Home

Gerechtshof Arnhem, 12-10-2010, BO2089, 09-00026

Gerechtshof Arnhem, 12-10-2010, BO2089, 09-00026

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
12 oktober 2010
Datum publicatie
29 oktober 2010
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2010:BO2089
Zaaknummer
09-00026

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

In Nederland wonende Nederlander die werkzaam is op een zeeschip van een Zwitserse werkgever is in Nederland verzekerd voor de volksverzekeringen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 09/00026

uitspraakdatum: 12 oktober 2010

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 11 december 2008, nummer AWB 07/5032, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2004, conform de door hem ingediende aangifte, een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.375. Eveneens conform de aangifte is voor het gehele jaar 2004 vrijstelling verleend voor de premies volksverzekeringen. Bij de berekening van de aanslag is rekening gehouden met een (inkomstenbelastingdeel van de) algemene heffingskorting van € 55 en een (inkomstenbelastingdeel van de) arbeidskorting van € 37. Tevens is een bedrag van € 28 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.677, onder handhaving van de vrijstelling voor de premies volksverzekeringen en de vorenstaande heffingskortingen. De heffingsrente is verminderd tot nihil.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 11 december 2008 ongegrond verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de Inspecteur een conclusie van dupliek.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2010 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende is geboren in 1975, heeft de Nederlandse nationaliteit en was gedurende het gehele jaar 2004 woonachtig in Nederland.

2.2 Belanghebbende was gedurende het gehele jaar 2004 in dienstbetrekking werkzaam bij A SA, een in Zwitserland gevestigde werkgever. Belanghebbende verrichtte als third engineer werkzaamheden aan boord van de pijpenlegger B, een zeeschip dat vaart onder Panamese vlag. De werkzaamheden aan boord van B bestonden uit het leggen van pijpleidingen voor olie of gas tussen boorplatformen en het vaste land.

2.3 Door de werkgever van belanghebbende worden alle dagen die belanghebbende aan boord van het schip heeft doorgebracht, aangemerkt als werkdagen. Uit door belanghebbende overgelegde stukken blijkt voor 2004 het volgende werk/reis/verlofschema:

Periode Omschrijving Plaats werkzaamheden

01-01 t/m 04-01 Verlof

05-01 Reisdag

06-01 t/m 10-02 Werkdagen US continental shelf

11-02 Reisdag

12-02 t/m 14-03 Verlof

15-03 Reisdag

16-03 t/m 20-04 Werkdagen US continental shelf

21-04 Reisdag

22-04 t/m 23-05 Verlof

24-05 Reisdag

25-05 t/m 29-06 Werkdagen US continental shelf

30-06 Reisdag

01-07 t/m 02-08 Verlof

03-08 Werkdag Dutch territorial waters

04-08 t/m 16-08 Werkdagen International waters

17-08 Werkdag Dutch territorial waters

18-08 Werkdag International waters

19-08 Werkdag Dutch territorial waters

20-08 t/m 03-09 Werkdagen Norwegian continental shelf

04-09 Werkdag International waters

05-09 Werkdag Dutch territorial waters

06-09 t/m 30-09 Verlof

01-10 Reisdag

02-10 t/m 03-10 Werkdagen U.A.E. continental shelf

04-10 t/m 08-10 Werkdagen Iranian territorial waters

09-10 t/m 10-12 Werkdagen Iranian continental shelf

11-12 t/m 12-12 Reisdagen

13-12 t/m 31-12 Verlof

2.4 Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar in Zwitserland, noch door inhoudingen op zijn loon, noch anderszins socialezekerheidspremies betaald.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 Partijen houdt verdeeld of, en zo ja, gedurende welke periode, belanghebbende in het jaar 2004 verzekerd is geweest voor de Nederlandse volksverzekeringen.

3.2 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij, als inwoner van Nederland, in beginsel in Nederland verzekerd is voor de volksverzekeringen. Het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 29 juni 1994, nr. C-60/93 (Aldewereld), onder meer gepubliceerd in BNB 1995/44, is in zijn geval niet van toepassing. Op grond van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 is hij vrijgesteld in de perioden van 1 januari 2004 tot en met 2 augustus 2004 en van 1 oktober 2004 tot en met 31 december 2004. Het premie-inkomen moet naar tijdsgelang worden vastgesteld en belanghebbende heeft recht op verrekening van het – volledige – premiegedeelte van de heffingskortingen.

3.3 De Inspecteur leidt uit het arrest Aldewereld af dat belanghebbende verzekerd is in Zwitserland. Omdat belanghebbende niet in Nederland verzekerd is, heeft hij geen recht op verrekening van het premiegedeelte van de heffingskortingen.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vermindering van de aanslag in dier voege dat een premie-inkomen wordt vastgesteld van € 4.759 en dat het voor het jaar 2004 geldende premiegedeelte van de heffingskortingen met de aanslag wordt verrekend.

3.6 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene ouderdomswet (hierna: AOW) is verzekerd, overeenkomstig de bepalingen van die wet, de ingezetene die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt. Op grond van het derde lid van dat artikel kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, in afwijking van het eerste en tweede lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring der verzekerden.

4.2 Op grond van artikel 12 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (hierna: BUB 1999) is niet verzekerd op grond van de volksverzekeringen, de persoon die in Nederland woont en die gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie maanden uitsluitend buiten Nederland arbeid verricht, tenzij die arbeid uitsluitend wordt verricht uit hoofde van een dienstbetrekking met een in Nederland wonende of gevestigde werkgever.

4.3 In de – kort gezegd – Verordening (EEG) 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen in de EU (hierna: de Verordening) is in artikel 2 de personele werkingssfeer van die verordening geregeld.

4.4 In artikel 13 van de Verordening is – voor zover hier van belang – het volgende bepaald:

“2. Onder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17:

a. is op degene die op het grondgebied van een Lid-Staat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die Staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere Lid-Staat woont of indien de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij hij werkzaam is, zich bevindt op het grondgebied van een andere Lid-Staat;

b. (…)

c. is op degene die zijn beroepswerkzaamheden uitoefent aan boord van een zeeschip dat onder de vlag van een Lid-Staat vaart, de wetgeving van die Staat van toepassing;

(…)”

4.5 Tussen partijen is terecht niet in geschil dat belanghebbende, als ingezetene van Nederland, valt onder de personele werkingssfeer van de Verordening. Evenmin is in geschil dat de werking van de Verordening zich in het onderhavige jaar uitstrekt tot Zwitserland en Noorwegen.

4.6 Belanghebbende heeft zijn werkzaamheden verricht aan boord van een zeeschip dat onder Panamese vlag vaart. De aanwijsregel in artikel 13, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Verordening is derhalve op hem niet van toepassing. Gelet op de vaststaande feiten is evenmin van toepassing één van de bijzondere regels voor zeelieden, genoemd in artikel 14ter van de Verordening.

4.7 Alsdan is naar het oordeel van het Hof het bepaalde in artikel 13, tweede lid, aanhef en onderdeel a van de Verordening van toepassing indien belanghebbende op het grondgebied van een Lid-Staat werkzaamheden in loondienst heeft uitgeoefend.

4.8 Gelet op het door belanghebbende overgelegde werk/reis/verlofschema, de aard van de werkzaamheden en het feit dat de werkgever van belanghebbende alle dagen die hij aan boord van het schip doorbrengt als werkdagen aanmerkt, acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende op alle dagen dat hij aan boord is geweest van B daadwerkelijk werkzaamheden in loondienst heeft verricht. Werkzaamheden die aan boord van een zeeschip zijn verricht binnen de territoriale wateren van een Lid-Staat moeten in dit verband worden aangemerkt als werkzaamheden op het grondgebied van die Lid-Staat (vgl. HvJ EG 27 februari 2002, zaak C-37/00 Weber en HvJ EG 29 maart 2007, zaak C-111/05 Aktiebolaget NN). Belanghebbende heeft dan op 3, 17 en 19 augustus 2004, en op 5 september 2004 werkzaamheden op het grondgebied van Nederland verricht.

4.9 Het continentale plat van een Lid-Staat geldt als grondgebied van die Lid-Staat voor zover deze daar functionele soevereiniteit kan uitoefenen. Deze soevereiniteit omvat het recht bepaalde exploratie- en exploitatiewerkzaamheden uit te voeren. Het enkele plaatsen van pijpleidingen op het continentale plat valt daar niet onder. Dit is anders voor zover het gaat om pijpleidingen die het gebied of territoriale zee van de kuststaat binnenkomen en die zijn aangelegd of worden gebruikt in verband met de exploratie van zijn continentale plat of de exploitatie van de rijkdommen daarvan (artikel 79, lid 4, van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, ook wel het ‘zeerechtverdrag’ genoemd). In zoverre is wél sprake van activiteiten op het grondgebied van een Lid-Staat.

4.10 Belanghebbende heeft niet gesteld dat de werkzaamheden die hij van 20 augustus 2004 tot en met 3 september 2004 op het continentale plat van Noorwegen heeft verricht, betrekking hadden op pijpleidingen die het gebied of territoriale zee van Noorwegen binnenkomen en zijn aangelegd in verband met de exploratie van het Noorse continentale plat of de exploitatie van de rijkdommen daarvan. Derhalve moet worden aangenomen dat deze werkzaamheden niet hebben plaatsgevonden op het grondgebied van Noorwegen.

4.11 Belanghebbende verrichtte zijn werkzaamheden niet doorlopend maar voorbijgaand gedurende een (zeer) korte periode op het grondgebied van Nederland. Naar het oordeel van het Hof is dan geen sprake van werkzaamheden die voor een gedeelte van de volle werktijd op het grondgebied van een Lid-Staat in loondienst zijn uitgeoefend (vergelijk HvJ EG 3 mei 1990, C 2/89 (Kits van Heijningen) en Hoge Raad 12 juni 1991, nr. 24.954, BNB 1991/254). Derhalve brengen de aanwijsregels van de Verordening niet een doorlopende verzekering met zich maar slechts een verzekering voor de tijdvakken dat werkzaamheden op het grondgebied van een Lid-Staat werden verricht. Het in 3.2 genoemde arrest Aldewereld is in de onderhavige situatie niet van belang omdat een conflictsituatie als waarvan in dat arrest sprake was, zich in het onderhavige geval niet voordoet.

4.12 Het standpunt van belanghebbende dat de verlofperiode van 6 tot en met 30 september 2004 aan de in Nederland gewerkte periode moet worden toegerekend, komt het Hof in dit geval niet onredelijk of onjuist voor gelet op de voorafgaande werkdag op Nederlands grondgebied en de woonplaats van belanghebbende.

4.13 Uit het vorenstaande volgt dat de Verordening Nederland aanwijst als land waar belanghebbende verzekerd is gedurende 29 dagen (3, 17 en 19 augustus 2004 en 5 tot en met 30 september 2004). Voor de overige dagen in 2004 is de Verordening niet van belang.

4.14 Belanghebbende is als ingezetene op grond van artikel 6 AOW en soortgelijke bepalingen in de overige volksverzekeringswetten in Nederland verzekerd voor de volksverzekeringen. Op grond van artikel 12 BUB 1999 is hij echter niet verzekerd van 1 januari tot en met 2 augustus 2004 en van 1 oktober tot en met 31 december 2004. Een en ander heeft tot gevolg dat belanghebbende gedurende 59 dagen in 2004 in Nederland verzekerd was voor de volksverzekeringen en dat zijn premie-inkomen moet worden vastgesteld op 59/360 x € 29.543, ofwel op € 4.841.

4.15 Belanghebbende was in 2004 een deel van het jaar verzekerd voor de volksverzekeringen. In het besluit van 30 november 2001, nr. CPP2001/3035M, BNB 2002/50, heeft de staatssecretaris van Financiën aangegeven, dat heffingskortingen voor de verschillende volksverzekeringen niet tijdsevenredig herrekend worden bij een gedeeltelijke premieplicht in een kalenderjaar. Op grond van dit besluit en artikel 2.7, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 heeft belanghebbende recht op verrekening van het gehele premiegedeelte van de heffingskortingen, waarbij dit premiegedeelte, voor zover deze het bedrag van de verschuldigde premie overstijgt, ook verrekend kan worden met het bedrag van de verschuldigde inkomstenbelasting.

4.16 De Inspecteur heeft gewezen op de onwenselijkheid van een conclusie in vorenstaande zin omtrent de verzekeringsplicht. Deze houdt immers in dat zeer korte, onbedoelde verzekeringssituaties kunnen ontstaan. Nederlandse ingezetenen die overigens niet verzekerd zijn, zouden door het enkele binnenvaren van de Nederlandse territoriale wateren (bijvoorbeeld om in een haven te bunkeren) verzekerd zijn in Nederland. Hij wijst op regelgeving dienaangaande in de sfeer van de werknemersverzekeringen. Het is echter niet aan het Hof maar aan de regelgever om voor deze situatie, zo die als onwenselijk wordt ervaren, een oplossing te bieden (vergelijk artikel 12 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden werknemersverzekeringen 1990).

slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd.

5. Kosten

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 483 voor de kosten in eerste aanleg (indienen van het beroepschrift en een conclusie van repliek) en € 805 voor de kosten in hoger beroep (hogerberoepschrift, conclusie van repliek en verschijnen ter zitting), ofwel in totaal op € 1.288.

6. Beslissing

Het Gerechtshof

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;

- verklaart het beroep bij de Rechtbank gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur voor zover deze ziet op de vrijstelling voor de premies volksverzekeringen en de heffingskortingen;

- vermindert de aanslag tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van € 42.677 en een premie-inkomen van € 4.841 en dienovereenkomstige aanpassing van de heffingskortingen;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.288, en

- gelast dat de Staat aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 39 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 107 in verband met het hoger beroep bij het Gerechtshof, ofwel in totaal € 146.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. S.C.W. Douma, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Luggenhorst als griffier.

De beslissing is op 12 oktober 2010 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(J.H. Luggenhorst) (J.P.M. Kooijmans)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.