Home

Gerechtshof Arnhem, 11-05-2010, ECLI:NL:GHARN:2010:BW2682 BM7189, 09-00087

Gerechtshof Arnhem, 11-05-2010, ECLI:NL:GHARN:2010:BW2682 BM7189, 09-00087

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
11 mei 2010
Datum publicatie
10 juni 2010
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2010:BM7189
Zaaknummer
09-00087

Inhoudsindicatie

Algemeen.

Te late indiening beroepschrift. Wijziging van adviseur. Gebrekkige dossieroverdracht vormt geen verschoonbare reden termijnoverschrijding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 09/00087

uitspraakdatum: 11 mei 2010

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X B.V. te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 januari 2009, nummer AWB 07/2451, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2003 (hierna: de aanslag) opgelegd ad € 52.758. Tevens is een vergrijpboete van € 13.188 en een bedrag aan heffingsrente van € 10.449 in rekening gebracht.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 23 februari 2007 de aanslag en de boete gehandhaafd.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 29 januari 2009 niet-ontvankelijk verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft bij brief van 9 maart 2009, ingekomen bij het Hof op 10 maart 2009, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2010 te Arnhem. Namens belanghebbende is verschenen zijn gemachtigde. De Inspecteur is eveneens verschenen.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Feiten

2.1 De Inspecteur heeft op 23 februari 2007 uitspraak op bezwaar gedaan waarbij de aanslag is gehandhaafd. Voor de motivering van de beslissing wordt verwezen naar de brief van 14 februari 2007.

2.2 In laatstgenoemde brief wordt het bezwaar wegens het niet tijdig indienen niet-ontvankelijk verklaard.

2.3 Bij brief van 11 juni 2007 – ingekomen bij de Rechtbank op 12 juni 2007 – stelt

belanghebbende beroep in.

2.4 De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is of de Rechtbank belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar beroep, hetgeen belanghebbende bestrijdt en de Inspecteur verdedigt.

3.2 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot terugwijzing.

3.4 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Krachtens artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, lid 1, van de Awb is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

4.2 De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 23 februari 2007. Gesteld noch gebleken is dat de dag van de bekendmaking van de uitspraak op bezwaar ligt na de dagtekening. De termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde derhalve op 6 april 2007. Het beroepschrift, gedagtekend 11 juni 2007, is op 12 juni 2007 door de Rechtbank ontvangen.

4.3 Belanghebbende stelt dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Daartoe voert zij aan dat zij voorheen geadviseerd werd door een ander belastingadviesbureau en dat bij de overdracht van het dossier niet alle relevante informatie werd verstrekt.

4.4 Deze reden weegt naar het oordeel van het Hof niet zo zwaar dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest. Artikel 6:11 van de Awb kan derhalve geen toepassing vinden.

4.5 Aan belanghebbende is ook een vergrijpboete opgelegd. Aangezien belanghebbende stelt dat de termijnoverschrijding te wijten is aan een niet aan haar toe te rekenen omstandigheid – namelijk het gevolg is van het gegeven dat bij de overdracht van het dossier aan de nieuwe belastingadviseur niet alle relevante informatie werd verstrekt – kan de niet-ontvankelijkheid slechts worden uitgesproken indien de onjuistheid van deze stelling wordt bewezen (HR 22 juli 1988, nr. 24.998, LJN ZC3854, BNB 1988/292). De Inspecteur stelt dat belanghebbende de termijnoverschrijding aan zichzelf te wijten heeft. Naar het oordeel van het Hof mag van belanghebbende worden verlangd toezicht te houden bij de overdracht van haar dossier tussen belastingadviseurs, zeker indien er discussies met de Inspecteur lopen. Artikel 6:11 van de Awb kan derhalve ook met betrekking tot de boete geen toepassing vinden.

Slotsom

Het hoger beroep is ongegrond.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, voorzitter, mr. J. Lamens en mr. P.M. van Schie, in tegenwoordigheid van mr. N. ten Broek als griffier.

De beslissing is op 11 mei 2010 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(N. ten Broek) (B.F.A. van Huijgevoort)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 mei 2010.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.