Gerechtshof Arnhem, 30-03-2010, BM0539, 09-00368
Gerechtshof Arnhem, 30-03-2010, BM0539, 09-00368
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 30 maart 2010
- Datum publicatie
- 9 april 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2010:BM0539
- Zaaknummer
- 09-00368
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting.
Verwijzingsprocedure HR 9 oktober 2009, nr. 43035, LJN BI0481.
Verkoopopbrengst 5 appartementen vormt geen belaste arbeidsinkomsten.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 09/00368
uitspraakdatum: 30 maart 2010
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op de beroepen van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraken van de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur) betreffende na te melden (navorderings)aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende zijn over het jaar 1999 een navorderingsaanslag en voor de jaren 2000 en 2001 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen onderscheidenlijk een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk ƒ 139.843, ƒ 160.413 en € 45.692. Aan heffingsrente over die jaren is respectievelijk berekend ƒ 5.344, ƒ 7.030 en € 1.087.
1.2. Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, zijn de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999 en de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 verminderd tot (navorderings)aanslagen, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 126.224 respectievelijk ƒ 156.924. De beschikkingen heffingsrente over die jaren zijn verminderd tot ƒ 4.206 onderscheidenlijk ƒ 6.816.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden. Voorts heeft belanghebbende met instemming van de Inspecteur rechtstreeks beroep ingesteld tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001.
1.4. Het gerechtshof te Leeuwarden heeft bij afzonderlijke uitspraken de tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Ook het beroep voor wat betreft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001 heeft het gerechtshof te Leeuwarden ongegrond verklaard.
1.5. Op het beroep in cassatie van belanghebbende heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 9 oktober 2009, nr. 43.035, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN-nummer: LJN BI0481 (hierna: het verwijzingsarrest) de uitspraken van het gerechtshof te Leeuwarden vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaken met inachtneming van het verwijzingsarrest.
1.6. Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft een zogenoemde conclusie na verwijzing ingediend. Voorts heeft belanghebbende nog een nader stuk ingediend.
1.7. Tot de stukken van het geding behoren het van de Hoge Raad ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die, al dan niet met bijlagen, door partijen in de procedure na verwijzing zijn overgelegd en waarvan door de griffier van het Hof afschriften zijn verzonden aan de wederpartij.
1.8. Het onderzoek ter zitting bij het Hof heeft plaatsgehad op 25 februari 2010 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: de gemachtigden van belanghebbende alsmede de Inspecteur.
1.9. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
2. Feiten
2.1. Voor de feiten verwijst het Hof naar onderdeel 3.1 van het verwijzingsarrest alsmede naar de onderdelen 2.6 tot en met 2.9 van de uitspraken van het gerechtshof te Leeuwarden.
2.2. Hieraan voegt het Hof nog toe dat één van de zes in Q gekochte appartementen thans nog niet is verkocht door belanghebbende.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is of het door belanghebbende met de verkopen van de vijf in Q gelegen appartementen behaalde voordeel voor de jaren 1999 en 2000 terecht tot zijn belastbare inkomen en voor het jaar 2001 terecht tot zijn belastbare inkomen uit werk en woning is gerekend. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de (navorderings)aanslagen tot (navorderings)aanslagen, berekend naar een belastbaar inkomen (uit werk en woning) van respectievelijk ƒ 81.410, negatief ƒ 39.787 en € 23.772. Voorts bepleit belanghebbende dienovereenkomstige vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente.
3.4 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar en tot handhaving van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de door belanghebbende met de verkopen van de appartementen in de onderhavige jaren behaalde voordelen belastbare arbeidsinkomsten vormen als bedoeld in artikel 22, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet IB 1964) onderscheidenlijk als bedoeld in artikel 3.90 in verbinding met artikel 3.91, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001).
4.2. In zijn verwijzingsarrest heeft de Hoge Raad dienaangaande het volgende vooropgesteld. Het uitponden van onroerende zaken leidt onder de Wet IB 2001, evenals onder de voorheen geldende regeling in de Wet IB 1964, niet zonder meer tot belastbare arbeidsinkomsten. Van belastbare arbeidsinkomsten is wel sprake indien de uitponding gepaard gaat met werkzaamheden die naar hun aard en omvang onmiskenbaar zijn gericht op het behalen van – redelijkerwijs te verwachten – voordelen die het bij normaal actief vermogensbeheer te verwachten rendement te boven gaan. Eveneens is bij uitponding sprake van belastbare arbeidsinkomsten indien bijzondere kennis er in belangrijke mate toe heeft bijgedragen dat de belastingplichtige met die transactie voordeel heeft kunnen behalen.
4.3. De Inspecteur heeft gesteld dat te dezen is voldaan aan de door de Hoge Raad geformuleerde criteria inzake de belastbaarheid als arbeidsinkomsten van door een particulier met een onroerendezaaktransactie behaald voordeel. Daartoe heeft de Inspecteur onder meer aangevoerd, kort gezegd, dat: belanghebbende in het verleden soortgelijke transacties heeft verricht, hij – evenals zijn bevriende makelaar A – kennis heeft van de (plaatselijke) onroerendgoedmarkt (belanghebbende is directeur van een vennootschap die onroerende zaken exploiteert) en op die markt een netwerk heeft opgebouwd, belanghebbende dientengevolge beschikt over bijzondere kennis die in belangrijke mate tot het voordeel heeft geleid, belanghebbende kennelijk wetenschap ervan heeft gehad dat de appartementen binnen een relatief korte periode na aankoop door de huurders zouden worden verlaten dan wel door hem een actief beleid is gevoerd om de huurders te bewegen de appartementen te verlaten en dat de aankoop van de appartementen met vreemd vermogen is gefinancierd door belanghebbende.
4.4. Belanghebbende heeft gemotiveerd weersproken dat hij wetenschap had met betrekking tot het vrij van huur komen van de appartementen. Voorts heeft belanghebbende betwist dat hij een actief huurbeëindigingsbeleid heeft gevoerd. Naar het oordeel van het Hof is de Inspecteur niet erin geslaagd zijn – in wezen niet meer dan blote – stellingen op dit punt aannemelijk te maken.
4.5. Op vragen van het Hof welke werkzaamheden door belanghebbende – en eventueel door de door hem ingeschakelde makelaar en notaris – zijn verricht die naar hun aard en omvang onmiskenbaar gericht zijn geweest op het behalen van – redelijkerwijs te verwachten – voordelen die het bij normaal actief vermogensbeheer te verwachten rendement te boven gaan, heeft de Inspecteur slechts kunnen wijzen op hetgeen hiervóór onder overweging 4.3 is vermeld. Voorts heeft de Inspecteur op de vraag van het Hof welke bijzondere kennis van belanghebbende (of van de makelaar of notaris) er in belangrijke mate toe heeft bijgedragen dat hij het onderhavige voordeel heeft kunnen behalen, slechts aangevoerd dat belanghebbende en zijn makelaar werkzaam zijn op de onroerendgoedmarkt en aldus een informatievoorsprong hebben.
4.6. Naar het oordeel van het Hof moet worden geconcludeerd dat de Inspecteur – op wie te dezen de bewijslast rust – niet erin is geslaagd aannemelijk te maken dat belanghebbende (, de makelaar of de notaris) werkzaamheden heeft (hebben) verricht die naar hun aard en omvang onmiskenbaar gericht zijn geweest op het behalen van – redelijkerwijs te verwachten – voordelen die het bij normaal actief vermogensbeheer te verwachten rendement te boven gaan. Een actief door belanghebbende gevoerd huurbeëindigingsbeleid is immers niet aannemelijk geworden en de overige door de Inspecteur genoemde activiteiten kunnen niet als werkzaamheden in evenbedoelde zin worden bestempeld. Voorts is de Inspecteur niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat bijzondere kennis van belanghebbende (of van de makelaar of notaris) er in belangrijke mate toe heeft bijgedragen dat het onderhavige voordeel is behaald. Het enkel wijzen op de kennis van zaken van belanghebbende en diens makelaar met betrekking tot de (plaatselijke) onroerendgoedmarkt is daartoe niet voldoende.
4.7. In zoverre de Inspecteur het standpunt inneemt dat zich hier de situatie voordoet dat de aankoop van de appartementen is geschied met het oogmerk om door wederverkoop een voordeel te behalen en dat voordeel bij de aankoop redelijkerwijs voorzienbaar was, faalt dat standpunt. De Inspecteur is er – tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende en gelet op hetgeen hiervóór in overweging 4.4 is overwogen – namelijk niet in geslaagd aannemelijk te maken dat het onderhavige voordeel reeds bij de aankoop van de appartementen voor belanghebbende redelijkerwijs voorzienbaar was. In dit verband zij nog opgemerkt dat de Inspecteur niets heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat het prijsverschil tussen verhuurde en vrij opleverbare woningen en de omstandigheid dat de verhuurde woningen te eniger tijd leeg komen, niet in de koopprijs zou zijn verdisconteerd.
4.8. Uit het vorenoverwogene volgt dat de Inspecteur ten onrechte de onderhavige voordelen als belastbare arbeidsinkomsten in aanmerking heeft genomen. De omstandigheid dat belanghebbende de aankoop van de appartementen met vreemd vermogen heeft gefinancierd, doet aan deze conclusie niet af. Voorts zij nog opgemerkt dat de Inspecteur in deze procedure niet heeft gesteld dat de activiteiten van belanghebbende met betrekking tot het aankopen en verkopen van woningen als het drijven van een onderneming moet worden aangemerkt.
4.9. De beroepen van belanghebbende zijn gegrond. De (navorderings)aanslagen dienen te worden verminderd tot (navorderings)aanslagen, berekend naar een belastbaar inkomen (uit werk en woning) van respectievelijk ƒ 81.410, nihil en € 23.772. Voor het jaar 2000 dient het verlies – dat impliciet door de Inspecteur bij beschikking op nihil is vastgesteld – nader te worden vastgesteld op ƒ 39.787. De beschikkingen heffingsrente dienen dienovereenkomstig te worden verminderd.
5. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten – overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht – vast op € 644 (twee punten voor proceshandelingen en een wegingsfactor 1 voor het gewicht en de samenhang van de zaken) ter zake van in de procedure bij het gerechtshof te Leeuwarden beroepsmatig verleende rechtsbijstand alsmede op € 483 (1,5 punt voor proceshandelingen) ter zake van in de procedure bij dit Hof beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999 tot een navorderingsaanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 81.410 (€ 36.942);
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van nihil en stelt het verlies over dat jaar nader vast op ƒ 39.787 ( € 18.055 );
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001 tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.772;
- vermindert de beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.127;
- gelast de Staat aan belanghebbende te vergoeden het door hem ter zake van de beroepen bij het gerechtshof te Leeuwarden betaalde griffierecht van in totaal € 111.
Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2010.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 30 maart 2010.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.