Home

Gerechtshof Arnhem, 30-03-2010, BM0546, 09-00150

Gerechtshof Arnhem, 30-03-2010, BM0546, 09-00150

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
30 maart 2010
Datum publicatie
9 april 2010
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2010:BM0546
Zaaknummer
09-00150

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Woning in Portugal behoort tot Box III-vermogen

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 09/00150

uitspraakdatum: 30 maart 2010

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna:belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 20 april 2009, nummer AWB 07/5318, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 69.666 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.908. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 755.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.686. De heffingsrente is daarbij berekend op € 723.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 20 april 2009 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd, tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 69.666 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. Voorts heeft de Rechtbank een tweede uitspraak op bezwaar met dagtekening 21 november 2007 vernietigd en heeft zij de Inspecteur veroordeeld de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 400 aan hem te voldoen en gelast dat de Staat der Nederlanden het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 dient te vergoeden.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2010 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede A namens de Inspecteur.

1.7 Partijen hebben bij deze mondelinge behandeling een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Deze pleitnota's worden door het Hof tot de stukken van het geding gerekend.

1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende en zijn echtgenote hebben een woning aan de a-straat 1 te Z in eigendom. Belanghebbende en zijn echtgenote zijn op dit adres ingeschreven in de Gemeentelijke basisadministratie. De WOZ-waarde van deze woning is in 2001 € 270.000.

2.2 Belanghebbende en zijn echtgenote zijn aandeelhouders van B Ltd. (hierna: B), gevestigd te Gibraltar. B bezit de eigendom van een woning op de kavels 32 en 33 te Q, Portugal. Bij aandeelhoudersvergadering op 28 december 2000 is besloten dat B op dezelfde dag de economische eigendom van de woning overdraagt aan belanghebbende. De koopsom bedraagt 88.000.000 Portugese escudos. In de bijlage bij de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001 stelt belanghebbende de koopsom op € 455.000. De koopsom blijft belanghebbende schuldig aan B en wordt omgezet in een geldlening die tot 31 december 2009 een rente draagt van zes percent.

2.3 Belanghebbende verblijft in 2001 ongeveer 8,5 maanden in Nederland en de resterende periode in Portugal. De echtgenote van belanghebbende verblijft ongeveer 7 tot 7,5 maanden per jaar in Nederland en de resterende periode in Portugal. In de tijd dat belanghebbende en zijn echtgenote in Portugal verblijven wordt de woning in Z niet verhuurd. De woning in Portugal wordt evenmin verhuurd als belanghebbende en zijn echtgenote in Nederland verblijven.

2.4 De woning in Nederland is de centrale levensplaats van belanghebbende en zijn echtgenote in het jaar 2001.

2.5 In zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001 heeft belanghebbende twee eigen woningen opgenomen, namelijk de woning in Z en de woning in Portugal. Bij de berekening van de belastbare inkomsten uit eigen woning merkt belanghebbende de woning in Portugal aan als eigen woning in de zin van artikel 3.111, eerste lid, Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet). De waarde van de woning in Portugal is door belanghebbende op € 455.000 gesteld, gelijk de door hem in de bijlage bij de aangifte gestelde koopsom. Het eigenwoningforfait is door belanghebbende berekend op € 3.640, zijnde 0,80 percent van de woningwaarde van de woning in Portugal. De aftrekbare kosten heeft belanghebbende berekend op € 28.909. De belastbare inkomsten uit eigen woning komen daarmee op negatief € 25.269. Belanghebbende heeft de woning in Z tot het belastbare inkomen uit sparen en beleggen gerekend.

2.6 De Inspecteur heeft bij de berekening van de belastbare inkomsten uit eigen woning de woning in Z als eigen woning aangemerkt. Het eigenwoningforfait is door de Inspecteur gesteld op € 2.167 en de aftrekbare kosten op € 15.008. De belastbare inkomsten uit eigen woning zijn derhalve door de Inspecteur vastgesteld op negatief € 12.841. De Inspecteur heeft de woning in Portugal op grond van het bepaalde in artikel 5.3 van de Wet tot de rendementsgrondslag sparen en beleggen (hierna: de rendementsgrondslag) gerekend.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is het antwoord op de vraag welke woning als eigen woning in de zin van artikel 3.111, eerste lid, van de Wet kan worden aangemerkt.

3.2 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zowel de woning in Nederland als de woning in Portugal als hoofdverblijf kan worden aangemerkt. Het staat belanghebbende dan vrij op grond van artikel 3.111, achtste lid, van de Wet te kiezen welke woning hij als eigen woning in de zin van artikel 3.111, eerste lid, van de Wet aanmerkt. Belanghebbende kiest er voor de woning in Portugal als eigen woning aan te merken en de woning in Nederland tot de rendementsgrondslag te rekenen.

3.3 De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de woning in Nederland moet worden aangemerkt als eigen woning in de zin van artikel 3.111, eerste lid, van de Wet. Aan toepassing van artikel 3.111, achtste lid, komt hij dan niet toe. De woning in Portugal rekent hij tot de rendementsgrondslag.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vermindering van het belastbaar inkomen uit werk en woning tot € 57.238 en tot een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen berekend naar een rendementsgrondslag van € 37.988.

3.6 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Op grond van artikel 3.111, eerste lid, van de Wet dient de woning de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking te staan. De bepaling beoogt te bereiken dat slechts één woning voor de belastingplichtige als eigen woning geldt, zo volgt uit de parlementaire behandeling:

'Per belastingplichtige kan slechts één woning voor hem als centrale levensplaats dienen. Een belastingplichtige die bijvoorbeeld in het kader van zijn werk een pied à terre aanhoudt in zijn directe werkomgeving, heeft voor de toepassing van deze regeling maar één eigen woning. Onder omstandigheden kan het voorkomen dat partners elk afzonderlijk een hoofdverblijf bewonen. In dergelijke gevallen moeten de partners kiezen welke woning als eigen woning wordt beschouwd(…). Het hoofdverblijf dat niet in aanmerking komt voor het eigenwoningforfait wordt automatisch doorgeschoven naar de regeling van de forfaitaire rendementsheffing. Deze meer strikte benadering moet mede worden gezien in het licht van het evenwicht met de gewijzigde behandeling van tweede woningen.'

MvT, Kamerstukken II 1998/99, 26 727, nr. 3, blz. 144-145.

4.2 Uit de hiervoor aangehaalde passage volgt, dat als hoofdverblijf moet worden aangemerkt de centrale levensplaats van belastingplichtige. Tussen partijen is niet in geschil dat de woning in Nederland in 2001 als centrale levensplaats van belanghebbende en zijn echtgenote diende. Mitsdien dient de woning in Nederland op grond van artikel 3.111, eerste lid, van de Wet als eigen woning te worden aangemerkt. Aan de toepassing van artikel 3.111, achtste lid, van de Wet komt het Hof niet toe, nu deze woning voor belanghebbende noch zijn echtgenote een centrale levensplaats is. De woning in Portugal dient derhalve tot de rendementsgrondslag te worden gerekend.

4.3 Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente (zie HR 27 november 2009, nr. 07/13621, LJN BJ7907). De gronden die zijn gericht tegen de belastingaanslag, worden geacht mede te zijn gericht tegen de beschikking heffingsrente. Nu deze gronden niet slagen, en belanghebbende voor het overige niets heeft gesteld omtrent de beschikking heffingsrente, is het hoger beroep inzake de heffingsrente ongegrond.

slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. E.C.C.M. Kemmeren, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Luggenhorst als griffier.

De beslissing is op 30 maart 2010 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(J.H. Luggenhorst) (A.J. Kromhout)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.