Gerechtshof Arnhem, 27-09-2010, BO0524, 09/00334 en 09/00335
Gerechtshof Arnhem, 27-09-2010, BO0524, 09/00334 en 09/00335
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 27 september 2010
- Datum publicatie
- 15 oktober 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2010:BO0524
- Zaaknummer
- 09/00334 en 09/00335
Inhoudsindicatie
Loonbelasting.
Bijtelling privégebruik auto. Gebrekkige rittenregistratie.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummers 09/00334 en 09/00335
uitspraakdatum: 27 september 2010
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Arnhem van 11 augustus 2009, nummers AWB 08/5660 en AWB 08/5661, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende zijn naheffingsaanslagen loonbelasting/premie volks¬verzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet opgelegd voor het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 17 november 2006. Voorts zijn naar het Hof begrijpt bij beschikkingen boeten opgelegd, te weten een van € 944 met betrekking tot de loonbelasting/premie volksverzekeringen en een van € 100 met betrekking tot de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. Verder zijn bij beschikkingen bedragen aan heffingsrente vastgesteld.
1.2. Aan belanghebbende zijn naheffingsaanslagen loonbelasting/premie volks¬verzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet opgelegd voor het tijdvak 25 januari 2007 tot en met 31 december 2007. Voorts zijn naar het Hof begrijpt bij beschikkingen boeten, te weten een van € 915,50 met betrekking tot de loonbelasting/premie volksverzekeringen en een van € 96,50 met betrekking tot de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet.
1.3. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en de boeten. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslagen en de boeten gehandhaafd.
1.4. Belanghebbende is tegen voormelde uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen inzake de naheffingsaanslagen ongegrond verklaard, de beroepen inzake de boetebeschikkingen gegrond verklaard en de boeten verminderd.
1.5. Het beroepschrift tegen de uitspraak van de Rechtbank is op 3 september 2009 ter griffie ingekomen.
1.6. De Inspecteur heeft geen verweerschrift ingediend. Bij brief van 29 maart 2010 heeft de Inspecteur nadere stukken ingezonden.
1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2010 te Arnhem. Belanghebbendes gemachtigde en de Inspecteur zijn verschenen. Namens belanghebbende is ter zitting een pleitnota voorgedragen, waarvan exemplaren zijn overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende was tot en met november in dienstbetrekking werkzaam bij A Products (hierna: A). A heeft belanghebbende van 1 januari 2006 tot en met 17 november 2006 een auto ter beschikking gesteld.
2.2. Vanaf november 2006 is belanghebbende werkzaam bij B. B heeft belanghebbende achtereenvolgens verschillende personenauto’s ter beschikking gesteld.
2.3. Belanghebbende heeft een rittenregistratie bijgehouden. Deze rittenregistratie heeft zij wekelijks ingevuld. Op 15 oktober 2006 is de aan belanghebbende ter beschikking gestelde auto te Z op de weg gesignaleerd. De rittenregistratie vermeldt op die dag geen rit. Op 4 maart 2007 is de toen aan belanghebbende ter beschikking gestelde auto te Q gesignaleerd. De rittenregistratie vermeldt die dag geen rit.
2.4. Met dagtekening 30 januari 2008 schrijft de gemachtigde van belanghebbende aan de Inspecteur onder meer:
“ Cliënte heeft reeds aangegeven dat er meestal 1 keer per week de rittenadministratie op orde gemaakt wordt, waarbij alle ritten genoteerd worden.
Ook wordt er door cliënte regelmatig op zondag gewerkt zowel bij haar oude werkgever als bij de nieuwe werkgever. Deze uren en ritten zijn waarschijnlijk niet altijd opgeschreven, maar zijn zeker wel allemaal zakelijke kilometers geweest.”
2.5. Op het aanslagbiljet voor het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 17 november 2006 staat onder meer:
“ Samenstelling van de naheffingsaanslag
Loonbelasting/premie volksverzekeringen € 1.889,00
Inkomstenafhankelijke bijdrage ZVW € 200,00
Boete € 1.044,00
Heffingsrente € 126,00
Te betalen € 3.259,00 ”
2.6. Op het aanslagbiljet voor het tijdvak 25 januari 2007 tot en met 31 december 2007 staat onder meer:
“ Samenstelling van de naheffingsaanslag
Loonbelasting/premie volksverzekeringen € 1.831,00
Inkomstenafhankelijke bijdrage ZVW € 193,00
Boete € 1.012,00
Heffingsrente € 0,00
Te betalen € 3.036,00 ”
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslagen en boeten terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
3.2. Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslagen en de boeten. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
Naheffingsaanslagen
4.1. Ingevolge artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt, indien de inhoudingsplichtige aan zijn werknemer ook voor privédoeleinden een auto ter beschikking heeft gesteld, het voordeel op kalenderjaarbasis gesteld op ten minste 25% van de waarde van de auto. Indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, wordt het voordeel gesteld op nihil.
4.2. Belanghebbende betoogt dat zij met de door haar overgelegde rittenregistratie heeft doen blijken dat zij de auto voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden heeft gebruikt.
4.3. De Inspecteur wijst erop dat op 15 oktober 2006 de auto is gebruikt, terwijl de rittenregistratie die dag geen rit vermeldt. Belanghebbende stelt dat zij die dag slechts een hele korte rit heeft gemaakt, uitsluitend om te tanken. De tank was namelijk nagenoeg leeg en zij moest de volgende morgen al vroeg op pad, aldus belanghebbende. Het Hof constateert dat op 16 oktober 2006 geen rit in de rittenregistratie is vermeld. De verklaring van belanghebbende is dus ofwel onjuist, ofwel juist, maar dan is de rittenregistratie niet alleen op 15 oktober maar ook op 16 oktober 2006 ten onrechte niet bijgehouden.
4.4. De Inspecteur wijst erop dat op 4 maart 2007 de auto is gebruikt, terwijl de rittenregistratie die dag geen rit vermeldt. Belanghebbende stelt dat de laatste rit die in de rittenregistratie vóór 4 maart 2007 is vermeld, eigenlijk op 4 maart is gemaakt. Bij deze rit is geen bestemming vermeld. Dit betrof, aldus belanghebbende uiteindelijk, een privérit van 214 km. Naar het oordeel van het Hof volgt daaruit dat de rittenregistratie op dit punt onjuist is, nu de verkeerde datum is vermeld en niet is vermeld dat het een privérit betreft.
4.5. Uit de hiervoor onder 2.4 aangehaalde verklaring is af te leiden dat de rittenregistratie niet steeds nauwkeurig is bijgehouden. Het Hof constateert voorts dat in de rittenregistratie herhaalde malen de plaats van bestemming van een rit ontbreekt. Ook is nergens vermeld welke adressen en/of welke zakelijke relaties zijn bezocht. Dat maakt de rittenregistratie oncontroleerbaar en daarom minder sterk als bewijsmiddel. Dat de bezochte adressen, naar belanghebbende stelt, zijn af te leiden uit haar agenda’s en gespreksverslagen die zij bij haar werkgever heeft ingeleverd, doet daaraan niet af, nu het aan belanghebbende is te bewijzen dat de auto niet of voor minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt.
4.6. De omstandigheid dat de echtgenoot van belanghebbende in de onderhavige tijdvakken beschikte over een luxueuze personenauto, brengt op zichzelf nog niet mee dat de aan belanghebbende ter beschikking gestelde auto niet of voor minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt.
4.7. Gelet op de hiervoor onder 4.3 tot en met 4.5 vermelde gebreken in de rittenregistratie, heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof met deze registratie niet doen blijken dat de aan belanghebbende ter beschikking gestelde auto niet of voor minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Zij heeft ook geen ander bewijs bijgebracht. De naheffingsaanslagen zijn terecht opgelegd.
Boeten
4.8. De Inspecteur heeft zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat het aan (voorwaardelijke) opzet van belanghebbende was te wijten dat te weinig belasting en premie was geheven en heeft daarom boeten opgelegd van 50% van de nageheven belasting en premie. De Rechtbank heeft, overeenkomstig het subsidiaire standpunt van de Inspecteur, geoordeeld dat het niet aan opzet, maar aan grove schuld van belanghebbende was te wijten dat te weinig belasting en premie was geheven en heeft de boeten daarom verminderd tot 25% van de nageheven belasting en premie. Noch de Inspecteur noch belanghebbende heeft tegen deze beslissing van de Rechtbank in hoger beroep grieven aangevoerd. Naar het oordeel van het Hof zijn de gebreken in de rittenregistratie zodanig dat aan belanghebbende is te wijten dat zij met deze registratie niet kon aantonen dat zij de ter beschikking gestelde auto niet of voor minder dan 500 km voor privédoeleinden heeft gebruikt. Het is dan ook aan de grove schuld van belanghebbende te wijten dat aanvankelijk te weinig belasting en premie was geheven.
4.9. De Rechtbank heeft terecht geoordeeld dat sprake is van grove schuld. Daarvan uitgaande heeft de Rechtbank – conform het subsidiaire standpunt van de Inspecteur – de boeten verminderd tot 25% van de nageheven belasting en premie. Dat is in overeenstemming met (§ 25, tweede lid, van) het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. Het Hof acht de aldus verminderde boeten passend en geboden.
Heffingsrente
4.10. Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente (zie Hoge Raad 27 november 2009, nr. 07/13621, LJN BJ7907, BNB 2010/52). Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het hoger beroep ook in zoverre ongegrond.
Slotsom
4.11. Gelet op het vorenoverwogene heeft de Rechtbank een juiste beslissing genomen. Het Hof verklaart het hoger beroep dan ook ongegrond.
5. Kosten
Het Hof ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de kosten die de wederpartij in verband met de behandeling van het hoger beroep voor het Hof heeft moeten maken.
6. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, R.F.C. Spek en R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is op 27 september 2010 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen De voorzitter,
(J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.