Home

Gerechtshof Arnhem, 12-10-2010, BO2097, 0900387

Gerechtshof Arnhem, 12-10-2010, BO2097, 0900387

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
12 oktober 2010
Datum publicatie
29 oktober 2010
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2010:BO2097
Zaaknummer
0900387

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Verwijzingsprocedure HR 30 oktober 2009, nr. 07/10514. Redelijke schatting navorderingsaanslag ontbreekt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 09/00387

uitspraakdatum: 12 oktober 2010

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is over het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 211.361. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van fl. 7.742. Tevens is bij beschikking een verzuimboete opgelegd van fl. 1.750.

1.2 De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het tegen de aanslag en de boetebeschikking gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

1.3 Belanghebbende heeft tegen die niet-ontvankelijkverklaring beroep ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (hierna: het gerechtshof). Het gerechtshof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, belanghebbende ontvankelijk verklaard in het bezwaar, de aanslag verminderd en de boetebeschikking vernietigd.

1.4 Tegen de uitspraak van het gerechtshof heeft de Staatssecretaris van Financiën beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 oktober 2009, nr. 07/10514 (niet gepubliceerd; hierna: het verwijzingsarrest), de uitspraak van het gerechtshof’, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het verwijzingsarrest verwezen naar het gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof).

1.5 De Inspecteur heeft een conclusie na verwijzing ingediend, waarvan een afschrift door de griffier aan de gemachtigde van belanghebbende werd verzonden.

1.6 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Hoge Raad ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.7 De griffier heeft belanghebbende bij aangetekende brief met handtekening retour, verzonden op 24 maart 2010 en gericht aan de gemachtigde van belanghebbende op het adres a-straat 1 te Z, uitgenodigd ter zitting te verschijnen onder vermelding van plaats en tijdstip. Uit de retour ontvangen, op 25 maart 2010 getekende, Handtekening Retourkaart leidt het Hof af dat de zending op voornoemde datum aan de gemachtigde van belanghebbende is uitgereikt. Belanghebbende is op de juiste wijze voor de zitting van het Hof uitgenodigd.

1.8 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2010 te Arnhem. Belanghebbende is daar zonder kennisgeving aan het Hof niet verschenen. De Inspecteur is verschenen. Het Hof heeft ter zitting het onderzoek gesloten.

1.9 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

Voor de feiten verwijst het Hof naar onderdeel 2 van de uitspraak van het gerechtshof van 28 juni 2007, nr. 04/00884.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In zijn verwijzingsarrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Na verwijzing is nog in geschil, of de onjuistheid van de door de Inspecteur aangebrachte correcties overtuigend door belanghebbende kan worden aangetoond. De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend, en belanghebbende - naar het Hof veronderstellenderwijs aanneemt - bevestigend.

3.2 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken waarbij dient te worden opgemerkt dat belanghebbende niet meer heeft gereageerd op de hem door de Hoge Raad in zijn verwijzingsarrest opgelegde -verzwaarde - bewijslast. De Inspecteur heeft ter zitting nog toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.3 Het Hof verstaat belanghebbende zo dat deze, na het verwijzingsarrest, concludeert tot vermindering van de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van fl. 63.375.

3.4 De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van beroep met betrekking tot de aanslag, en gegrondverklaring van het beroep voorzover het de boetebeschikking betreft.

4. Beoordeling van het geschil

Rentecorrectie

4.1 De correctie terzake van de rente ter grootte van fl. 21.938 met betrekking tot de niet bestaande geldlening, staat na het verwijzingsarrest niet meer ter discussie.

Correctie winstaandeel v.o.f. A

4.2 Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende de onjuistheid van de door de Inspecteur aangebrachte correcties niet overtuigend aangetoond.

4.3. De Inspecteur heeft bij de definitieve aanslag IB/PVV over 2000 het door belanghebbende aangegeven belastbaar inkomen gecorrigeerd met een bedrag groot fl. 27.536 in verband met inkomsten welke belanghebbende heeft genoten als firmant in de vennootschap onder firma “A”. De Inspecteur stelt dat belanghebbende zijn winstaandeel in deze vennootschap niet heeft aangegeven. Ter zitting heeft de Inspecteur desgevraagd verklaard dat hij niet kan aangeven welke het winstaandeel van belanghebbende in de vennootschap is, omdat de ingediende aangifte is zoekgeraakt. Een nadere onderbouwing van het gecorrigeerde bedrag van fl. 27.536 ontbreekt in de stukken van het geding.

4.4 Ook al rust de verzwaarde bewijslast op belanghebbende, de Inspecteur is niettemin gehouden bij het vaststellen van een aanslag niet naar willekeur te handelen. De aanslagen dienen te zijn gebaseerd op een redelijke schatting van de door belanghebbende gerealiseerde winst. Het Hof acht de vaststelling van de onderhavige aanslag op dit onderdeel in strijd met de redelijkheid tot stand gekomen, nu de Inspecteur nog geen begin van een berekening van de door hem gestelde inkomsten heeft kunnen overleggen.

Inkomsten uit handel in verdovende middelen

4.5 De Inspecteur heeft bij het opleggen van de onderhavige aanslag het door belanghebbende aangegeven belastbaar inkomen verhoogd met een bedrag van fl. 120.450 wegens door belanghebbende, volgens de Inspecteur, genoten inkomsten uit de handel in verdovende middelen. Voor de berekening van de hoogte van deze aanslag verwijst de Inspecteur naar onderzoeken van de FIOD-ECD. Conform deze onderzoeken berekent de Inspecteur de omzet van belanghebbende uit de handel in verdovende middelen in 2000 op:

“365 dagen x NLG 660 = NLG 240.900, winst 1999 NLG 120.450”

De Inspecteur gaat derhalve bij de berekening van de winst uit van een winstpercentage van 50 van de omzet, hetgeen het Hof op zichzelf niet onredelijk voorkomt.

Zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, laten de stukken van het geding naar het oordeel van Hof echter geen enkele toets toe, derhalve ook geen marginale toets, van de door de Inspecteur veronderstelde dagomzet van fl. 660. Desgevraagd heeft de Inspecteur ter zitting van het Hof hierover ook geen nadere relevante informatie kunnen verschaffen. De blote verwijzing naar een kopie van een in beslaggenomen prijslijst, en enkele kopieën van wat kennelijk omzetlijsten zijn, acht het Hof daartoe onvoldoende.

4.6 Ook al rust de verzwaarde bewijslast op belanghebbende, de Inspecteur is niettemin gehouden bij het vaststellen van de aanslag niet naar willekeur te handelen. De aanslag dient te zijn gebaseerd op een redelijke schatting van de door belanghebbende gerealiseerde winst.

Het Hof acht de vaststelling van de aanslag op grond van hetgeen hiervoor werd overwogen in strijd met de redelijkheid tot stand gekomen.

4.7 Op grond van hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.6 werd overwogen dient het belastbaar inkomen van belanghebbende over het jaar 2000 te worden vastgesteld op fl. 63.375

Boete en heffingsrente

4.8 Ter zitting heeft de Inspecteur zijn stellingen ten aanzien van de opgelegde verzuimboete ingetrokken, omdat hij niet meer beschikt over documentatie ter zake van de gronden voor de boete. Het beroep is in zoverre gegrond.

4.9 Het beroep wordt mede geacht betrekking te hebben op de heffingsrente (zie Hoge Raad 27 november 2009, nr. 07/13621, LJN: BJ79097, BNB 2010/52). Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het beroep slechts gegrond voor zover het de vorenbedoelde vermindering van het nader vastgestelde belastbare inkomen betreft.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het beroep gegrond.

5. Kosten

In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;

- verklaart belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaar;

- vermindert de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van fl. 63.375 (€ 28.758);

- vermindert dienovereenkomstig de in rekening gebrachte heffingsrente;

- vernietigt de boetebeschikking.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. N. ten Broek als griffier.

De beslissing is op 12 oktober 2010 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(N. ten Broek) (M.G.J.M. van Kempen)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 13 oktober 2010.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.