Home

Gerechtshof Arnhem, 01-06-2010, BM9143, 09-00017

Gerechtshof Arnhem, 01-06-2010, BM9143, 09-00017

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
1 juni 2010
Datum publicatie
24 juni 2010
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2010:BM9143
Zaaknummer
09-00017

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Loonvordering was vorderbaar en inbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 09/00017

uitspraakdatum: 1 juni 2010

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 23 december 2008, nummer AWB 08/1050, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: aanslag IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 104.168, alsmede bij beschikking € 13.992 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 6 februari 2008, de navorderingsaanslag, alsmede de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 23 december 2008 ongegrond verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2010 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord A, de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

1.8 Mr. B, heeft na het onderzoek ter zitting een brief gestuurd, gedateerd 27 mei 2010. Het Hof heeft geen aanleiding gezien het onderzoek naar aanleiding van deze brief te heropenen.

2. De vaststaande feiten

2.1 Voor de feiten verwijst het Hof naar de door de Rechtbank vastgestelde feiten. In onderdeel 2 van haar uitspraak heeft de Rechtbank de feiten – voor zover in hoger beroep relevant – als volgt vastgesteld (waarbij eiser dient te worden gelezen als belanghebbende en verweerder als de Inspecteur):

“Eiseres, geboren op 6 maart 1949, is gehuwd met de heer C.

Eiseres is directeur van D Nederland B.V. (hierna: D). De heer C, haar echtgenoot, is directeur van E Holding B.V.

E Holding B.V. is voor 51% aandeelhouder van D. Aandeelhouder van E Holding B.V. is Stichting Administratiekantoor E Trust. Het bestuur van E Trust wordt gevormd door eiseres en haar echtgenoot.

Eiseres had een loonvordering op D. Vanwege een gebrek aan liquide middelen bij D was dit loon niet betaalbaar. Dit was ook aan verweerder gemeld.

Door verkoop van activa van D zijn in 2003 liquide middelen beschikbaar gekomen.

Bij overeenkomst van 10 mei 2003 zijn eiseres, handelend in haar hoedanigheid van directeur van D (in de overeenkomst aangeduid als werknemer) en haar echtgenoot, handelend in zijn hoedanigheid van directeur van E Holding (in de overeenkomst aangeduid als E), het volgende overeengekomen:

in aanmerking nemende dat

- werknemer is over de jaren 2000 tot en met 2003 aan salaris, waarvan de betaling is opgeschort, van D te vorderen heeft een bedrag van € 232.262 (tweehonderdtweeëndertigduizendtweehonderdtweeënzestig Euro)

- E van D uit hoofde van verstrekte leningen en doorbelaste diensten een bedrag te vorderen heeft van € 556.024 (vijfhonderdzesenvijftigduizendvierentwintig Euro)

- Partijen de betaling die D aan E gaat verrichten nader willen vastleggen in deze overeenkomst.

Komen het volgende overeen

1) D betaalt aan E Holding B.V. een bedrag van € 379.946 waardoor werknemer nog steeds geen uitbetaling van salaris ontvangt.

2) E neemt de verplichting van D over om het salaris van werknemer, waarvan de betaling tot nu toe is opgeschort, uit te betalen en garandeert werknemer, dat uitbetaling zal plaatsvinden, zodra de nu op stapel staande projecten zijn verwezenlijkt.

3) Werknemer, eveneens directeur van D gaat met betaling van E akkoord, indien deze de verplichting aan haar (werknemer) overneemt van D. Werknemer erkent hier tevens mee haar verantwoordelijkheid als bestuurder van D.

(..).

Verweerder heeft bij de navorderingsaanslag een bedrag van € 232.262 als loon aangemerkt.”

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht een bedrag van € 232.262 als in 2003 genoten loon in aanmerking heeft genomen.

3.2 Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

3.3 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.4 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur en tot vernietiging van de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente.

3.5 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Blijkens artikel 3.146, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt loon geacht te zijn genoten (onder andere) op het tijdstip waarop het vorderbaar en inbaar is geworden. Niet in geschil is dat het loon in 2003 tot een bedrag van € 232.262 vorderbaar was.

4.2 Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de loonvordering in 2003 feitelijk niet inbaar was. Als reden hiervoor heeft zij aangegeven dat E Holding B.V. op dat moment een grote behoefte had aan liquiditeit om te werken aan projecten, die pas in de toekomst tot opbrengsten zouden leiden.

4.3 Het Hof is van oordeel dat moet worden aangenomen dat de loonvordering van belanghebbende in 2003 inbaar was, nu D blijkens de onder de feiten genoemde verkoop van activa en de onder de feiten geciteerde overeenkomst, de beschikking had over een bedrag van € 379.946 aan liquide middelen. Hetgeen belanghebbende hiertegenover heeft gesteld acht het Hof van onvoldoende gewicht om tot een ander oordeel te komen. De omstandigheid dat E Holding B.V. grote behoefte had aan liquiditeit en belanghebbende om die reden heeft afgezien van uitbetaling van het loon, maakt immers niet dat het loon om die reden oninbaar is geweest.

Heffingsrente

Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente (zie HR 27 november 2009, nr. 07/13621, LJN BJ7907). De gronden die zijn gericht tegen de belastingaanslag, worden geacht mede te zijn gericht tegen de beschikking heffingsrente. Nu deze gronden niet slagen, en belanghebbende voor het overige niets heeft gesteld omtrent de beschikking heffingsrente, is het hoger beroep inzake de heffingsrente ongegrond.

slotsom

Het Hof verklaart het hoger beroep ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. C.M. Ettema, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.

De beslissing is op 1 juni 2010 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(J.L.M. Egberts) (R.A.V. Boxem)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.