Gerechtshof Arnhem, 27-04-2010, BM4326, 08/00586, 08/00587, 08/00588 en 08/589
Gerechtshof Arnhem, 27-04-2010, BM4326, 08/00586, 08/00587, 08/00588 en 08/589
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 27 april 2010
- Datum publicatie
- 17 mei 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2010:BM4326
- Zaaknummer
- 08/00586, 08/00587, 08/00588 en 08/589
Inhoudsindicatie
Algemeen
Rechtbank verklaart voortijdig ingediend bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk. Terugwijzing zaak naar rechtbank.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummers AWB 08/00586, 08/00587, 08/00588 en 08/589
uitspraakdatum: 27 april 2010
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 23 oktober 2008, nummers AWB 08/583, 08/585, 08/586 en 08/587.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 met dagtekening 30 augustus 2007 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.517.
1.2 Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 met dagtekening 29 augustus 2007 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.667, alsmede bij afzonderlijke beschikking een boete van € 131.
1.3 Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 met dagtekening 29 augustus 2007 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.687, alsmede bij afzonderlijke beschikking een boete van € 147.
1.4 Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 met dagtekening 29 augustus 2007 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.886.
1.5 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar van 13 december 2007 de navorderingsaanslagen gehandhaafd en de boetebeschikkingen vernietigd.
1.6 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 23 oktober 2008 gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende berekend naar een bedrag van € 966.
1.7 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.8 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.9 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2009 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende alsmede de Inspecteur.
1.10 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
1.11 Nadat het onderzoek ter zitting is gesloten is op 24 december 2009 een brief van de gemachtigde van belanghebbende binnengekomen. Het Hof heeft hierin geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen en zal derhalve op deze brief geen acht slaan.
2. De vaststaande feiten
2.1 Belanghebbende exploiteert tezamen met haar echtgenoot in de vorm van een vennootschap onder firma een autoschadeherstelbedrijf.
2.2 In 2007 heeft verweerder een boekenonderzoek ingesteld. In het rapport van 16 juli 2007 dat naar aanleiding van dit boekenonderzoek is opgesteld (hierna: het rapport) is onder andere het standpunt ingenomen dat belanghebbende in de in geding zijnde jaren niet voldoet aan het urencriterium van artikel 3.6 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001. Aan de hand van de bevindingen van het boekenonderzoek zijn in het rapport correcties uitgewerkt. In het rapport wordt verder het volgende opgemerkt.
“5 Navorderingsaanslag inkomstenbelasting
Over de jaren 2002 t/m 2005 zal ik navorderingsaanslagen inkomstenbelasting opleggen. Deze zijn gebaseerd op artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
5.1 Boete inkomstenbelasting
Over de winstcorrecties (zie v.o.f. rapport) genoemd onder 4.1.1. leg ik aangaande de jaren 2003 en 2004 een boete op.
(…)
6 Slotopmerkingen
De gevolgen van het onderzoek zijn met de belastingplichtige en de accountant besproken.”
2.3 Belanghebbende heeft naar aanleiding van dit boekenonderzoek op 10 augustus 2007 een brief geschreven aan de Inspecteur. Hierin is het volgende opgenomen.
“(…) Ingesteld onderzoek heeft (o.a.) geleid tot een voorgenomen correctie met betrekking tot de door [belanghebbende] opgevoerde zelfstandigenaftrek over de jaren 2002 tot en met 2005 en haar dotatie aan de fiscale oudedagsreserve over het jaar 2002 en 2003. Ook bestaat het voornemen om een vergrijpboete aan elk van de firmanten op te leggen als gevolg van het claimen van kosten van crossmotoren en een kart over het jaar 2003 en 2004.
[Belanghebbende] kan zich niet verenigen met de twee eerstgenoemde voornemens, zo min zij zich samen met de overige firmanten kan verenigen met het laatste genoemde voornemen.
(…)
Wij zijn dus van mening dat [belanghebbende] wel voldoet aan het urencriterium en daarmee dat zij recht had op zelfstandigenaftrek en dotatie aan de fiscale oudedagsvoorziening.
(…)
Wij zijn dus van mening dat er geen gronden bestaan voor het opleggen van een boete.
Conclusie
Het is om het bovenstaande dat wij ervan uitgaan, dat u zult afzien van het voornemen tot correctie van de door [belanghebbende] opgevoerde zelfstandigenaftrek en haar dotatie aan de oudedagsreserve en dat u het opleggen van een vergrijpboete aan elk van de firmanten achterwege zult laten.”
2.4 De Inspecteur heeft op 28 augustus 2007 een ontvangstbevestiging met betrekking tot deze brief gestuurd aan belanghebbende. Gemachtigde van belanghebbende heeft deze ontvangstbevestiging niet ontvangen.
2.5 Bij brief van 12 november 2007 is belanghebbende uitgenodigd voor een hoorgesprek. De gemachtigde van belanghebbende heeft tijdens de zitting in eerste aanleg verklaard eerst door deze brief op de hoogte te zijn geraakt van het feit dat de Inspecteur de brief van 10 augustus 2007 heeft aangemerkt als bezwaarschrift.
2.6 Ter zitting in hoger beroep heeft de Inspecteur verklaard dat na het boekenonderzoek belanghebbende navorderingsaanslagen zijn aangezegd en dat ten tijde van de bespreking van het onderzoeksrapport de besluitvorming met betrekking tot de onderhavige navorderingsaanslagen was afgerond.
2.7 De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting verder aangegeven dat, indien de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, belanghebbende een inhoudelijke behandeling door de Rechtbank wenst.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de Rechtbank de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Rechtbank heeft volgens belanghebbende ten onrechte geoordeeld dat het besluit om tot navordering over te gaan op 10 augustus 2007 niet tot stand was gekomen dan wel dat zij redelijkerwijs niet van mening kon zijn dat de onderhavige besluiten reeds tot stand waren gekomen.
3.2 De Inspecteur heeft zich, naar het Hof begrijpt, gerefereerd aan het oordeel van het Hof.
3.3 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.4 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot terugwijzing naar de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Vast is komen te staan dat ten tijde van de bespreking van het rapport de besluitvorming met betrekking tot het opleggen van de onderhavige navorderingsaanslagen was afgerond. Gelet op de datering van het rapport van 16 juli 2007 en het feit dat deze bespreking wordt genoemd in dit rapport, was het besluit de onderhavige belasting na te vorderen derhalve genomen vóór 16 juli 2007.
4.2 Bij arrest van 12 april 2002, nr. 37.109 (www.rechtspraak.nl: LJN AE1430), heeft de Hoge Raad bepaald dat artikel 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht zo moet worden uitgelegd, dat bij een voor het begin van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar achterwege dient te blijven indien belanghebbende redelijkerwijs kon menen dat het besluit de belasting na te heffen reeds tot stand was gekomen. Het Hof leidt hieruit af dat bij navordering niet-ontvankelijkverklaring van een prematuur bezwaar achterwege dient te blijven indien belanghebbende redelijkerwijs kon menen dat het besluit de belasting na te vorderen reeds tot stand was gekomen.
4.3 In het onderhavige geval is het besluit de belasting na te vorderen tot stand gekomen vóór 10 augustus 2007. Belanghebbende is van dit besluit ook vóór 10 augustus 2007 op de hoogte gesteld door toezending van het rapport, waarin de navorderingsaanslagen zonder voorbehoud worden aangekondigd. Niet-ontvankelijkverklaring naar aanleiding van een op deze datum ingediend bezwaar dient derhalve op grond van artikel 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht achterwege te blijven.
slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende gegrond. De Rechtbank heeft het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof zal, gelet op het bepaalde in artikel 27q, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en hetgeen belanghebbende ter zitting heeft gesteld en onder 2.7 is opgenomen, de zaken terugwijzen naar de Rechtbank.
5. Kosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht terzake van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met het hoger beroep. Het Hof stelt die kosten overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op 2 punten (indienen hoger beroepschrift en verschijnen ter zitting) maal € 322 en wegingsfactor 1,5 wegens 4 of meer samenhangende zaken = € 966.
6. Beslissing
Het Gerechtshof
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, met uitzondering van de beslissing omtrent de proceskosten en het griffierecht;
- wijst de zaken terug naar de Rechtbank;
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten die belanghebbende in verband met het hoger beroep heeft moeten maken tot een bedrag van € 966, en
- gelast dat de Staat aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten
€ 107 in verband met het hoger beroep bij het Gerechtshof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr. S. Beelen, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is op 27 april 2010 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.L.M. Egberts) (R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.