Gerechtshof Arnhem, 07-09-2010, BN8228, 09/00370 en 09/00371
Gerechtshof Arnhem, 07-09-2010, BN8228, 09/00370 en 09/00371
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 7 september 2010
- Datum publicatie
- 24 september 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2010:BN8228
- Zaaknummer
- 09/00370 en 09/00371
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting.
Belastingschuld op grond van vaststellingsovereenkomst voldaan met in kruipruimte woning aanwezig geld. Toerekening aan verschillende belastingplichtige. Geen verrekening van onderlinge vorderingen en schulden.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummers 09/00370 en 09/00371
uitspraakdatum: 7 september 2010
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X b.v. te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 10 september 2009, nummers AWB 07/4937 en 08/2398,
in het geding tussen
belanghebbende
en
de Inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 11.580. Daarbij is aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd ten bedrage van € 567 alsmede heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 415.
1.2. Deze aanslag, boetebeschikking en beschikking inzake de heffingsrente zijn, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar gehandhaafd.
1.3. Aan belanghebbende is voorts voor het jaar 2004 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 97.947. Daarbij is € 4.470 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.4. Het door belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar en – rechtstreeks – tegen de voor het jaar 2004 opgelegde aanslag en beschikking heffingsrente ingestelde beroep is door de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) ongegrond verklaard.
1.5. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6. Tot de stukken van het geding behoren het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd en waarvan door de griffier van het Hof afschriften zijn verzonden aan de wederpartij.
1.7. Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 17 juni 2010 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: de gemachtigden van belanghebbende en de Inspecteur.
1.8. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnotitie voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota dient hier als herhaald en ingelast te worden aangemerkt.
1.9. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
2. Feiten
2.1. In de onderhavige jaren (2003 en 2004) bezat belanghebbende alle aandelen in A bv (hierna: A). A exploiteerde tot augustus 2002 een Italiaans restaurant. Na het beëindigen van deze activiteit heeft A het gehuurde restaurant onderverhuurd. Op 1 januari 2004 heeft A het huurrecht voor € 150.000 verkocht. Ultimo 2004 is A in liquidatie getreden. Op 13 december 2005 is A ontbonden. In de periode tussen 1 januari 2004 en 13 december 2005 zijn er geen activiteiten door A verricht. Het eigen vermogen van A was in de onderhavige jaren negatief (ultimo 2003 -/- € 459.024 en ultimo 2004 -/- € 475.852).
2.2. De aandelen in belanghebbende behoorden voor 99,74% toe aan B. B was als (feitelijk) leidinggevende werkzaam voor A.
2.3. De FIOD heeft bij belanghebbende, A en B een fiscaalstrafrechtelijk onderzoek ingesteld over de belastingjaren 1995 tot en met 1999. Vastgesteld is dat bij de vennootschappen sprake was van, onder meer en kort gezegd, verzwegen omzet, zwarte inkopen en zwarte loonbetalingen. B is hiervoor in 2002 strafrechtelijk veroordeeld. Zij heeft een werkstraf van 240 uur opgelegd gekregen en een geldboete van € 120.000.
2.4. Mede naar aanleiding van de bevindingen van de FIOD heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat belanghebbende, A en B over de jaren tot en met 2002 een gezamenlijke belastingschuld hadden van ongeveer € 860.000. De belastingschuld had onder meer betrekking op de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, vennootschapsbelasting, omzetbelasting en de loonbelasting/premie volksverzekeringen.
2.5. Belanghebbende, A, B en de Inspecteur hebben in verband hiermee op 12 januari 2004 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Overeengekomen is dat door of namens B € 550.000 aan de Belastingdienst zou worden betaald en dat de totale belastingschuld op dat bedrag nader zou worden vastgesteld. Een afschrift van de vaststellingsovereenkomst behoort tot de stukken van het geding. De inhoud van deze overeenkomst dient hier als ingelast te worden aangemerkt.
2.6. Het bedrag van € 550.000 is in januari 2004 door B aan de Belastingdienst betaald. Het geld waarmee is betaald was afkomstig uit de kruipruimte van haar privéwoning.
2.7. Het bedrag van € 550.000 is als volgt toegerekend aan de drie betrokken partijen: B € 176.000, belanghebbende € 110.000 en A € 264.000.
2.8. In de jaarrekening van belanghebbende over 2003 zijn de volgende gegevens verwerkt. Belanghebbende had op 1 januari 2003 een vordering in rekening-courant op A van € 219.461. Een schuld van A aan B ten bedrage van € 203.194 is door belanghebbende van A overgenomen. Belanghebbende heeft in 2003 haar vordering op A met € 250.000 ten laste van het resultaat afgewaardeerd.
2.9. Bij het vaststellen van de aanslag vennootschapsbelasting 2003 heeft de Inspecteur deze afwaardering tot een bedrag van € 220.565 ten laste van het resultaat niet aanvaard. Volgens de Inspecteur bedroeg de rekening-courantvordering van belanghebbende op A ultimo 2003 – uitgaande van een beginstand van € 219.461 en een rentepercentage van 6 - € 232.629. Omdat, aldus de Inspecteur, slechts tot dat bedrag (€ 232.629) kan worden afgewaardeerd, heeft hij het verschil van € 17.371 gecorrigeerd. Voorts heeft de Inspecteur de afwaardering van de (ontstane) vordering van belanghebbende op A van € 203.194 ten laste van het resultaat niet geaccepteerd, omdat de overname van de schuld volgens de Inspecteur is ingegeven door aandeelhoudersmotieven.
2.10. Voor het jaar 2004 heeft belanghebbende (de door) haar (gestelde) vordering in rekening-courant op A ten laste van het resultaat afgewaardeerd met een bedrag van € 150.000. Gelet op de toegestane afwaardering in 2003 is volgens de Inspecteur hiervoor geen plaats, omdat geen vordering meer bestaat. Voorts heeft de Inspecteur, omdat de rekening-courantvordering van belanghebbende op A ultimo 2003 niet – zoals aanvankelijk is aangenomen - € 232.629 bedroeg maar in wezen € 152.147 het verschil van € 80.482 (dat in 2003 teveel in aanmerking is genomen) ten gunste van de winst gecorrigeerd. Voorts heeft de Inspecteur in het voordeel van belanghebbende twee rentecorrecties met betrekking tot de rekening-courantverhouding tussen belanghebbende en A doorgevoerd van € 7.956 en € 11.054. Met betrekking tot de rekening-courantverhouding tussen belanghebbende en B heeft de Inspecteur een bedrag van € 8.106 ter zake van rente gecorrigeerd.
2.11. In bezwaar en beroep heeft belanghebbende voormelde correcties vergeefs aangevochten.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur terecht de onderwerpelijke correcties heeft doorgevoerd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend. Met betrekking tot de verzuimboete heeft belanghebbende ter zitting desgevraagd verklaard dat deze geen onderdeel uitmaakt van de rechtsstrijd van partijen. Met betrekking tot de beschikkingen heffingsrente heeft belanghebbende desgevraagd verklaard dat zij tegen deze beschikkingen geen afzonderlijke grieven heeft. Indien de onderhavige aanslagen worden verminderd, dienen de beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig te worden verminderd.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak van de Rechtbank, die van de Inspecteur, van de beschikkingen heffingsrente, tot vermindering van de aanslagen tot nihil en tot vaststelling van het verlies over 2003 op een bedrag van € 208.985 en over 2004 op een bedrag van € 123.221.
3.4 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Het Hof zal, gelijk belanghebbende betoogt en anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld, veronderstellenderwijs ervan uitgaan dat de tussen de betrokken partijen gesloten vaststellingsovereenkomst niet ziet op de door belanghebbende in de onderhavige jaren ten laste van het resultaat gebrachte – met de financiering van het bedrag van € 550.000 verband houdende – kosten (afwaarderingen).
4.2. De Rechtbank heeft ten overvloede geoordeeld dat alle bij de vaststellingsovereenkomst betrokken partijen ieder hun eigen deel van de aan hen toegerekende belastingschulden hebben voldaan. Belanghebbende heeft dit oordeel in hoger beroep bestreden met de enkele stelling dat de vennootschappen, zoals blijkt uit de jaarstukken, geen geld hadden, zodat het in de kruipruimte aanwezige geld wel aan B in privé moet hebben toebehoord. De Inspecteur heeft die stelling bestreden.
4.3. Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende desgevraagd verklaard niet te kunnen bewijzen dat het in de kruipruimte aanwezige geld toebehoorde aan B in privé. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank heeft de toenmalige gemachtigde aangegeven dat niet te achterhalen is welk bedrag van de € 550.000 in eigendom toebehoorde aan B in privé en welk bedrag aan de vennootschappen. Volgens de Inspecteur heeft B op 12 april 2005 verklaard dat het geld dat in de kruipruimte werd bewaard betrekking had op de verzwegen omzet en de door de vennootschappen niet afgedragen belasting.
4.4. In aanmerking genomen dat B in de onderhavige periode grootaandeelhoudster was van belanghebbende en (middellijk) van A en voorts als bestuurder/feitelijk leidinggever betrokken was bij deze vennootschappen, het betreffende – in de kruipruimte aanwezige – geld verband houdt met de strafbare feiten die zijn gepleegd (onder meer het verzwijgen van omzet en het doen van zwarte loonbetalingen) en belanghebbende op geen enkele wijze inzicht heeft kunnen verschaffen met betrekking tot de vraag aan wie het geld in de kruipruimte toebehoorde, moet het naar het oordeel van het Hof te dezen ervoor worden gehouden dat – gelijk de Rechtbank heeft geoordeeld – een deel van het in de kruipruimte aanwezige geld toebehoorde aan B in privé en een deel aan de vennootschappen en dat voor zover het geld toebehoorde aan de vennootschappen B optrad als kassier van de vennootschappen.
4.5. Gelet hierop is het Hof met de Rechtbank van oordeel dat alle bij de vaststellingsovereenkomst betrokken partijen ieder hun eigen deel van de aan hen toegerekende belastingschulden hebben voldaan. Alsdan zijn – gelijk de Rechtbank heeft geoordeeld – er met betrekking tot de wijze van betalen van de uit de vaststellingsovereenkomst voortvloeiende schulden geen onderlinge vorderingen en schulden ontstaan die in de onderhavige jaren op enigerlei wijze fiscaal voor verrekening in aanmerking komen. Alsdan is, naar ter zitting desgevraagd door partijen is bevestigd, niet in geschil dat de onderhavige correcties van de Inspecteur cijfermatig correct zijn. Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond. De overige stellingen van partijen behoeven geen behandeling meer.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 september 2010.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 8 september 2010.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.