Gerechtshof Arnhem, 27-04-2010, BM4340, 08-00283
Gerechtshof Arnhem, 27-04-2010, BM4340, 08-00283
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 27 april 2010
- Datum publicatie
- 17 mei 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2010:BM4340
- Zaaknummer
- 08-00283
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting.
Claim op hogere hypotheekrente-aftrek ten dele aannemelijk gemaakt.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 08/00283
uitspraakdatum: 27 april 2010
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 2 juni 2008, nummer AWB 07/3767, in het geding tussen belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.672. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 170.
1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 2 juni 2008 ongegrond verklaard.
1.4 Belanghebbende heeft bij brief van 19 juni 2008, bij het Hof ingekomen op 20 juni 2008, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2009 te Arnhem. Met voorafgaande kennisgeving aan het Hof zijn partijen niet verschenen.
1.7 Na sluiting van het onderzoek ter zitting en mededeling aan partijen dat in de zaak schriftelijk uitspraak zal worden gedaan, heeft het Hof vastgesteld dat het onderzoek ter zitting niet volledig is geweest en daarin aanleiding gevonden om - op grond van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) - het onderzoek te heropenen. De griffier van het Hof heeft vervolgens bij brief van 5 augustus 2009 bij de Inspecteur nadere schriftelijke inlichtingen ingewonnen.
1.8 Tussen het Hof en partijen heeft naar aanleiding daarvan een briefwisseling plaatsgevonden, waarna partijen het Hof hebben verzocht om zonder nadere mondelinge behandeling uitspraak te doen.
1.9 Partijen hebben het Hof toestemming gegeven uitspraak te doen zonder nadere mondelinge behandeling.
2. De vaststaande feiten
2.1 Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak a-straat 1 te Q (hierna: de woning). De woning is een eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).
2.2 Belanghebbende heeft de aankoop van de woning gefinancierd met een hypothecaire lening. In de jaren 2001 tot en met 2005 heeft belanghebbende in zijn aangiften IB/PVV de volgende bedragen aangegeven als eigenwoningschuld:
2001 ƒ 180.000 (€ 81.680)
2002 € 131.596
2003 € 187.500
2004 € 187.500
2005 € 209.984
2.3 De Inspecteur heeft de eigenwoningschuld van belanghebbende over de jaren 2001 tot en met 2004 als volgt vastgesteld:
2001 ƒ 180.000 (€ 81.680)
2002 € 78.201
2003 € 82.961
2004 € 82.961
2.4 Op 4 februari 2002 heeft belanghebbende zijn hypothecaire lening bij A bv omgezet in een hypothecaire lening bij B bv en daarbij de hoofdsom verhoogd tot een bedrag van € 131.596,26. Bij deze omzetting is de aflossing van twee persoonlijke leningen van belanghebbende, te weten bij C ad € 2.383,14 en bij D Bank ad € 6.734,41, meegefinancierd. Het Hof heeft in zijn uitspraak van 10 mei 2006 met nummer 04/02047 geoordeeld dat de nieuwe schuld tot een bedrag van € 81.680 kan worden aangemerkt als schuld aangegaan ter verwerving van de eigen woning.
2.5 Op 29 oktober 2003 heeft belanghebbende zijn hypothecaire lening omgezet naar een hypothecaire lening bij E en de hoofdsom verhoogd tot een bedrag van € 187.500. Hierbij is de aflossing van een drietal kredieten bij F, C en G Bank voor een totaalbedrag van (afgerond) € 36.571,90 meegefinancierd.
2.6 Belanghebbende heeft op 29 januari 2007 aan de Inspecteur facturen en andere stukken toegestuurd van een door belanghebbende zelf uitgevoerde verbouwing aan zijn woning. Het totaalbedrag van deze stukken bedraagt € 11.083,14, waarvan € 8.500 op een verkooporder uit 2005 voor een keuken. Voor een bedrag van in totaal € 1.022,95 betreft het in het onderhavige jaar gemaakte kosten.
2.7 De Inspecteur heeft de eigenwoningschuld per 31 december 2003 en per 31 december 2004 vastgesteld op € 82.961, te weten op het in 2.4 genoemde bedrag van € 81.860 vermeerderd met de kosten verbonden aan het oversluiten van de hypotheek ad € 1.281.
2.8 Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2004 een bedrag van € 7.125 als eigenwoningrente in mindering gebracht op het inkomen uit werk en woning. De Inspecteur heeft bij het opleggen van de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2004 een bedrag aan hypotheekrente van € 3.972, dat ziet op het meerdere van de hypotheekschuld boven het hiervoor onder 2.7 genoemde bedrag, niet in aftrek toegelaten.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht een bedrag van € 3.972 niet als aftrekbare hypotheekrente in aanmerking heeft genomen, welke vraag door de Inspecteur bevestigend en door belanghebbende ontkennend wordt beantwoord.
3.2 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.
3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.255.
3.4 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
Aftrekbare kosten eigen woning
4.1 Ingevolge artikel 3.120, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 zijn de renten van schulden, de kosten van geldleningen daaronder begrepen, die behoren tot de eigenwoningschuld aftrekbaar. Tot de eigenwoningschuld behoort mede het gezamenlijke bedrag van de schulden die zijn aangegaan voor verbetering of onderhoud van de woning (artikel 3.119a, derde lid, van de Wet IB 2001).
4.2 Blijkens artikel 3.123 van de Wet IB 2001 worden kosten voor verbetering of onderhoud van de woning in aanmerking genomen voorzover de verbetering en het onderhoud met schriftelijke bescheiden zijn te staven.
4.3 Voor zover de omzetting van de hypothecaire schuld in 2003 heeft plaatsgevonden en het resterende deel van de nieuwe schuld uit 2003 is aangegaan voor verbetering of onderhoud van de eigen woning, kan aftrek van de renten pas plaatsvinden voor zover en vanaf het moment waarop, naar met schriftelijke bescheiden is te staven, tot dit bedrag daadwerkelijk uitgaven zijn gedaan. Op belanghebbende rust de last dit aannemelijk te maken
4.4 In beroep heeft de Inspecteur verklaard dat hij de kosten tot een bedrag van € 1.281 tot de eigenwoningschuld heeft gerekend. De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een hoger bedrag heeft betaald voor verbetering en onderhoud van de eigen woning, dan hetgeen de Inspecteur reeds in aanmerking heeft genomen. In hoger beroep heeft belanghebbende aangevoerd dat hij meer verbouwingskosten heeft gemaakt dan het door de Inspecteur geaccepteerde bedrag van € 1.281. In zijn verweerschrift in hoger beroep merkt de Inspecteur daarover op dat 9 Gammabonnen die zijn gedateerd in 2004 wél als verbouwingskosten zijn geaccepteerd. Naar aanleiding van schriftelijke vragen daarover van het Hof aan de Inspecteur, heeft de Inspecteur het Hof echter bij schrijven van 14 augustus 2009 als volgt bericht:
‘Bij de vaststelling van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2004 is de eigenwoningschuld per 31-12-2004 vastgesteld op € 82.961. Hierbij is geen rekening gehouden met de Gammabonnen 2004 (bijlage 6 bij het verweerschrift). De totaaltelling van de bonnen (van bijlage 6), inclusief de rolgordijnen, bedraagt € 1.022,95.
De in bijlage 10 genoemde verhoging van € 1.281 (afhandeling bezwaarschrift IB 2004) heeft betrekking op de hypotheekverhoging in 2003. In die bijlage wordt vermeld dat de eigenwoningschuld per 31-12-2003 is vastgesteld op € 82.961.
Door een vergissing mijnerzijds had ik aangenomen dat de inspecteur ten tijde van de aanslagregeling een bedrag van € 1.281 had geaccepteerd als verbetering c.q. onderhoud van de eigen woning en dat hij daarbij de in bijlage 6 opgesomde specificatie voor had gebruikt.
Resumerend, het bedrag van € 1.281 heeft betrekking op de aangifte IH 2003 en bij de aangifte IH 2004 is geen rekening gehouden met de Gammabonnen.
Ik ben van mening dat de eigenwoningschuld op € 82.961 moet worden vastgesteld. Gammabonnen zijn onverifieerbaar en dan met name als deze contant zijn betaald. En dat is ook het geval bij de belanghebbende.’
4.5 Op grond van de stukken van het geding stelt het Hof vast dat de Inspecteur niet alleen geen rekening heeft gehouden met de in bijlage 6 bij het verweerschrift genoemde Gammabonnen, maar dat geen van de daarin bedoelde respectievelijk gevoegde facturen is geaccepteerd. Met betrekking tot de door belanghebbende overgelegde, in 2004 gedateerde facturen - met uitzondering van de factuur voor de rolgordijnen - acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende de bedoelde kosten heeft gemaakt voor de verbouwing of verbetering van zijn eigen woning en dat belanghebbende het geld heeft geleend met het oogmerk dit te besteden aan genoemde kosten. Hetzelfde geldt voor de bonnen die belanghebbende bij zijn brief van 16 september 2009 heeft gevoegd. In totaal berekent het Hof de bedoelde kosten op € 1.592. Het Hof heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat, zoals belanghebbende heeft gesteld en de Inspecteur niet heeft bestreden, op een aantal niet op naam gestelde Gammabonnen is vermeld dat het factuurbedrag is voldaan ten laste van belanghebbendes rekening bij de G Bank. De overige kosten kunnen in het onderhavige jaar niet in aanmerking worden genomen, omdat deze in een ander jaar zijn gemaakt. De kosten van de aanschaf van de keuken, kunnen naar het oordeel van het Hof in het onderhavige jaar niet in aanmerking worden genomen, nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daarvoor voor of in het onderhavige jaar kosten heeft gemaakt.
4.6 Gelet op het voorgaande acht het Hof niet aannemelijk dat de door belanghebbende aangegane schuld voor hoger een bedrag dan € 84.553 kan worden aangemerkt als een schuld aangegaan ter verbouwing of verbetering van de eigen woning. Het niet aftrekbare deel van de hypotheekrente bedraagt derhalve (187.500 -/- 84.553) / 187.500 * € 7.125 = € 3.912.
4.7 Gelet op het vorenoverwogene moet het belastbare inkomen uit werk en woning als volgt worden berekend:
Belastbaar inkomen uit werk en woning conform de aanslag € 25.672
Af: - hogere aftrek rente eigenwoningschuld -/- 60
- lagere drempel ziektekosten (60 * 11,2%) -/- 7
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 25.605
Heffingsrente
4.8 Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente (zie HR 27 november 2009, nr. 07/13621, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN-nummer: LJN BJ7907). De gronden die zijn gericht tegen de belastingaanslag, worden geacht mede te zijn gericht tegen de beschikking heffingsrente. Nu belanghebbende voor het overige niets heeft gesteld omtrent de beschikking heffingsrente, is het hoger beroep inzake de heffingsrente slechts gegrond voor zover het de vorenbedoelde vermindering van het (nader) vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning betreft.
slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
5. Kosten
Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep voor het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Gelet op artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen hiervoor in aanmerking de door belanghebbende gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en de reiskosten van belanghebbende voor het bijwonen van de zitting van het Hof. Het Hof stelt deze kosten overeenkomstig de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op 2,5 punten (beroepschrift, hogerberoepschrift en nadere inlichtingen) × 1 (gewicht van de zaak) × € 322, ofwel op € 805 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Niet gesteld of gebleken is dat andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gemaakt.
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2004 tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.605;
- vermindert dienovereenkomstig de in rekening gebrachte heffingsrente,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 805;
- gelast dat de Staat aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 39 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 107 in verband met het hoger beroep bij het Gerechtshof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Ettema, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. P.M. van Schie, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 27 april 2010 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (C.M. Ettema)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 27 april 2010.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.