Home

Gerechtshof Arnhem, 14-09-2010, BN8820, 1000123

Gerechtshof Arnhem, 14-09-2010, BN8820, 1000123

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
14 september 2010
Datum publicatie
1 oktober 2010
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2010:BN8820
Zaaknummer
1000123

Inhoudsindicatie

Proceskosten.

Intrekking beroep via standaardbrief van inspecteur is rechtsgeldig geschied. Verzoek proceskostenvergoeding te laat ingediend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 10/00123

uitspraakdatum: 14 september 2010

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/P(hierna:de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 2 maart 2010, nummer AWB 09/3157, in het geding tussen de Inspecteur

en

X te Z (hierna: belanghebbende)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank).

1.4 De Inspecteur heeft belanghebbende te kennen gegeven geheel aan zijn in beroep aangevoerde grieven tegemoet te komen. Belanghebbende heeft daarop het beroep ingetrokken.

1.5 De Rechtbank heeft de Inspecteur bij uitspraak van 2 maart 2010 veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 322.

1.6 De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft geen verweerschrift ingediend.

1.7 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.8 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2010 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.9 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 De Inspecteur heeft belanghebbende per brief van 15 september 2009 te kennen gegeven geheel tegemoet te komen aan zijn in beroep aangevoerde grieven en heeft belanghebbende verzocht het beroep in te trekken, onder de toezegging van een vergoeding van griffierecht van € 41 en een forfaitaire proceskostenvergoeding van € 161. De Inspecteur heeft in de brief aangegeven dat hij een schriftelijke verklaring van de intrekking nodig heeft voor de Rechtbank. Hij heeft belanghebbende verzocht daartoe de bij de brief gevoegde ‘Verklaring intrekking beroepschrift’ te ondertekenen en naar de Inspecteur terug te sturen. De Inspecteur heeft voor de terugzending van de verklaring een retourenvelop bijgevoegd. De Inspecteur heeft in de brief aangegeven dat hij de verklaring zal doorsturen naar de Rechtbank.

2.2 De Inspecteur heeft bij brief van 15 september 2009 de Rechtbank bericht dat hij geheel is tegemoetgekomen aan het beroep van belanghebbende.

2.3 De griffier van de Rechtbank heeft bij brief van 22 september 2009 aan belanghebbende verzocht mede te delen of hij zijn beroep wenst in te trekken. Bij de brief heeft de Rechtbank een formulier gevoegd waarop een in te vullen ‘intrekkingsverklaring’ en een ‘verzoek om proceskostenveroordeling’ zijn opgenomen.

2.4 Belanghebbende heeft de door de Inspecteur bijgevoegde ‘Verklaring intrekking beroepschrift’ op 23 september 2009 ondertekend. In een begeleidend schrijven van de gemachtigde van belanghebbende, mevrouw A, gedateerd 23 september 2009, is opgenomen:

“Bijgaand treft u aan de door X en A ondertekende “verklaring intrekking beroepschrift”. Wij vertrouwen erop, dat u deze verklaring doorzendt naar de rechtbank.”

De verklaring en begeleidende brief zijn, met gebruikmaking van de in 2.1 genoemde retourenvelop, op 28 september 2009 bij de Belastingdienst/P ingekomen.

2.5 De Inspecteur heeft de ondertekende verklaring op 30 september 2009 doorgezonden naar de Rechtbank. De verklaring is op 1 oktober 2009 bij de Rechtbank ingekomen.

2.6 In een brief van 1 oktober 2009 van de griffier van de Rechtbank aan partijen is opgenomen dat belanghebbende het beroep heeft ingetrokken en dat de beroepsprocedure daarmee is beëindigd.

2.7 Het in 2.3 genoemde formulier is ingevuld op 6 oktober 2009 bij de Rechtbank ingekomen. De ‘intrekkingsverklaring’ alsmede het ‘verzoek om proceskostenveroordeling’ zijn door belanghebbende ondertekend op 29 september 2009. Het begeleidend schrijven van de gemachtigde van belanghebbende is gedagtekend op 5 oktober 2009. In het ‘verzoek om proceskostenveroordeling’ heeft belanghebbende een bedrag van € 842,01 ingevuld in verband met werkelijke kosten van door de gemachtigde verleende rechtsbijstand.

2.8 Bij brief met dagtekening 14 oktober 2009 heeft de griffier van de Rechtbank aan de Inspecteur (wederom) medegedeeld dat belanghebbende het beroep heeft ingetrokken en daarbij heeft verzocht om een proceskostenveroordeling, en heeft hij de Inspecteur in de gelegenheid gesteld op dat verzoek te reageren.

2.9 Op 2 november 2009 heeft de Inspecteur aan de Rechtbank te kennen gegeven dat belanghebbende akkoord is gegaan met vergoeding van het griffierecht en een forfaitaire kostenvergoeding van € 161. De Inspecteur gaf daarbij aan dat er geen ruimte was voor een hogere kostenvergoeding.

2.10. De Rechtbank heeft belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend van € 322.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is of het verzoek tot proceskostenveroordeling tijdig is ingediend.

3.2 Belanghebbende is van mening dat het verzoek tijdig is ingediend.

3.3 De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat het verzoek te laat is ingediend, omdat de op 23 september 2009 door belanghebbende ondertekende ‘Verklaring intrekking beroepschrift’, ingekomen bij de Rechtbank op 1 oktober 2009, is aan te merken als intrekking van het beroep. Het op 6 oktober 2009 bij de Rechtbank ingekomen verzoek tot proceskostenveroordeling is daarom niet tegelijk met de intrekking geschied. Het verzoek dient volgens de Inspecteur niet-ontvankelijk te worden verklaard.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5 Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.6 De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de rechtbank in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de proceskosten veroordelen. Het verzoek moet worden gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep. Indien aan dit vereiste niet is voldaan, wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.

4.2 Belanghebbende heeft op 23 september 2009 de door de Inspecteur toegezonden ‘Verklaring intrekking beroepschrift’ ondertekend en diens gemachtigde heeft in een begeleidend schrijven van dezelfde datum de Inspecteur verzocht de verklaring van intrekking door te zenden naar de Rechtbank, alwaar deze op 1 oktober 2009 is ingekomen. De griffier van de Rechtbank heeft de verklaring aangemerkt als een intrekking van het beroep. Naar het oordeel van het Hof heeft de griffier van de Rechtbank de doorgezonden verklaring terecht als intrekking aangemerkt en beide partijen daarvan, bij zijn brief van 1 oktober 2009, kennis gegeven. Het andersluidende oordeel van de Rechtbank is derhalve niet juist.

4.3 Het verzoek om proceskostenveroordeling, dat door belanghebbende is ondertekend op 29 september 2009 en door diens gemachtigde met een begeleidend schrijven van 5 oktober 2009 naar de Rechtbank is gestuurd, is naar het oordeel van het Hof niet tegelijk met de intrekking gedaan. Mitsdien dient, anders dan de Rechtbank heeft beslist, het verzoek van belanghebbende om toekenning van een proceskostenvergoeding niet-ontvankelijk te worden verklaard.

4.4 Ten overvloede zij nog opgemerkt dat de Inspecteur ter zitting heeft verklaard dat belanghebbende op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht recht heeft op een proceskostenvergoeding van € 322 en dat er in de in 2.1 genoemde toezegging van een onjuist bedrag, namelijk € 161, is uitgegaan.

In het geval het verzoek van belanghebbende door het Hof niet-ontvankelijk wordt verklaard, zal de Inspecteur -aldus toegezegd ter zitting- ambtshalve nog een bedrag van € 161 aan belanghebbende vergoeden. Aan belanghebbende is reeds eerder € 161 uitgekeerd.

slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;

- verklaart het verzoek van belanghebbende niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. A.J. Kromhout, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Luggenhorst als griffier.

De beslissing is op 14 september 2010 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(J.H. Luggenhorst) (R. den Ouden)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.