Home

Gerechtshof Arnhem, 07-04-2010, BM4323, 05/00156, 05/00157, 05/00158 en 05/00159

Gerechtshof Arnhem, 07-04-2010, BM4323, 05/00156, 05/00157, 05/00158 en 05/00159

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
7 april 2010
Datum publicatie
17 mei 2010
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2010:BM4323
Zaaknummer
05/00156, 05/00157, 05/00158 en 05/00159

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting.

Formeelrechtelijke verweren tegen navorderingsaanslagen verworpen.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

derde meervoudige belastingkamer

nummers 05/00156, 05/00157, 05/00158 en 05/00159

uitspraakdatum: 7 april 2010

U i t s p r a a k

op het beroep van Beleggingsmaatschappij X bv te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uit-spraken van de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur) op de bezwaar-schriften van belanghebbende betreffende de aan haar opgelegde (navorderings)aanslagen in de vennootschapsbelasting over de jaren 1998, 1999, 2000 en 2001.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is over het jaar 1998 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbe-lasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 30.198. Gelijktijdig met het opleggen van de navorderingaanslag heeft de Inspecteur een nadere verliesverrekeningsbeschikking genomen inhoudende een verliesverrekening van ƒ 872. Belanghebbende is tegen de navorderingsaanslag in bezwaar gekomen. De Inspecteur heeft het bezwaar tegen de navorderingsaanslag afgewezen.

1.2. Voor het jaar 1999 heeft de Inspecteur aanvankelijk, in overeenstemming met de door belanghebbende ingediende aangifte vennootschapsbelasting, bij beschikking een verlies vastge-steld van ƒ 19.743. Aan belanghebbende is op 7 februari 2004 over het jaar 1999 een navorde-ringsaanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 22.097. Gelijktijdig met de navorderingsaanslag is bij beschikking het eerder vastgestelde verlies herzien, waarbij het verlies nader is vastgesteld op nihil (hierna: de herzieningsbeschikking). Belangheb-bende is tegen de navorderingsaanslag en, naar het Hof begrijpt, de herzieningsbeschikking in bezwaar gekomen. De Inspecteur heeft de bezwaren tegen de navorderingsaanslag en, naar het Hof begrijpt, de herzieningsbeschikking bij in een geschrift vervatte uitspraken afgewezen.

1.3. Belanghebbende heeft voor het jaar 2000 aangifte in de vennootschapsbelasting gedaan naar een belastbare winst van ƒ 61.442, waarmee verliezen uit de jaren 1996 en 1999 worden verrekend tot een bedrag van ƒ 47.828. De Inspecteur legt aan belanghebbende voor het jaar 2000 een aanslag in de vennootschapsbelasting op naar een belastbare winst van ƒ 111.525. In het aanslagbiljet is tevens een verliesverrekeningsbeschikking van nihil begrepen. Belanghebbende is tegen de aanslag en, naar het Hof begrijpt, de verliesverrekeningsbeschikking, in bezwaar geko-men. De Inspecteur heeft de bezwaren tegen de aanslag en, naar het Hof begrijpt, de verliesverre-keningsbeschikking bij in een geschrift vervatte uitspraken afgewezen.

1.4. Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de vennootschapsbelasting opge-legd naar een belastbaar bedrag van € 22.998. Belanghebbende is tegen de aanslag in bezwaar gekomen. De Inspecteur heeft het bezwaar tegen de aanslag afgewezen.

1.5. Tegelijk met voornoemde (navorderings)aanslagen is bij beschikking de heffingsrente vastgesteld. De bezwaren van belanghebbende worden geacht mede tegen deze beschikkingen te zijn gericht en de Inspecteur heeft, naar het Hof begrijpt, deze bezwaren bij zijn uitspraken afge-wezen.

1.6. Belanghebbende heeft tegen voornoemde uitspraken beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend. Belanghebbende heeft op de verweerschriften gereageerd in haar conclusies van repliek. De Inspecteur heeft hierop conclusies van dupliek ingediend.

1.7. Bij het onderzoek ter zitting op 19 juni 2008 te Arnhem zijn verschenen en gehoord A, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.8. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan over-gelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De pleitnota dient als hier herhaald en ingelast aange-merkt te worden.

1.9. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uit-spraak is gehecht.

1.10. Ter zitting is belanghebbende de mogelijkheid geboden nadere stukken in te dienen en schriftelijk te reageren op de stukken die de Inspecteur ter zitting aan het Hof en belanghebbende heeft overhandigd. Daarnaast is de Inspecteur in de gelegenheid gesteld schriftelijk nadere inlich-tingen aan het Hof te verstrekken. De na de zitting van belanghebbende ontvangen reactie en nadere stukken, zijn doorgezonden aan de Inspecteur. De Inspecteur heeft hierop gereageerd en heeft de nadere inlichtingen verstrekt. Deze reactie en nadere inlichtingen zijn aan belanghebben-de doorgezonden. Belanghebbende heeft hierop schriftelijk gereageerd.

1.11. Op 12 maart 2009 heeft te Arnhem een nader onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Daarbij zijn verschenen en gehoord A, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.12. De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overge-legd aan het Hof en aan de wederpartij. De pleitnota dient als hier herhaald en ingelast aange-merkt te worden.

1.13. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uit-spraak is gehecht.

2. Vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende is op 16 augustus 1985 opgericht. Vanaf 29 november 1989 is A-Y direc-teur en enig aandeelhouder van belanghebbende. Belanghebbende hield zich bezig met de aan- en verkoop van onroerende zaken evenals met de verhuur daarvan. Deze werkzaamheden werden merendeels uitgevoerd door de echtgenoot van A-Y, A.

2.2. Op 4 juli 2001 heeft de Inspecteur aangekondigd een boekenonderzoek in te stellen bij belanghebbende. Uit dit boekenonderzoek zijn de volgende correcties voortgevloeid op de door belanghebbende in de aangifte vermelde belastbare bedragen over de jaren 1998 tot en met 2001:

1998 1999 2000 2001

ƒ ƒ ƒ €

Aangegeven belastbare winst 25.694 -19.743 61.442 811

In aangifte verwerkte verliesverrekening 25.694 47.828

Aangegeven belastbaar bedrag 0 -19.743 13.614 811

Correcties:

Renteaftrek C 24.333 35.340 44.683 19.737

Schiphuis 5.400 5.400 5.400 2.450

Huurontvangsten 1.100

Onderhoudskosten 1.337

Gecorrigeerde belastbare winst 31.070 22.097 63.697 22.998

Nog te verrekenen verlies over het jaar 1996 872

Correctie verliesverrekening 47.828

Gecorrigeerd belastbaar bedrag 30.198 22.097 111.525 22.998

2.3. Belanghebbende en A-Y hebben bedragen geleend van de Stiftung C te Q, Liechtenstein (hierna: C). Bij zijn brief van 1 oktober 2001 heeft A onder andere de volgende bij C in bezit zijnde leningsovereenkomsten aan de Inspecteur toegestuurd.

datum geldlener bedrag rente aflossing

6-12-1995 A-Y ƒ 350.000 6% aflossingsvrij

19-7-1997 Belanghebbende ƒ 200.000 6% aflossingsvrij tot 19-7-2004

1-9-1998 Belanghebbende ƒ 170.000 6% aflossingsvrij tot 1-9-2005

3-12-1999 Belanghebbende ƒ 150.000 6,5% aflossingsvrij tot 3-12-2006

ƒ 870.000

2.4. De geldleningen aan belanghebbende en A-Y zijn grotendeels aangewend voor de aanschaf van onroerende zaken. De op de leningen verschuldigde rente werd bij de hoofdsom van de lening bijgeschreven. A-Y heeft door haar verworven onroerende zaken overgedragen aan be-langhebbende, waarbij belanghebbende (een deel van) de schuld aan C van A-Y heeft overgeno-men.

2.5. Een deel van deze leningen is afgelost. Zo is in 2002 door belanghebbende ƒ 764.074,19 afgelost op leningen van C. Daarnaast is de bij de hoofdsom bijgeschreven rente betaald. Deze aflossing en rentebetaling werden gefinancierd uit een hypothecaire lening die belanghebbende bij D Hypotheekbedrijf nv heeft afgesloten.

2.6. De Inspecteur heeft de aftrek van de aan C schuldig gebleven rente gecorrigeerd, omdat hem de positie van C onduidelijk was.

2.7. Belanghebbende bezit een schiphuis welke zij om niet verhuurd aan E ltd, een rechtsper-soon waarin A-Y middellijk een aandelenbelang bezit. De Inspecteur heeft een zakelijke huursom vastgesteld op ƒ 450 per maand.

2.8. Bij het vaststellen van het belastbaar bedrag voor het jaar 1998 heeft de Inspecteur het nog resterende verlies uit het jaar 1996 ad ƒ 872 met de belastbare winst verrekend.

2.9. De verrekening van de verliezen uit de jaren 1996 en 1999 waarom belanghebbende in zijn aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2000 heeft verzocht, heeft de Inspecteur geweigerd, omdat hij het nog niet verrekende verlies uit het jaar 1996 heeft verrekend met de winst over het jaar 1998 en hij voor het jaar 1999, na correctie, geen verlies bij beschikking heeft vastgesteld.

2.10. De aangiften van belanghebbende zijn ingediend door haar toenmalige belastingadviseur (hierna: de belastingconsulent). De Belastingdienst heeft de belastingconsulent een beconnummer toegekend en de belastingconsulent maakt gebruik van de zogenoemde beconregeling. Op grond van deze regeling wordt een kantoor na de indiening van een VA-biljet voor haar cliënt, een uitstel voor de indiening van de aangifte van in ieder geval elf maanden verleend door de inspec-teur. De aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 1998 is gedateerd 18 december 1999. De Inspecteur heeft geen verzuimboete opgelegd wegens het niet binnen de termijn van artikel 9, derde lid, van de AWR doen van aangifte.

2.11. Op het geleideformulier gedagtekend 26 maart 2001 dat de belastingconsulent bij de indiening van de uitsteldisk vennootschapsbelasting heeft gevoegd, staat de naam van belangheb-bende genoemd. Op een uitdraai uit een systeem van de Inspecteur, staat vermeld dat belangheb-bende uitstel is verleend voor de indiening van de aangifte vennootschapbelasting voor het jaar 2000 tot 1 maart 2002.

3. Het geschil en de standpunten van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of:

- de Inspecteur beschikt over een nieuw feit voor de navorderingsaanslagen en de herzie-ningsbeschikking als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de AWR respectievelijk artikel 20b, derde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969;

- de Inspecteur de navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting over het jaar 1998 binnen de termijn van artikel 16, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelasting (hierna: AWR) heeft opgelegd;

- de Inspecteur de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2000 binnen de ter-mijn van artikel 11, derde lid, van de AWR heeft opgelegd;

- op het bezwaarschrift is beslist door een ander, dan degene die het besluit heeft genomen waartegen het bezwaar zich richt;

- voldaan is aan artikel 67m van de AWR en artikel 7:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);

- de Inspecteur de (navorderings)aanslagen niet in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft opgelegd;

- de Inspecteur de (navorderings)aanslagen tot juiste bedragen heeft opgelegd;

- de Inspecteur de herzieningsbeschikking voor het jaar 1999 en de verliesverrekeningsbe-schikking voor het jaar 2000 juist heeft vastgesteld en

- de Inspecteur de heffingsrentebeschikkingen terecht en tot de juiste bedragen heeft vast-gesteld.

Belanghebbende beantwoordt voornoemde vragen ontkennend en de Inspecteur bevestigend.

3.2. Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in de proces-sen-verbaal van de beide zittingen.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot (gedeel-telijke) vernietiging van de in geding zijnde belastingaanslagen en beschikkingen.

3.4. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraken.

4. Beoordeling van het geschil

Nieuw feit

4.1. Een feit dat de Inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren.

4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Inspecteur te dezen niet beschikt over een nieuw feit.

4.3. Als uitgangspunt heeft te gelden dat een inspecteur bij het vaststellen van een aanslag vennootschapsbelasting mag uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige bij zijn aangifte heeft verstrekt. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen (vgl. onder meer HR 9 januari 2009, nr. 07/10292, NTFR 2009/91). Voorts heeft te gelden dat een inspecteur zijn navorderingsbevoegdheid kan verspelen, indien hij bij het regelen van de primitieve aanslag ervoor kiest de resultaten van een lopend (boeken)onderzoek niet af te wachten (vgl. onder meer HR 4 oktober 2002, nr. 37 401, BNB 2002/388 en HR 3 december 2004, nr. 39 787, BNB 2005/92).

4.4. Aan belanghebbende zijn voor de jaren 1998 en 1999 navorderingsaanslagen opgelegd. De aanslagen over de betreffende jaren droegen de dagtekening 29 februari 2000 respectievelijk 10 maart 2001. De feiten die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van de navorderingsaan-slagen heeft de Inspecteur geconstateerd tijdens het boekenonderzoek. Dit boekenonderzoek is op 4 juli 2001 aangekondigd en op 24 juli 2001 aangevangen. De bij het boekenonderzoek geconsta-teerde feiten vormen naar het oordeel van het Hof feiten die de Inspecteur ten tijde van het vast-stellen van de aanslagen niet bekend waren en ook niet redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn.

4.5. Dit leidt tot de conclusie dat de Inspecteur beschikt over een nieuw feit voor het opleggen van beide navorderingsaanslagen.

Overschrijding termijn (navorderings)aanslag

4.6. Belanghebbende verzoekt de navorderingsaanslag over het jaar 1998 alsmede de aanslag over het jaar 2000 te vernietigen, omdat de Inspecteur bij het opleggen daarvan artikel 16, derde lid, respectievelijk artikel 11, derde lid, van de AWR heeft geschonden. De navorderingsaanslag over het jaar 1998 draagt de dagtekening 31 januari 2004 en is daarmee niet opgelegd binnen de termijn van vijf jaren na afloop van het belastingjaar 1998. De aanslag over jaar 2000 draagt de dagtekening 14 februari 2004 en is daarmee niet opgelegd binnen de termijn van drie jaren na afloop van het belastingjaar 2000. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat aan belangheb-bende volgens de zogenoemde beconregeling elf maanden uitstel is verleend voor het doen van aangifte, zodat de navorderingsaanslag en de aanslag wel tijdig zijn opgelegd. Hij draagt hiervoor de onder 2.11. genoemde stukken aan, op grond waarvan hij concludeert dat de belastingconsu-lent volgens de beconregeling heeft verzocht om uitstel van de indiening van de aangifte ven-nootschapsbelasting over het jaar 2000 van belanghebbende en dat het hem ook kenbaar was, dat hem voor het indienen van deze aangifte uitstel was verleend. Voor de aangifte vennootschapsbe-lasting over het jaar 1998 stelt de Inspecteur op grond van het voorgaande, de gebruikelijke handelwijze bij de indiening van belanghebbendes aangiften en het ontbreken van een verzuim-boete voor het te laat indienen van de aangifte over het jaar 1998, dat ook voor deze aangifte uitstel is gevraagd en verleend op grond van de beconregeling. Belanghebbende bestrijdt niet dat haar aangiften werden ingediend door de belastingconsulent en dat deze bij de indiening van aangiften gebruikmaakte van de beconregeling. In het onderhavige geval dient de kennis van de belastingconsulent toegerekend te worden aan belanghebbende, omdat de belastingadviseur bij het vragen van uitstel namens belanghebbende optrad (zie HR 7 januari 2005, nr. 40 433, V-N 2005/12.1.1 en 20 februari 2009, 43 989, LJN BH3350). Gelet op hetgeen de Inspecteur naar voren heeft gebracht en belanghebbende onvoldoende heeft bestreden, acht het Hof het aanneme-lijk, dat de belastingconsulent gebruik heeft gemaakt van de beconregeling bij de indiening van vorenbedoelde aangiften en dat hem het uitstel ook kenbaar is verleend. Alsdan is in ieder geval elf maanden uitstel verleend voor de indiening van de aangiften en wordt de termijn waarbinnen de (navorderings)aanslag dient te zijn opgelegd, verlengd met de duur van dit uitstel. De navorde-ringsaanslag over het jaar 1998 en de aanslag voor het jaar 2000 zijn dan binnen de daarvoor gestelde termijn vastgesteld. Nu belanghebbende niet heeft betwist dat bij haar aangifte gebruik is gemaakt van de beconregeling, kan aan het bewijsaanbod van de Inspecteur voorbij worden gegaan.

Schending artikel 10:3, derde lid, van de Awb

4.7. Belanghebbende heeft aangedragen dat de uitspraken op bezwaar niet zijn gedaan met inachtneming van het bepaalde in artikel 10:3, lid 3, van de Awb. In dit artikel is bepaald dat het mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift niet wordt verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen. Deze bepaling strekt ertoe te waarborgen dat in de bezwaarschriftprocedure een zorgvuldige heroverweging van het aldus genomen primaire besluit plaatsvindt. De heroverweging in de bezwaarschriftprocedure moet dan geschieden door een ander dan degene die in feite het primaire besluit heeft genomen. Het gaat hier om een essentieel voorschrift bij overtreding waarvan moet worden geoordeeld dat de beslis-sing op het bezwaarschrift onbevoegd is genomen (HR 8 februari 2002, nr. 36 234, BNB 2002/138 en HR 16 februari 2007, 41 249, LJN AZ8572). Dat een ander dan F de aanslag heeft vastgesteld, is door geen van de partijen gesteld en is evenmin gebleken. De uitspraken op de bezwaarschriften zijn ondertekend door mr. G. Hij heeft eveneens het hoorgesprek gevoerd. G heeft in de conclusie van repliek uitdrukkelijk verklaard de beslissing onafhankelijk te hebben genomen. Uit het voorgaande leidt het Hof af, dat G in feite de uitspraken op bezwaar heeft gedaan. Van een schending van artikel 10:3 van de Awb is het Hof dan ook niet gebleken. Het feit dat F, de controlemedewerker die het boekenonderzoek heeft uitgevoerd, korte tijd het hoor-gesprek heeft bijgewoond, bij de inzage aanwezig is geweest en in de bezwaarfase enkele, niet op de inhoud van het bezwaar betrekking hebbende brieven heeft verstuurd, maakt dit oordeel niet anders.

Inzage stukken

4.8. Belanghebbende klaagt er over dat zij slechts een beperkte inzage in het heffingsdossier heeft gehad, waardoor artikel 67m van de AWR en artikel 7:4, tweede lid, van de Awb zijn geschonden. De Inspecteur bestrijdt dit en stelt dat hij de gegevensdragers waarop het opleggen van de boete berust alsmede het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage heeft gelegd. Wel heeft hij de informatie die door de FIOD van I is ontvangen, deels onleesbaar gemaakt. Belanghebbende klaagt over dit onleesbaar maken. Ter zitting heeft de Inspecteur aangeboden de stukken zonder aanpassingen aan het Hof over te leggen onder de voorwaarde dat uitsluitend het Hof kennis mocht nemen van de stukken ex artikel 8:29 van de Awb. Na de kennisneming door het Hof heeft de Inspecteur ermee ingestemd, dat ook een exem-plaar van de informatie die door de FIOD van I is ontvangen, aan belanghebbende werd overge-legd waarop enkel de namen van de betrokken ambtenaren zijn geanonimiseerd. Belanghebbende heeft op dit stuk kunnen reageren en heeft zich niet tegen deze wijze van anonimiseren verzet.

4.9. Voor zover belanghebbende overigens heeft gesteld dat stukken in het heffingsdossier ontbreken waarover de Inspecteur wel de beschikking heeft gehad, heeft zij tegenover de weer-spreking van de Inspecteur onvoldoende aannemelijk gemaakt, dat de Inspecteur zijn beslissing mede op andere stukken heeft gegrond dan de stukken die hij voor belanghebbende ter inzage heeft gelegd en die hij nadien heeft overgelegd. Met het feit dat de Inspecteur na de ter inzage legging nog stukken in de bezwaar- en beroepsprocedure heeft ingebracht, heeft hij het procesbe-lang van belanghebbende niet geschaad, nu belanghebbende de gelegenheid heeft gehad om van deze stukken kennis te nemen en daarop te reageren.

Correcties aangifte

4.10. Ter zitting heeft belanghebbende bevestigd dat de correcties ter zake van de huurontvang-sten en de onderhoudskosten niet in geschil zijn. Voor het schiphuis heeft de Inspecteur ter zitting zijn compromisvoorstel om de huursom voor het schiphuis vast te stellen op ƒ 182,50 per maand, herhaald, welke voorstel door belanghebbende is geaccepteerd.

4.11. De Inspecteur heeft in eerste instantie de aftrek van de rente op de leningen van C gewei-gerd. In zijn brief aan het Hof van 30 september 2008 heeft hij geconcludeerd, dat deze correcties moeten vervallen, indien het Hof beslist dat de over deze leningen verschuldigde rente bij A als inkomsten uit vermogen/resultaat uit overige werkzaamheden te belasten. Nu in de gelijktijdig met deze uitspraak uitgesproken beslissing van dit Hof met de kenmerken 05/00164, 05/00165, 05/00166 en 05/00167 is beslist dat de rente bij A als inkomsten worden belast, vervallen de correcties van de renteaftrek bij belanghebbende.

4.12. Nu belanghebbende overigens geen bezwaren tegen het weigeren van de verliesverreke-ning over het jaar 2000 heeft aangevoerd, stelt het Hof de verliesverrekeningsbeschikking voor het jaar 2000 vast op nihil.

4.13. Dit resulteert in de volgende belastbare bedragen:

1998 1999 2000 2001

ƒ ƒ ƒ €

Aangegeven belastbare winst 25.694 -19.743 61.442 811

In aangifte verwerkte verliesverrekening 25.694 47.828

Aangegeven belastbaar bedrag 0 -19.743 13.614 811

Correcties:

Renteaftrek C

Schiphuis 2.190 2.190 2.190 994

Huurontvangsten 1.100

Onderhoudskosten 1.337

Gecorrigeerde belastbare winst 3.527 -16.453 15.804 1.805

Nog te verrekenen verlies over het jaar 1996 872

Correctie verliesverrekening 47.828

Gecorrigeerd belastbaar bedrag 2.655 -16.453 63.632 1.805

Slotsom

De beroepen zijn gegrond.

5. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Het Hof stelt deze kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 725 (= € 161 (waarde punt) * 2 punten (proceshandelingen) * 1,5 (wegingsfactor) * 1,5 (factor samenhangende zaken)) ter zake van in bezwaar door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De kosten van de in beroep door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt het Hof vast op € 1.087 (= € 322 (waarde punt) * 1,5 punt (proceshandelingen) * 1,5 (wegingsfactor) * 1,5 (factor samenhangende zaken)). Van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskos-ten bestuursrecht is het Hof niet gebleken.

De reis- en verblijfkosten van belanghebbendes gemachtigde voor het bijwonen van twee zittin-gen bepaalt het Hof op € 72. De proceskosten worden daarmee vastgesteld op € 1.884 in totaal.

Nu vier belanghebbenden beroep hebben ingesteld en alle beroepen gegrond zijn verklaard, verdeelt het Hof de vergoeding pondspondsgewijs over alle personen.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de navorderingsaanslag over het jaar 1998 tot een navorderingsaanslag, berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.205 (ƒ 2.655);

- vermindert de heffingsrentebeschikking over het jaar 1998 dienovereenkomstig;

- vernietigt de navorderingsaanslag over het jaar 1999;

- stelt het bij de herzieningsbeschikking bepaalde verlies over het jaar 1999 vast op € 7.466 (ƒ 16.453);

- vernietigt de heffingsrentebeschikking over het jaar 1999;

- vermindert de aanslag over het jaar 2000 tot een aanslag, berekend naar een belastbaar bedrag van € 28.875 (ƒ 63.632);

- handhaaft het bij de verliesverrekeningsbeschikking vastgestelde verrekende verlies over het jaar 2000 van nihil;

- vermindert de heffingsrentebeschikking over het jaar 2000 dienovereenkomstig;

- vermindert de aanslag over het jaar 2001 tot een aanslag, berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.805;

- vermindert de heffingsrentebeschikking over het jaar 2001 dienovereenkomstig;

- gelast de Staat aan belanghebbende te vergoeden het door deze gestorte griffierecht van € 1.092, en

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 471.

Aldus gedaan te Arnhem door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr. E.C.C.M. Kemmeren, in aanwezigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 april 2010.

(J.L.M. Egberts) (R.F.C. Spek)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

postbus 20303, 2500 EH Den Haag

(bezoekadres: Kazernestraat 52).

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.