Home

Gerechtshof Arnhem, 21-09-2010, BN9799, 09-00397

Gerechtshof Arnhem, 21-09-2010, BN9799, 09-00397

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
21 september 2010
Datum publicatie
8 oktober 2010
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2010:BN9799
Zaaknummer
09-00397

Inhoudsindicatie

Bouwleges.

Twee legesnota’s voor één bouwproject zijn rechtsgeldig opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 09/00397

uitspraakdatum: 21 september 2010

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 9 oktober 2009, nummer AWB 08/1761, in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Noordoostpolder (hierna: de Ambtenaar)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Met dagtekening 30 juni 2008 heeft de Ambtenaar aan belanghebbende een bij wege van een schriftelijke kennisgeving (hierna: de legesnota) bouwleges opgelegd ter hoogte van € 34.847,07. De legesnota had betrekking op de aanvraag van een reguliere bouwvergunning voor het oprichten van een kassencomplex op het perceel a-weg 1 te Z, kadastraal bekend gemeente Q, sectie G, nummers 1979, 2132 en 2133.

1.2 Het bezwaar van belanghebbende is door de Ambtenaar bij uitspraak op bezwaar van 8 september 2008 ongegrond verklaard. De Ambtenaar heeft daarbij ambtshalve een op 26 februari 2008 opgelegde legesnota verminderd, omdat deze nota betrekking had op een bouwaanvraag van nagenoeg hetzelfde bouwplan.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Ambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2010 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord A namens belanghebbende, alsmede B namens de Ambtenaar. Ter zitting is de heer C, werkzaam bij D B.V., gehoord als getuige.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende heeft op 30 oktober 2007 een reguliere bouwvergunning aangevraagd voor het oprichten van het onder 1.1 genoemde kassencomplex. In deze aanvraag was sprake van een kassencomplex met een totale bruto vloeroppervlakte van 100.522 m² en een hoogte van 6,30 meter.

2.2 Het geldende bestemmingsplan stond de bouw van kassen tot een hoogte van 6 meter toe. Omdat de onder 2.1 genoemde aanvraag op dit punt in strijd was met dit bestemmingsplan, heeft de gemeente Noordoostpolder (hierna: de gemeente) deze aanvraag tevens aangemerkt als een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO). Op 15 januari 2008 heeft de welstandscommissie het bouwplan geaccordeerd.

2.3 Belanghebbende heeft de bouw van het kassencomplex laten uitvoeren door D B.V. en zich door dit bedrijf ook bij de aanvraag van de benodigde vergunningen als gemachtigde laten bijstaan. Gepland was om begin februari 2008 te starten met de bouw van het kassencomplex.

2.4 In januari 2008 heeft de heer C, werkzaam bij D B.V., contact opgenomen met de gemeente om na te gaan of de bouwvergunning verleend zou worden vóór de geplande aanvang van de bouwwerkzaamheden. Tijdens dit gesprek is naar voren gekomen dat de vergunning niet in het door belanghebbende gewenste tijdsbestek kon worden verleend, omdat het verlenen van een vergunning meer tijd in beslag neemt indien het bouwplan strijdig is met het bestemmingsplan. Een vergunning voor een bouwplan dat niet strijdig was met het bestemmingsplan zou snel(ler) verleend kunnen worden.

2.5 Op 30 januari 2008 heeft de gemachtigde van belanghebbende de onder 1.1 bedoelde aanvraag ingediend. In deze aanvraag was sprake van exact hetzelfde bouwplan als in de aanvraag van 30 oktober 2007, met uitzondering van het feit dat de hoogte was teruggebracht tot één van 6 meter, zodat het bouwplan niet langer in strijd was met het bestemmingsplan. Op 5 februari 2008 heeft de welstandscommissie ook dit bouwplan geaccordeerd.

2.6 Op 14 februari 2008 heeft de gemeente naar aanleiding van de aanvraag van 30 januari 2008 aan belanghebbende een reguliere bouwvergunning verleend. De Ambtenaar heeft op 26 februari 2008 aan belanghebbende een legesnota opgelegd van € 33.490,92, bestaande uit leges bouwaanvraag ad € 23.137,92 en leges welstand ad € 10.353 (de eerste legesnota).

2.7 Op 20 mei 2008 heeft de gemeente aan belanghebbende vrijstelling en bouwvergunning verleend naar aanleiding van de bouwaanvraag van 30 oktober 2007. Op 30 juni 2008 heeft de Ambtenaar belanghebbende een legesnota van € 34.847,07 opgelegd, bestaande uit leges bouwaanvraag ad € 23.834,07, leges welstand ad € 10.710 en leges artikel 15 WRO ad € 303 (de tweede legesnota).

2.8 Naar aanleiding van het tegen de tweede legesnota ingediende bezwaar heeft de Ambtenaar besloten de eerste legesnota van 26 februari 2008 ambtshalve te verlagen met € 23.137,92, te weten het bedrag van de leges bouwaanvraag, aangezien bij beide aanvragen sprake was van nagenoeg hetzelfde bouwplan. De leges welstand ad € 10.353 zijn daarbij gehandhaafd, omdat de gemeente met betrekking tot deze leges externe kosten bij de welstandscommissie had gemaakt.

2.9 De bouwwerkzaamheden hebben nagenoeg direct na het verkrijgen van de bouwvergunning op 14 februari 2008 een aanvang genomen. De kassen zijn uiteindelijk gebouwd met een hoogte van 6,30 meter.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 Tussen partijen is in geschil of de Ambtenaar de tweede legesnota van 30 juni 2008 rechtsgeldig kon opleggen.

3.2 Belanghebbende beantwoordt bovenstaande vraag ontkennend en voert daartoe aan dat de gemeente de tweede aanvraag had dienen aan te merken als een aanpassing of wijziging van de eerste aanvraag van 30 oktober 2007, danwel dat van de zijde van de gemeente bij belanghebbende het in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt dat met betrekking tot de aanvragen slechts eenmaal leges in rekening zouden worden gebracht omdat de gemeente heeft nagelaten ervoor te waarschuwen dat voor de tweede aanvraag in beginsel wederom leges verschuldigd zouden zijn.

Subsidiair voert belanghebbende aan dat de eerste legesnota verder verminderd dient te worden tot het bedrag dat de gemeente daadwerkelijk heeft betaald aan de welstandscommissie.

3.3 De Ambtenaar beantwoordt bovenstaande vraag bevestigend

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de tweede legesnota , subsidiair tot verlaging van de eerste legesnota

3.6 De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Tussen partijen is niet in geschil dat de Verordeningen op de heffing en de invordering van leges zoals die golden ten tijde van de beide aanvragen (hierna: de Verordeningen) meebrengen dat de gemeente in beginsel tweemaal een legesnota kan opleggen indien met betrekking tot hetzelfde perceel tweemaal een aanvraag voor een bouwvergunning met afwijkende bouwplannen in behandeling wordt genomen. Tussen partijen is verder niet in geschil dat op grond van de Verordeningen in beginsel geen vrijstelling van toepassing is.

Wijziging of aanpassing van de eerste bouwaanvraag

4.2 Belanghebbende heeft aangevoerd dat de gemeente de tweede aanvraag van 30 januari 2008 in alle redelijkheid niet anders op had kunnen vatten dan als een wijziging of aanpassing van de eerste bouwaanvraag van 30 oktober 2007. Niet in geschil is dat, indien de gemeente dit had gedaan of had dienen te doen, de Ambtenaar niet tweemaal een legesnota had op kunnen leggen.

4.3 Het Hof kan belanghebbende in deze stelling niet volgen. Uit hetgeen de getuige C ter zitting heeft verklaard kan naar het oordeel van het Hof geen andere conclusie worden getrokken dan dat het expliciet belanghebbendes bedoeling was een tweede bouwaanvraag in te dienen en niet, zoals belanghebbende stelt, om de eerdere bouwaanvraag te wijzigen of aan te passen. Immers, de tweede aanvraag van 30 januari 2008 is blijkens de verklaring van C ingediend om in lijn met de planning in februari met de bouw van het kassencomplex te kunnen beginnen. Gedurende de bouw zou, nog steeds volgens de getuige, de vergunning met betrekking tot de eerste aanvraag van 30 oktober 2007 worden verleend en zouden de kassen gebouwd kunnen worden tot de gewenste hoogte van 6,30 meter. Zulks is ook geschied; de kassen zijn uiteindelijk ook gebouwd tot een hoogte van 6,30 meter. Aldus bezien was het de expliciete wens van belanghebbende tweemaal een bouwvergunning te verkrijgen. Eén vergunning voor bouw tot een hoogte van 6 meter die snel kon worden verleend en één vergunning die bouw tot een hoogte van 6,30 meter uiteindelijk mogelijk maakte. Gesteld noch aannemelijk is geworden dat belanghebbende op enig moment het voornemen heeft gehad de hoogte van de kassen te beperken tot 6 meter, laat staan dat zulks aan de gemeente kenbaar zou zijn gemaakt. Nu de tweede aanvraag van 30 januari 2008 niet is bedoeld als wijziging of aanpassing van de aanvraag van 30 oktober 2007, behoefde de gemeente de tweede aanvraag naar het oordeel van het Hof logischerwijs ook niet als zodanig op te vatten.

Vertrouwens – en zorgvuldigheidsbeginsel

4.4 Belanghebbende heeft aangevoerd dat van de zijde van de gemeente bij belanghebbende het in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt dat met betrekking tot de realisatie van het kassencomplex in totaal slechts eenmaal leges in rekening zou worden gebracht. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het op de weg van de gemeente had gelegen belanghebbende te waarschuwen voor het feit dat een tweede bouwaanvraag in beginsel meebrengt dat tweemaal leges zijn verschuldigd.

4.5 Het Hof zal –hoewel de gemeente zulks gemotiveerd heeft weersproken- veronderstellenderwijs ervan uitgaan dat de gemeente belanghebbende niet heeft medegedeeld dat een tweede aanvraag in beginsel zou leiden tot het tweemaal opleggen van een legesnota. Naar het oordeel van het Hof brengt dit geenszins mee dat een tweede legesnota niet langer rechtsgeldig kan worden opgelegd. Het Hof is om redenen hiervóór uiteengezet van oordeel dat het expliciet belanghebbendes bedoeling is geweest twee zelfstandige aanvragen voor een bouwvergunning in te dienen en hiermee twee zelfstandige bouwvergunningen uit te lokken. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van het Hof niet worden geoordeeld dat belanghebbende zonder tegenbericht van de gemeente ervan uit mocht gaan dat slechts eenmaal een legesnota zou worden opgelegd. Evenmin was de gemeente gehouden belanghebbende te informeren over de (mogelijke) gevolgen van het indienen van een tweede aanvraag.

4.6 Belanghebbende heeft verder gesteld dat, nu de Ambtenaar de in de eerste legesnota begrepen leges bouwvergunning ambtshalve heeft verminderd tot nihil, zij ervan uit mocht gaan dat ook de in deze legesnota begrepen leges welstandscommissie ambtshalve zouden worden verminderd tot nihil.

4.7 Het Hof merkt met betrekking tot die stelling op dat de eerste legesnota in het onderhavige hoger beroep geen onderwerp van geschil is. Voor zover belanghebbende hiermee heeft bedoeld aan te voeren dat de tweede legesnota verlaagd dient te worden met de in de eerste legesnota begrepen leges welstand, oordeelt het Hof als volgt. Feitelijk vraagt belanghebbende in dat geval via rechtsmiddelen ingesteld tegen de tweede legesnota om rechterlijke toetsing van een beschikking ambtshalve vermindering waartegen geen bezwaar of (hoger) beroep openstaat. Voor zover zulks al mogelijk is, heeft het volgende te gelden. De Ambtenaar heeft onweersproken gesteld dat met betrekking tot ambtshalve verleende verminderingen in gevallen als het onderhavige geen beleid bestaat. Naar het oordeel van het Hof dwong geen rechtsregel de gemeente ertoe één van de twee legesnota (deels) ambtshalve te verminderen. Uit het feit dat de leges bouwvergunning van één legesnota ambtshalve zijn verminderd tot nihil kon belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet in redelijkheid het vertrouwen ontlenen –mede gelet op de door de Ambtenaar gegeven motivering- dat ook de leges welstand ambtshalve tot nihil verminderd zouden worden. Ook de onderhavige legesnota van 30 juni 2008 behoeft om deze reden derhalve niet te worden verlaagd.

Beperking tot werkelijk gemaakte externe kosten

Subsidiair heeft belanghebbende gesteld dat de eerste legesnota verlaagd dient te worden tot het bedrag dat de gemeente daadwerkelijk heeft betaald aan de welstandscommissie.

Zoals gezegd, is de eerste legesnota in het onderhavige hoger beroep geen onderwerp van geschil. Voor zover belanghebbende subsidiair heeft bedoeld aan te voeren dat de tweede legesnota verlaagd dient te worden met het verschil tussen de in de eerste legesnota begrepen leges welstand en het bedrag dat daadwerkelijk verschuldigd was aan de welstandcommissie, oordeelt het Hof als volgt. Feitelijk vraagt belanghebbende in dat geval via rechtsmiddelen ingesteld tegen de tweede legesnota om rechterlijke toetsing van een beschikking ambtshalve vermindering waartegen geen bezwaar of (hoger) beroep openstaat. Voor zover zulks al mogelijk is, is het Hof van oordeel dat geen rechtsregel de gemeente ertoe dwingt de leges welstand begrepen in een legesnota te verlagen tot de werkelijke, door de welstandscommissie aan de gemeente in rekening gebrachte, kosten. Het feit dat de gemeente bij het besluit de leges welstand niet (deels) ambtshalve te verminderen gewezen heeft op het feit dat met betrekking tot de leges welstand externe kosten zijn gemaakt, maakt zulks naar het oordeel van Hof niet anders. Ook de onderhavige legesnota van 30 juni 2008 behoeft om deze reden derhalve niet te worden verlaagd.

Slotsom

Gelet op het voorgaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. R. den Ouden en

mr. A.J. Kromhout, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Luggenhorst als griffier.

De beslissing is op 21 september 2010 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(J.H. Luggenhorst) (R.A.V. Boxem)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.