Home

Gerechtshof Arnhem, 27-04-2010, BM4330, 09/00296 en 09/00297

Gerechtshof Arnhem, 27-04-2010, BM4330, 09/00296 en 09/00297

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
27 april 2010
Datum publicatie
17 mei 2010
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2010:BM4330
Zaaknummer
09/00296 en 09/00297

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Bestelauto met drie zitplaatsen is toch uitsluitend geschikt voor goederenvervoer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

Nummers 09/00296 en 09/00297

uitspraakdatum: 27 april 2010

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst P(hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 2 juli 2009, nummer 07/1203, in het geding tussen de Inspecteur

en

X te Z (hierna: belanghebbende)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende zijn over de jaren 2001, 2002 en 2003 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 24.932, € 31.433 en € 39.878. Voorts is aan belanghebbende voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) opgelegd naar een grondslag van € 21.230. Gelijktijdig met het opleggen van de navorderingsaanslagen IB/PVV zijn aan belanghebbende boetebeschikkingen opgelegd van respectievelijk € 536, € 546 en € 3.438, en is, bij afzonderlijk opgelegde beschikkingen, heffingsrente berekend.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 2 juli 2009 - voor zover thans nog van belang - gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de navorderingsaanslagen IB/PVV over 2001 en 2002 verminderd tot navorderingsaanslagen, berekend naar belastbare inkomens uit werk en woning van respectievelijke € 23.034 en € 30.528, de navorderingsaanslag WAZ over 2001 verminderd tot een navorderingsaanslag, berekend naar een grondslag van € 20.325 en het beroep met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2003, naar het Hof begrijpt, ongegrond verklaard en in zoverre de uitspraak van de Inspecteur in stand gelaten. Het Hof begrijpt de uitspraak van de Rechtbank aldus dat de beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig zijn verminderd (IB/PVV over de jaren 2001 en 2002 en WAZ over het jaar 2001) dan wel het beroep daartegen ongegrond is (IB/PVV 2003). Tot slot heeft de Rechtbank de boetebeschikkingen met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV 2001 en 2002 vernietigd en de boetebeschikking met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2003, mede in verband met het verstrijken van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, verminderd - kort gezegd - tot 42,5 percent van de nagevorderde belasting die betrekking heeft op de omzetcorrectie.

1.4 De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2010 te Arnhem. Daarbij is verschenen en gehoord de Inspecteur. Belanghebbende noch zijn gemachtigde is ter zitting verschenen hoewel zij, op de voorgeschreven wijze en aan het adres van de gemachtigde, daartoe zijn uitgenodigd.

1.7 De Inspecteur heeft verzocht ter zitting nadere stukken te mogen overleggen. Nu het foto’s betreft waarover de Inspecteur naar zijn zeggen reeds in september 2009 beschikte heeft het Hof dit verzoek, mede gelet op artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht en op de omstandigheid dat belanghebbende, mede omdat een boete in het geding is, door een vertraging te zeer in zijn procesbelang zou worden geschaad, afgewezen.

1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende exploiteert een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De onderneming heeft ten doel het leggen van diverse soorten vloerbedekking bij klanten van enkele grote detailhandelsketens.

2.2 Ter uitvoering van de werkzaamheden beschikte belanghebbende in de onderhavige jaren over een bestelauto die tot het ondernemingsvermogen behoort. Het betreft een Renault Master, een bestelauto met een lengte van circa 5,5 meter die is voorzien van een verhoogd dak (hierna: de Renault). De laadruimte van de Renault is ingericht met vaste stellages ten behoeve van materialen en gereedschappen in verband met de te verrichten werkzaamheden. De afmetingen van de bestelauto zijn afgestemd op het vervoer van rollen vloerbedekking. In de bestuurscabine zijn voor drie personen zitplaatsen aanwezig, inclusief de bestuurder. De overige zitplaatsen waren bestemd voor de bijrijder of de hulp bij het laden en lossen van rollen vloerbedekking.

2.3 De cataloguswaarde van de Renault bedroeg € 9.058. Bij het opleggen van de navorderingsaanslagen heeft de Inspecteur het belastbare inkomen uit werk en woning gecorrigeerd met - onder meer - 10 percent van de cataloguswaarde van de Renault, ofwel € 905. De Inspecteur heeft dit percentage, in afwijking van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) doch ten voordele van belanghebbende, ook in 2001 toegepast.

2.4 De Rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de Inspecteur voor het jaar 2001 ten onrechte een bedrag heeft gecorrigeerd van € 993 wegens minder betaalde hypotheekrente. De Inspecteur heeft zich in zijn hogerberoepschrift nadrukkelijk akkoord verklaard met dit oordeel.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 Na herziening van zijn standpunt ter zitting waarbij hij zijn stelling met betrekking tot de aftrek van buitengewone uitgaven in het jaar 2002 heeft laten vallen, is in hoger beroep nog slechts in geschil of de Renault moet worden aangemerkt als een bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen. Bij ontkennende beantwoording van deze vraag is in geschil of ter zake van het privé gebruik van de Renault een bedrag ter grootte van 10 percent van de cataloguswaarde als onttrekking in aanmerking moet worden genomen.

3.2 Belanghebbende stelt dat sprake is van een bestelauto in vorenbedoelde zin. Naar zijn mening heeft de Rechtbank terecht in deze zin beslist en voorts dat de Inspecteur enig privé gebruik van de Renault niet aannemelijk heeft gemaakt. Belanghebbende verzoekt in zijn verweerschrift om verdere vermindering van de boete omdat, zo begrijpt het Hof zijn stelling, door het instellen van het hoger beroep door de Inspecteur de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM verder wordt overschreden.

3.3 De Inspecteur stelt dat geen sprake is van een bestelauto in vorenbedoelde zin en dat een onttrekking in aanmerking moet worden genomen omdat belanghebbende niet heeft doen blijken dat de Renault minder dan 500 respectievelijk 1.000 kilometer voor privé doeleinden is gebruikt.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Inspecteur ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover het de boetebeschikking voor het jaar 2003 betreft en tot verdere matiging van die boete. Voor het overige concludeert belanghebbende tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.6 De Inspecteur concludeert nader, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze de onderhavige navorderingsaanslagen betreft en overigens tot bevestiging van die uitspraak. De Inspecteur concludeert tot vermindering van de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2001 tot een navorderingsaanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van (€ 24.932 minus € 993, ofwel) € 23.939, en tot ongegrond verklaring van het beroep tegen de uitspraken op bezwaar die betrekking hebben op de navorderingsaanslagen WAZ 2001, IB/PVV 2002 en IB/PVV 2003.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Op grond van artikel 3.20 van de Wet (in de tekst zoals deze luidt voor de onderhavige jaren) wordt, indien aan de belastingplichtige ook voor privé-gebruik een auto ter beschikking staat, een bedrag als onttrekking in aanmerking genomen en wordt voor de toepassing van dat artikel en de daarop berustende bepalingen onder auto verstaan een personenauto of een bestelauto met uitzondering van de bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen.

4.2 Het Hof is van oordeel dat voldoende is gebleken dat de Renault, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, de specifieke inrichting en de afmetingen ten behoeve van de onderneming van belanghebbende, een en ander mede zoals toegelicht ter zitting van de Rechtbank, moet worden aangemerkt als een bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor het vervoer van goederen. Daaraan doet niet af dat in de cabine plaats is voor het vervoer van meer personen dan enkel de chauffeur. De omstandigheid dat de bestelauto ook kan worden gebruikt voor privé-vervoer van goederen of personen sluit immers niet uit dat sprake is van een bestelauto in de hier bedoelde zin. Voor dit privé-vervoer kan, zij het niet op een forfaitair bepaalde wijze, een onttrekking in aanmerking worden genomen.

4.3 Op de Inspecteur rust, tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende, de last aannemelijk te maken dat de Renault door belanghebbende ook voor privé-doeleinden is gebruikt. De Inspecteur heeft zijn stelling dienaangaande ter zitting echter ingetrokken.

4.4 In het verstrijken van de termijn die is gelegen tussen de toezending van een concept van een rapport naar aanleiding van een bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek en de datum waarop zij uitspraak deed, heeft de Rechtbank aanleiding gevonden de overigens passend en geboden geachte boete te verminderen tot 42,5 percent van de nagevorderde belasting die verband houdt met de in stand gebleven omzetcorrectie. Deze beslissing als zodanig is door belanghebbende in hoger beroep niet aangevochten. Het hogerberoepschrift is door de Inspecteur ingediend op 12 augustus 2009. Het Hof vindt, nu bijzondere omstandigheden zijn gesteld noch gebleken, in de sedertdien verstreken tijd geen aanleiding de in stand gebleven boete verder te verminderen (vergelijk Hoge Raad 22 april 2005, nr. 37.984, LJN AO9006, BNB 2005/337 c*).

4.5 Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente (zie Hoge Raad 27 november 2009, nr. 07/13621, LJN BJ7907). De Inspecteur heeft geen zelfstandige gronden aangevoerd tegen de beschikkingen heffingsrente die, naar het Hof begrijpt, door de Rechtbank zijn verminderd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het beroep in zoverre ongegrond.

slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond. De uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.

5. Kosten

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 322 voor de kosten in hoger beroep.

6. Beslissing

Het Gerechtshof

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 322, en

- bepaalt dat van de Staat op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 448 .

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. A.O. Lubbers, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.

De beslissing is op 27 april 2010 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(A. Vellema) (J.P.M. Kooijmans)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.