Home

Gerechtshof Arnhem, 22-06-2010, BN0909, 09-00132

Gerechtshof Arnhem, 22-06-2010, BN0909, 09-00132

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
22 juni 2010
Datum publicatie
12 juli 2010
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2010:BN0909
Zaaknummer
09-00132

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Belanghebbende is gebonden aan vaststellingsovereenkomst waarin winst met betrekking tot verkoop van bouwkavel is opgenomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 09/00132

uitspraakdatum: 22 juni 2010

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 maart 2009, nummer AWB 07/2433, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna:de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 140.173. Aan heffingsrente is bij beschikking een bedrag van € 7.384 in rekening gebracht.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 15 mei 2007 de aanslag gehandhaafd.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak op 14 juni 2007 in beroep gekomen bij de Rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 6 maart 2009 ongegrond verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2010 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. A, werkzaam bij Advocaten en Belastingkundigen B te Q als de gemachtigde van belanghebbende en bijgestaan door X jr. zoon van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.7 De Inspecteur heeft, op verzoek van het Hof, na het vermelde onderzoek ter zitting nadere stukken overgelegd die in afschrift aan de gemachtigde van belanghebbende zijn verstrekt en waarop de gemachtigde per faxbericht van 29 april 2010 heeft gereageerd.

1.8 Nadat beide partijen daarvoor toestemming hebben gegeven, heeft het Hof bepaald dat een nadere zitting achterwege kan blijven. Het Hof heeft daaropvolgend het onderzoek gesloten (artikel 8:64 Algemene wet bestuursrecht).

1.9 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende heeft in het verleden, in de vorm van een maatschap met zijn echtgenote, een pluimveehouderij gedreven. De onderneming is gestaakt per 1 september 1999.

2.2 Belanghebbende heeft in het jaar 2000 een aanvraag ingediend als bedoeld in de Regeling beëindiging veehouderijtakken (hierna: de RBV-regeling). Deze aanvraag is op 14 mei 2001 goedgekeurd. De toepassing van de RBV-regeling heeft - onder meer - tot gevolg gehad dat het recht werd verkregen om op een perceel cultuurgrond dat gedeeltelijk tot het ondernemingsvermogen behoorde, een woning te bouwen (ook wel genoemd: de ruimte-voor-ruimte-regeling) waarbij de verplichting gold bepaalde bedrijfsopstallen te slopen. Het desbetreffende perceel (hierna ook: de bouwkavel) is op 14 juli 2003 verkocht voor € 340.000. Hierbij is bepaald dat de koper alle rechten van verkoper op grond van de RBV-regeling heeft overgenomen.

2.3 De Inspecteur heeft een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften van belanghebbende en zijn echtgenote. Het onderzoek is aangevangen op 9 oktober 2003. Bij het onderzoek zijn tevens aan de orde gesteld de fiscale gevolgen van de deelname aan de RBV-regeling. Als belastingadviseur zijn daarbij namens belanghebbende betrokken geweest C en D, werkzaam bij Belastingadviseurs E. B.V. te R.

2.4 De bevindingen tijdens het boekenonderzoek zijn neergelegd in een rapport van 2 november 2004 waarvan een afschrift tot de stukken behoort. In het rapport is - onder meer - het volgende opgenomen:

“3 Staking

(...)

De afwikkeling van de RBV regeling en de "ruimte voor ruimteregeling" zal geheel in het jaar 2003 plaatsvinden. De heer D heeft de volgende opstelling gemaakt:

Verkoopprijs € 340.000

Wevabwaarde 0.79.10 ha € 36.000

Sloopkosten € 31.600

Overige sloopkosten etc € 90.389 (...)

Waarde gebouwen € 27.227

Totaal kosten € 185.216

Te belasten € 154.784

Ter afronding heeft de adviseur voorgesteld om de te belasten stakingswinst vast te stellen op € 150.000. Hiervan aan te geven bij de heer X € 120.000 en mevrouw X € 30.000.

Uiteindelijk is op 21 september 2004 op het kantoor van de adviseur de kostenopstelling doorgenomen. Hierbij kwam het volgende naar voren:

- 1999 afkoop contract ABC en afkoop huurcontract inzake verhuur stallen zijn

reeds in 1999 in de jaarrekening verwerkt. Minder kosten € 7.000

- verkoop mestproductierechten 2003 niet aangegeven. Kosten wel in aanmerking

genomen. Meer opbrengst € 13.679

- bankgarantie aan gemeente Z. Deze is door de gemeente nog niet gelicht, maar

dit is nog steeds mogelijk. Minder kosten € 20.000

Totaal minder in aanmerking te nemen € 40.679

Met de adviseur is overeengekomen om € 180.000 te corrigeren voor het jaar 2003. Aan te geven door de heer X 80% = € 144.000 en aan te geven door mevrouw X 20% = € 36.000. Ten aanzien van deze correctie zal geen heffingsrente in rekening worden gebracht. Belastingplichtigen en hun adviseur zullen ten aanzien van deze stakingswinstcorrectie geen bezwaarschrift indienen, danwel in beroep gaan. De adviseur heeft toegezegd om dit schriftelijk te bevestigen.

4 Voorlopige aanslagen

Er zal een voorlopige aanslag inkomstenbelasting 2003, zonder heffingsrente, worden opgelegd conform onderstaande specificatie:

X Mevrouw X

Winst verkoop bouwkavel € 144.000 € 36.000

Looninkomsten € 19.804

Inkomsten eigen woning p.m. p.m.

Totaal inkomsten box 1 € 144.000 € 55.804

Ingehouden loonheffing € 5.024

5 Slotopmerkingen

De gevolgen van het boekenonderzoek heb ik besproken met de heer D. De belastingplichtigen en hun adviseur gaan met de correcties akkoord.

Ten aanzien van de correctie inzake de stakingswinst 2003 is door de adviseur een verklaring toegezonden dat men zich met het compromis kan verenigen en dat zal worden afgezien van bezwaar en beroep ten aanzien van de overeengekomen stakingswinst."

2.5 In een brief van 29 september 2004, gericht aan de Belastingdienst/P bericht D:

"(...)

Hierbij bevestig ik hetgeen wij met elkaar nader zijn overeengekomen inzake het dossier maatschap X te Z.

Voor de berekening van de winst behaald bij de verkoop van het verkochte perceel grond hebben wij overeenstemming bereikt over een te belasten bedrag ter grootte van € 180.000,=. Dit bedrag wordt in het belastingjaar 2003 door u belast. Verder is overeengekomen dat geen heffingsrente wordt berekend."

2.6 De in de controlerapport bedoelde voorlopige aanslagen voor het jaar 2003 zijn, zonder berekening van heffingsrente, opgelegd met dagtekening 12 november 2004.

2.7 Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar aangifte gedaan voor de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 140.173 waarin is begrepen het in 2.4 genoemde bedrag van € 144.000. De aangifte is verzorgd door Belastingadviseurs E. B.V. te R en ondertekend door D voornoemd.

2.8 De primitieve aanslag voor het jaar 2003 is vastgesteld, en de uitspraak van 15 mei 2007 op het daartegen gerichte bezwaar is gedaan, zonder rekening te houden met de in 2.6 bedoelde voorlopige aanslag.

2.9 De Inspecteur heeft bij kennisgeving van 25 mei 2007, gericht aan Advocaten en Belastingkundigen B te Q, de aanslag ambtshalve verminderd met de opgelegde voorlopige aanslag. Daarbij is tevens het in rekening gebrachte bedrag aan heffingsrente teruggebracht tot € 285.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is of het voordeel dat is gerealiseerd bij de verkoop van de bouwkavel in 2003 tot de belastbare winst uit onderneming moet worden gerekend en, zo ja, op welk bedrag het belastbare voordeel moet worden berekend.

3.2 Belanghebbende is van mening dat het voordeel niet belast is en dat daaromtrent tussen hem en de Inspecteur geen (rechtsgeldige) vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen. Hij stelt dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat belanghebbende met de Belastingdienst een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten die zich tegen bezwaar en beroep verzet, en dat de Rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de vraag of de bate terecht in de belastingheffing is betrokken. Hij stelt in hoger beroep voorts dat de Rechtbank het beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard omdat de Inspecteur de uitspraak op het bezwaar onvoldoende heeft gemotiveerd.

3.3 De Inspecteur is van mening dat de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak van de Inspecteur, en tot vermindering van de aanslag.

3.6 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 De Rechtbank heeft geoordeeld dat, gelet op de gedingstukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, sprake is van een rechtsgeldige vaststellingsovereenkomst en dat, nu de winst die is behaald met de verkoop van de bouwkavel conform hetgeen tussen partijen is overeengekomen in de aanslag is verwerkt, het beroep ongegrond is. In dit oordeel ligt besloten het - terechte - oordeel van de Rechtbank dat belanghebbende in zijn bezwaar en beroep kon worden ontvangen. Tevens ligt daarin besloten een oordeel omtrent de juistheid van de omvang van het in de belastingheffing betrokken voordeel. De andersluidende opvatting van belanghebbende berust op een onjuiste lezing van de uitspraak van de Rechtbank.

4.2 Van een vaststellingsovereenkomst is sprake indien een belastingplichtige en een inspecteur een overeenkomst hebben gesloten waarbij zij, ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen partijen rechtens geldt, een vaststelling aanvaarden, bestemd om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken (artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek).

4.3 Naar het oordeel van het Hof laten de vaststaande feiten en de gedingstukken geen andere conclusie toe dan dat tussen belanghebbende en de Inspecteur een geldige vaststellingsovereenkomst is gesloten. Door het doen van aangifte op de wijze zoals hij heeft gedaan, heeft belanghebbende zich daarnaar ook gedragen. De omstandigheid dat de huidige gemachtigde van belanghebbende omtrent de belastbaarheid van het voordeel en de berekening van de omvang daarvan, en het jaar van belastingheffing, een ander standpunt inneemt dan zijn voormalige gemachtigde, doet er niet aan af dat belanghebbende aan de gesloten overeenkomst is gebonden.

4.4 Naar het oordeel van het Hof zijn geen feiten en omstandigheden gebleken die nopen tot de conclusie dat de gesloten vaststellingsovereenkomst zozeer in strijd is met hetgeen de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) bepaalt, dat de Inspecteur niet op nakoming daarvan door belanghebbende mocht rekenen.

4.5 Gelet op het vorenstaande is de uitspraak van de Rechtbank in zoverre juist.

4.6 Belanghebbende heeft, meer subsidiair, in zijn beroepschrift voor de Rechtbank aangevoerd dat bij het opleggen van de aanslag ten onrechte geen rekening is gehouden met de opgelegde voorlopige aanslag. De Rechtbank heeft deze stelling van belanghebbende niet behandeld.

4.7 Uit de kopie van het aanslagbiljet die tot de stukken van het geding behoort, blijkt dat geen rekening is gehouden met de opgelegde voorlopige aanslag. Bij het doen van de bestreden uitspraak heeft de Inspecteur het bezwaar bij uitspraak van 15 mei 2007 afgewezen en de aanslag gehandhaafd. Het is niet in geschil dat de opgelegde voorlopige aanslag verrekend had moeten worden met de definitieve aanslag. In zoverre is het hoger beroep van belanghebbende gegrond.

4.8 Uit de na het onderzoek ter zitting door de Inspecteur overgelegde stukken blijkt dat verrekening van de voorlopige aanslag alsnog heeft plaatsgevonden. De Inspecteur merkt die verrekening aan als een nadere definitieve aanslag maar een dergelijke aanslag kent de Wet niet, noch de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Aangenomen moet worden dat sprake is geweest van een ambtshalve met dagtekening 25 mei 2007 door de Inspecteur doorgevoerde vermindering, derhalve nadat de uitspraak op het bezwaarschrift was gedaan. De aanslag moet worden gehandhaafd zoals deze ambtshalve door de Inspecteur is verminderd.

4.9 Uit de kennisgeving van ambtshalve vermindering blijkt dat de geheven heffingsrente, in vergelijking met de aanvankelijk bij beschikking vastgestelde heffingsrente, is verminderd van € 7.384 tot € 285. De Inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat dit geheven bedrag aan heffingsrente niet voortvloeit uit de belastingheffing over de winst uit onderneming maar uit de overige elementen van het vastgestelde belastbare inkomen. Van het berekenen van heffingsrente in strijd met de vaststellingsovereenkomst is, aldus de Inspecteur, geen sprake. Belanghebbende heeft dit in zijn nadere reactie niet bestreden. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat heffingsrente is berekend in strijd met de vaststellingsovereenkomst. Ook overigens is niet gebleken dat de bepalingen omtrent de berekening van heffingsrente onjuist zijn toegepast.

4.10 Naar het oordeel van het Hof kan niet worden gezegd dat de Inspecteur zijn uitspraak op het bezwaarschrift onvoldoende heeft gemotiveerd, nog daargelaten dat daarvan in dit geval niet het gevolg zou kunnen zijn dat die uitspraak zou moeten worden vernietigd. In zoverre is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.

slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur moeten worden vernietigd. De aanslag en de beschikking heffingsrente, zoals deze luiden na de vermindering ambtshalve door de Inspecteur, moeten worden gehandhaafd.

5. Kosten

Hoewel de uitspraak van de Inspecteur moet worden vernietigd acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Die vernietiging is immers enkel het gevolg van de omstandigheid dat de Inspecteur aanvankelijk heeft verzuimd de voorlopige aanslag te verrekenen. Die omissie is door de Inspecteur echter reeds hersteld bij kennisgeving van 25 mei 2007, tien dagen na de uitspraak op bezwaar. De kennisgeving van de vermindering ambtshalve was gericht aan de huidige gemachtigde. Die gemachtigde heeft het pro forma beroepschrift ingediend bij de Rechtbank op 14 juni 2007 waarna het met de brief van 5 oktober 2007 van inhoudelijke argumenten werd voorzien. De noodzaak tot het indienen van een beroepschrift kan derhalve niet gelegen zijn geweest in het, aanvankelijk, ten onrechte niet verrekenen van de voorlopige aanslag.

6. Beslissing

Het Gerechtshof

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;

- verklaart het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur, en

- handhaaft de aanslag en de beschikking heffingsrente zoals deze ambtshalve door de Inspecteur zijn verminderd

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. A.O. Lubbers en mr. R. den Ouden, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.

De beslissing is op 22 juni 2010 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(A. Vellema) (J.P.M. Kooijmans)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.