelet op het grote aantal te behandelen zaken, het zeer wenselijk zou zijn dat de mondelinge behandeling doorgang zou vinden. Voorts is gevraagd, gelet op de aard van het onderzoek ter zitting, te volstaan met het toesturen per fax van de pleitnotitie. Daarop heeft de secretaresse aangegeven dat de gemachtigde de zaak niet met een pleitnotitie had voorbereid doch “uit het hoofd” wilde toelichten. Nadien heeft de griffier de secretaresse van de gemachtigde verzocht een medische verklaring over te leggen waaruit volgt dat het verschijnen ter zitting van de gemachtigde niet mogelijk is. De gemachtigde heeft omstreeks 9:45 uur de griffier telefonisch benaderd en met stemverheffing en in grievende bewoordingen laten weten dat zijn medische situatie is beoordeeld door zijn echtgenote die huisarts is en dat hij niet van zins is een medische verklaring over te leggen. Daaropvolgend heeft het Hof in raadkamer beslist dat de mondelinge behandeling niet zal worden aangehouden nu vanwege het ontbreken van objectieve en verifieerbare gegevens niet kan worden beoordeeld of het verzoek om aanhouding op grond van zwaarwichtige redenen is gedaan.
1.13. De Inspecteur heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota aan het Hof gezonden waarvan een kopie door de griffier aan de gemachtigde van belanghebbende is gezonden. De inhoud van deze pleitnota, die geacht wordt ter zitting te zijn voorgedragen, moet als hier herhaald en ingelast worden aangemerkt.
1.14. Gelet op de aard van de procedure zijn van het verhandelde ter zitting twee processen-verbaal opgemaakt. Het proces-verbaal met betrekking tot het algemene gedeelte van de zitting is aan deze uitspraak gehecht. Het proces-verbaal met betrekking tot de behandeling van de integrale versie van de stukken is slechts gehecht aan de uitspraak die aan de Inspecteur is gezonden.
2. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
2.1. Voor zover thans van belang is tussen partijen in geschil of, en zo ja in hoeverre, beperkte kennisneming van de door de Inspecteur overgelegde stukken gerechtvaardigd is.
2.2. De gemachtigde van de Inspecteur heeft in haar pleitnotitie uitgebreid aangegeven op welke gronden delen van de stukken niet openbaar moeten worden gemaakt. Zij heeft tijdens haar mondelinge toelichting ter zitting daarin volhard, behoudens de hierna bij de beoordeling vermelde onderdelen. Zij concludeert tot toewijzing van het verzoek tot beperkte kennisneming.
2.3. De gemachtigde van belanghebbende heeft in zijn brief van 18 januari 2010 het Hof verzocht de zaak te verwijzen naar een zogenoemde geheimhoudingskamer ten einde te doen vaststellen of de Inspecteur terecht een beroep heeft gedaan op geheimhouding van delen van de stukken.
3. Beoordeling van het verzoek
3.1. De Inspecteur heeft zich nader op het - juiste - standpunt gesteld dat het Draaiboek en de Nieuwsbrieven in hun geheel gerekend kunnen worden tot de stukken van het geding. Alle bijlagen bij het Draaiboek zijn in hun geheel openbaar gemaakt.
3.2. Voor zover sprake is van geheim te houden passages met betrekking tot andere projecten is het Hof van oordeel dat de primaire stelling van de Inspecteur dat deze delen geen relevantie hebben voor het onderhavige geschil, geen hout snijdt. Op zichzelf is dit immers geen gewichtige reden. Met het subsidiaire standpunt van de Inspecteur dat er gewichtige redenen zijn om de betreffende passages niet openbaar te maken, zoals nader beschreven in de pleitnota en ter zitting verder toegelicht, kan het Hof echter instemmen.
3.3. In bijlage 26 van het Draaiboek is de naam verwijderd van de persoon van wie de notitie afkomstig is en de naam van de persoon naar wie de notitie is verzonden. Uit bijlage B11 van de Infoset volgt dat het om B en C gaat. Die informatie is dus op een andere plaats reeds openbaar gemaakt. De Inspecteur heeft geen bezwaar tegen het openbaar maken van de namen in genoemde Bijlage 26.
3.4. Met betrekking tot de passage op bladzijde 36 van het Draaiboek onder 3.5.3. ten aanzien van de, bij het opleggen van navorderingsaanslagen in te nemen en redelijk te achten standpunten, stelt de Inspecteur zich nader op het standpunt dat deze tekst in de loop der tijd is achterhaald. Het ontmoet, aldus de Inspecteur, geen bezwaar als deze passage openbaar wordt gemaakt.
3.5. Het Hof hecht geloof aan de verklaring van de Inspecteur dat de opschriften van Bijlage 16 en Bijlage 18 per abuis terugverwijzen naar Bijlage 13 (in plaats van 15) en Bijlage 15 (in plaats van 17). Er is geen sprake van ontbrekende, geheimgehouden, andere bijlagen.
3.6. Met betrekking tot de geheimgehouden passage op bladzijde 3 van Nieuwsbrief 2 heeft de Inspecteur op vragen van het Hof ter zitting verklaard dat hier een brief is geciteerd van een belastingplichtige wiens privacy zou kunnen worden aangetast bij openbaarmaking. De Inspecteur stelt dat iemand die belastingplichtige mogelijk zou kunnen herkennen in de brief. De belangenafweging (het belang van belanghebbenden is nihil, het belang van de Belastingdienst ten aanzien van de bescherming van de privacy van derden is groot) leidt er, aldus de Inspecteur, toe dat het gerechtvaardigd is de passage geheim te houden. Het Hof onderschrijft deze stelling van de Inspecteur niet. Gezien de inhoud van de geciteerde brief worden daarin geen herleidbare gegevens van de desbetreffende belastingplichtige prijsgegeven. Waar andere brieven met meer persoonlijke details ongeschoond zijn opgenomen (het Hof wijst bijvoorbeeld op de anekdote op bladzijde 2 en 3 van Nieuwsbrief 3) staat naar het oordeel van het Hof niets aan het vrijgeven van de volledige tekst in de weg.
3.7. Voor zover bij de overgelegde Nieuwsbrief 7 de bijlagen ontbreken, berust dit naar de mening van de Inspecteur op een vergissing. Het betreft een blanco exemplaar van een navorderingsaanslag, een blanco versie van een formulier ‘Vastlegging Elementen Navorderingsaanslag’ en een bijlage bij de navorderingsaanslag. De Inspecteur vermoedt dat deze niet in de geschoonde versie zijn opgenomen omdat het digitale bestanden betreft die niet gedrukt konden worden. Deze bijlagen zijn niet bewust geheimgehouden, ze mogen dan ook vrijgegeven worden.
3.8. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur zich terecht op het standpunt stelt dat belanghebbende slechts beperkt kennis mag nemen van de stukken. De kennisneming moet beperkt blijven tot de verbeterde Amsterdamse versie van de stukken, aangevuld door het Hof zoals weergegeven in de overwegingen 3.3. tot en met 3.7. De overwegingen die het gerechtshof te Amsterdam en de rechtbank te Breda daartoe hebben gebezigd, moeten als hier herhaald en ingelast worden beschouwd en het Hof maakt die overwegingen geheel tot de zijne.
3.9. Uit de stukken die van belanghebbende afkomstig zijn, blijkt niet dat hij heeft verzocht om het overleggen van meer stukken dan het thans aan de orde zijnde Draaiboek met Bijlagen en de Nieuwbrieven. Het is het Hof ook ambtshalve niet gebleken dat er meer stukken zijn die tot de gedingstukken moeten worden gerekend doch die door de Inspecteur niet zijn overgelegd. Het Hof merkt daarbij op dat het de onderliggende statistische gegevens die hebben geleid tot de in de stukken opgenomen standpunten, tabellen, gepresenteerde cijfers en dergelijke, niet rekent tot de stukken van het geding.
Slotsom
Het Hof acht gerechtvaardigd dat belanghebbende slechts beperkt kennis kan nemen van het Draaiboek met Bijlagen en van de Nieuwsbrieven. Nu door de Inspecteur reeds de verbeterde Amsterdamse versie is ingebracht, kan het nader inbrengen van stukken beperkt blijven tot:
- de integrale tekst van de eerste bladzijde van Bijlage 26, zijnde bladzijde 109 van het Draaiboek (overweging 3.3.);
- de integrale tekst van bladzijde 36 van het Draaiboek (overweging 3.4.);
- de integrale tekst van bladzijde 3 van Nieuwsbrief 2 (overweging 3.6.)
- de Bijlagen bij Nieuwsbrief 7 (overweging 3.7.).
4. Proceskosten
Het Hof reserveert de beslissing omtrent de vergoeding van de proceskosten tot de eindbeslissing.
5. Beslissing
Het Gerechtshof:
- herroept zijn eerdere beslissing van 20 april 2006;
- bepaalt dat de Inspecteur aan belanghebbende en aan het Hof, ter toevoeging aan de processtukken, toezendt de stukken die genoemd zijn onder de Slotsom;
- stelt de termijn voor de nakoming daarvan op twee weken na verzending van deze beslissing;
- verzoekt belanghebbende om binnen vier weken na de verzending van deze beslissing het Hof mee te delen of hij toestemming verleent als bedoeld in artikel 8:29, lid 5, van de Awb;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus beslist te Arnhem door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. C.M. Ettema, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Luggenhorst als griffier.
De beslissing is op 16 maart 2010 in het openbaar uitgesproken.
(J.H. Luggenhorst) (J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze beslissing kan geen rechtsmiddel worden aangewend. Zij kan slechts worden aangevochten samen met de beslissing in de hoofdzaak.