Home

Gerechtshof Arnhem, 15-06-2010, BM9846, 08/00623, 08/00624 en 08/00627

Gerechtshof Arnhem, 15-06-2010, BM9846, 08/00623, 08/00624 en 08/00627

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
15 juni 2010
Datum publicatie
1 juli 2010
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2010:BM9846
Zaaknummer
08/00623, 08/00624 en 08/00627

Inhoudsindicatie

Algemeen.

Inspecteur heeft bezwaarschriften ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken van de gronden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

Nummers 08/00623, 08/00624 en 08/00627

uitspraakdatum: 15 juni 2010

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraken van de rechtbank Arnhem van 8 december 2008, nummers AWB 08/752, 08/753 en 08/754 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is over het jaar 2002 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.372, een navorderingsaanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: WAZ), berekend naar een premie-inkomen van € 34.372 en voor het jaar 2004 een aanslag in de IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.543. Daarbij is voorts heffingsrente aan belanghebbende in rekening gebracht.

1.2. De tegen deze (navorderings)aanslagen ingediende bezwaarschriften zijn door de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

1.3. De door belanghebbende tegen deze uitspraken op bezwaar ingestelde beroepen zijn door de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) ongegrond verklaard.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Tot de stukken van het geding behoren de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben.

1.6. Het onderzoek ter zitting bij dit Hof heeft plaatsgehad op 1 juni 2010 te Tiel. Aldaar zijn verschenen en gehoord: belanghebbendes gemachtigde A alsmede B namens de Inspecteur.

1.7. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota dient hier als herhaald en ingelast te worden aangemerkt.

1.8. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2. Feiten

2.1. De Inspecteur heeft getracht bij belanghebbende een boekenonderzoek in te stellen naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2002 tot en met 2004 alsmede naar de aangiften voor de omzetbelasting (hierna: OB) over de tijdvakken gelegen in de jaren 2002 tot en met 2004. Naar aanleiding van zijn bevindingen heeft de Inspecteur vijf belastingaanslagen aan belanghebbende opgelegd, te weten een navorderingsaanslag IB/PVV 2002 (dagtekening 2 mei 2007), een navorderingsaanslag WAZ 2002 (dagtekening 2 mei 2007), een aanslag IB/PVV 2003 (dagtekening 20 december 2006), een aanslag IB/PVV 2004 (dagtekening 3 mei 2007) en een naheffingsaanslag OB 2002 tot en met 2004 (dagtekening 28 april 2007).

2.2. Tegen de vijf belastingaanslagen heeft belanghebbende – tijdig – bezwaar aangetekend.

2.3. De Inspecteur heeft de bezwaren tegen de belastingaanslagen IB/PVV 2002, WAZ 2002 en IB/PVV 2004 bij op 21 december 2007 gedagtekende uitspraken op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van de gronden ervan. De Inspecteur heeft alvorens die beslissingen te hebben genomen belanghebbende meermalen (bij brieven van 7 augustus 2007 en 7 september 2007) gewezen op het in zijn ogen bestaande verzuim van het ontbreken van de gronden van het bezwaar. Voorts heeft hij belanghebbende gewezen op het risico van een niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren wegens het ontbreken van de gronden.

2.4. De bezwaren tegen de aanslag IB/PVV 2003 en tegen de naheffingsaanslag OB 2002 tot en met 2004 heeft de Inspecteur ongegrond verklaard.

2.5. In de op 8 juni 2007 gedagtekende uitspraak op bezwaar met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2003 is onder meer het volgende vermeld.

“(…)

Ontvankelijkheid

Ik verklaar u ontvankelijk in uw bezwaar.

Mondelinge toelichting

Op 29 mei 2007 bent u gehoord. (…)

Samenvatting van uw bezwaar

Het bezwaar is gericht tegen de correctie van een bedrag aan hypotheekrente ad € 27.432. Kennelijk wordt tevens bezwaar gemaakt tegen een correctie van € 54.812 in verband met de uitkomst van een gemaakte vermogensvergelijking. (…)”.

2.6. Het op 27 juli 2007 gedagtekende en door de Inspecteur op 31 juli 2007 ontvangen bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag OB 2002 tot en met 2004 behelst het volgende.

“(…)

Bij deze motiveer ik mijn bezwaar op naheffingsaanslag 933.66.693.F.01.4501.

De basis van uw aanslag kan ik niet achterhalen, maar ik vermoed dat deze te vinden zou moeten zijn in het controlerapport over deze jaren. Uit dit rapport zou moeten blijken dat X meer omzet/inkomen zou hebben gehad dan zij heeft aangegeven, e.e.a. gebaseerd op een vermogensvergelijking.

Bijgevoegd treft u een afschrift aan van een leningsovereenkomst, waaruit blijkt dat X € 50.000 geleend heeft. Ik verzoek u de aanslag aan te passen.

Voor het overige stel ik voor de procedures rondom de controle, en de bezwaren en beroepen hieruit volgend (IB) af te wachten nu dit met elkaar samenhangt.

(…)”.

Blijkens op dit bezwaarschrift vermelde, met de hand geschreven aantekeningen van de met de behandeling van het bezwaarschrift belaste ambtenaar C heeft deze op 14 augustus 2007 contact gehad met zijn collega die was belast met de behandeling van de bezwaarschriften inzake de IB/PVV.

2.7. In reactie op het in onderdeel 2.6 bedoelde bezwaarschrift heeft C op 15 augustus 2007 het volgende aan (de gemachtigde van) belanghebbende geschreven.

“Betreft

Nadere motivering Naheffing omzetbelasting 933.66.693.F.01.4501 t.n.v. X

Geachte mevrouw,

Uw motivering ontvangen van in hoofde vermeld bezwaar. Hieruit blijkt op geen enkele wijze dat en in hoeverre de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd. U gaat op geen enkele wijze in op de toegepaste correcties. De door u verstrekte leningsovereenkomst is al bekend en in de afhandeling van het bezwaar inkomstenbelasting 2003 betrokken. Dit is niet of nauwelijks als motivering van uw pro forma bezwaar te beschouwen. U zult met meer gegevens moeten komen.

(…)

Het ontbreken van een terzake doende motivering is aanleiding om het bezwaar af te wijzen. De afdoening van het bezwaar omzetbelasting gebeurt in samenhang met de inkomstenbelasting.

(…)”.

2.8. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de Inspecteur terecht de onderhavige bezwaren niet-ontvankelijk heeft verklaard.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is of de Inspecteur terecht de bezwaren van belanghebbende tegen de onderwerpelijke belastingaanslagen (IB/PVV 2002, WAZ 2002 en IB/PVV 2004) niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.

3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.

3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur en tot terugwijzing van de zaken naar de Inspecteur.

3.4 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De Inspecteur heeft de bezwaarschriften van belanghebbende tegen de onderhavige belastingaanslagen niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat deze niet voldoen aan de eis van artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dat het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar bevat, terwijl van de geboden gelegenheid om de verzuimen te herstellen geen gebruik is gemaakt. De Rechtbank heeft die beslissingen van de Inspecteur juist geoordeeld. In hoger beroep herhaalt belanghebbende haar eerder ingenomen standpunt dat de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard.

4.2. In aanmerking genomen dat de vijf naar aanleiding van het boekenonderzoek aan belanghebbende opgelegde belastingaanslagen met elkaar samenhangen, belanghebbende in de op 8 juni 2007 afgeronde bezwaarprocedure inzake de aanslag IB/PVV 2003 gemotiveerd kenbaar heeft gemaakt zich te verzetten tegen de op basis van de vermogensvergelijking gemaakte winstcorrectie alsmede tegen de correctie inzake de hypotheekrente, zij in die bezwaarprocedure is gehoord, de hypotheekrentekwestie ook speelde in de jaren vóór 2002, belanghebbende met het bezwaarschrift van 27 juli 2007 in de OB-zaak onder verwijzing naar een lening wederom te kennen heeft gegeven zich niet te kunnen vinden in de op basis van de vermogensvergelijkingen toegepaste correcties van de aangegeven omzet respectievelijk inkomen en dat de Inspecteur de bezwaren van belanghebbende tegen de vijf belastingaanslagen blijkens de brief van 15 augustus 2007 gecoördineerd behandelde, kan redelijkerwijs niet anders worden geconcludeerd dan dat belanghebbende ook in de onderhavige zaken aan de Inspecteur heeft doen blijken dat zij met de Inspecteur van mening verschilde over de juistheid van de stellingen die de Inspecteur ten grondslag heeft gelegd aan zijn bevindingen dat belanghebbende over het jaar 2002 een te lage winst heeft verantwoord en voor de jaren 2002 en 2004 ten onrechte hypotheekrente in aftrek heeft gebracht. Hierin ligt onmiskenbaar besloten een grond voor het maken van bezwaar tegen de onderhavige belastingaanslagen. Nu artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, Awb geen eisen stelt aan de gefundeerdheid van de motivering van een bezwaar, heeft de Inspecteur ten onrechte een verzuim als in die bepaling bedoeld aanwezig geacht. De omstandigheid dat belanghebbende niet heeft gereageerd op de brieven van de Inspecteur van 7 augustus 2007 en 7 september 2007 doet hieraan niet af.

4.3. Indien de inspecteur de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar heeft uitgesproken en de belastingrechter die uitspraak vernietigt, dient de rechter in de regel met toepassing van artikel 8:72, lid 4, Awb de inspecteur op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien duidelijk is dat de belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet (zie onder meer HR 9 juni 2006, nr. 41130, LJN AX7330).

4.4. Het Hof ziet, nu belanghebbende ter zitting een terugwijzing van de zaken naar de Inspecteur heeft bepleit, geen goede grond om van vorenbedoelde hoofdregel af te wijken. Daarom zal het Hof de onderhavige zaken (IB/PVV 2002, premie WAZ 2002 en IB/PVV 2004) terugwijzen naar de Inspecteur om opnieuw uitspraken op bezwaar te doen. Opgemerkt hierbij zij nog dat de bezwaren van belanghebbende worden geacht mede betrekking te hebben op de beschikkingen heffingsrente, zodat de Inspecteur ook met betrekking tot die bezwaren uitspraken dient te doen.

4.5. Het hoger beroep van belanghebbende is gegrond.

5. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Het Hof stelt deze kosten – overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht en in aanmerking genomen dat de onderhavige zaken samenhangende zaken in de zin van dat besluit vormen – vast op € 644 (twee punten voor proceshandelingen en een wegingsfactor 1) ter zake van in de hogerberoepsprocedure beroepsmatig verleende rechtsbijstand alsmede op € 644 ter zake van in de procedure bij de Rechtbank beroepsmatig verleende rechtsbijstand, derhalve in totaal op € 1.288.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraken van de Rechtbank;

- verklaart de beroepen bij de Rechtbank gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- draagt de Inspecteur op om opnieuw uitspraken op bezwaar te doen op de bezwaarschriften van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2002, navorderingsaanslag WAZ 2002 en aanslag IB/PVV 2004 en de daarmee samenhangende beschikkingen inzake heffingsrente;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.288;

- gelast de Staat aan belanghebbende te vergoeden het door haar ter zake van het beroep en hoger beroep betaalde griffierechten van in totaal € 253.

Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. A.J. Kromhout, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Luggenhorst als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2010.

De griffier, De voorzitter,

(J.H. Luggenhorst) (R. den Ouden)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.