Home

Gerechtshof Arnhem, 02-11-2010, BO4454, 10/00001

Gerechtshof Arnhem, 02-11-2010, BO4454, 10/00001

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
2 november 2010
Datum publicatie
19 november 2010
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2010:BO4454
Zaaknummer
10/00001

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Verkoop van tuinornamenten vormt geen bron van inkomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 10/00001

uitspraakdatum: 2 november 2010

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 november 2009, nummer AWB 08/5572, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is over het jaar 2003 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.915. Bij beschikking is tevens een bedrag aan heffingsrente vastgesteld van € 1.122.

1.2. Aan belanghebbende is over het jaar 2004 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.635. Bij beschikking is tevens een bedrag aan heffingsrente vastgesteld van € 588.

1.3. Tegen deze navorderingsaanslagen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de bezwaren bij in één geschrift vervatte uitspraken ongegrond verklaard.

1.4. Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij haar uitspraak van 17 november 2009 ongegrond verklaard.

1.5. Tegen de uitspraak van de Rechtbank is belanghebbende in hoger beroep gekomen. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6. Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2010 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en de Inspecteur.

1.8. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende is in 2002 gestart met de verkoop van smeed- en gietijzeren tuinornamenten. In 2002 en de daarop volgende jaren heeft hij ten behoeve van de verkoop een website en folders gemaakt en een computernetwerk gebouwd. Belanghebbende is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.

2.2. Met betrekking tot de verkoop van deze tuinornamenten zijn de volgende gegevens bekend:

Jaar Aantal Omzet Inkoopwaarde Bruto-marge

2002 0 nihil nihil nihil

2003 1 € 508 € 336 € 172

2004 4 € 11.440 € 10.141 € 1.299

2005 6-7 € 4.422 € 2.801 € 1.621

2006 € 3.025 € 2.364 € 661

2.3. In 2006 heeft belanghebbende de verkoop van tuinornamenten beëindigd. Hij heeft vervolgens gezocht naar nieuwe leveranciers.

2.4. In het jaar 2003 is belanghebbende bij A als telecom engineer werkzaam geweest. In 2004 heeft hij inkomsten uit vroegere arbeid genoten. In de eerste helft van 2005 heeft belanghebbende bij B in dienstbetrekking gewerkt. Vanaf 28 november 2005 heeft belanghebbende een vergoeding van C ICT bv (hierna: C) ontvangen, waarop loonheffing is ingehouden. Deze vergoeding heeft betrekking op werkzaamheden die belanghebbende heeft verricht voor D.

2.5. Belanghebbende heeft voor het jaar 2003 aangifte IB/PVV gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.686. Hij heeft in de aangifte een verlies uit onderneming opgevoerd en om toekenning van de zelfstandigenaftrek verzocht tot een bedrag van € 6.430.

2.6. Belanghebbende heeft voor het jaar 2004 aangifte IB/PVV gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 83. Hij heeft in de aangifte een verlies uit onderneming opgevoerd en om toekenning van de zelfstandigenaftrek verzocht tot een bedrag van € 6.585.

2.7. In 2007 heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2002 tot en met 2006 en de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2006.

2.8. Gedurende dit boekenonderzoek is belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn administratie aan te passen. Nadat belanghebbende zijn administratie heeft aangepast, volgen daaruit de volgende verliezen uit onderneming:

2002 € 2.480

2003 € 3.301

2004 € 2.326

2005 € 4.570

2006 € 3.536

2.9. In het controlerapport is vermeld dat belanghebbende voor het jaar 2007 tot en met september nog geen positief resultaat heeft behaald. Voorts is daarin opgemerkt dat belanghebbende in juli 2007 als freelancer is gaan werken voor C, waar hij voorheen in dienstbetrekking werkzaam was.

2.10. Naar aanleiding van de bevindingen van dit boekenonderzoek is door middel van het opleggen van een navorderingsaanslag over het jaar 2003 € 14.208 aan verlies gecorrigeerd alsmede een bedrag van € 6.430 aan zelfstandigenaftrek. Door deze correcties komt belanghebbende voorts niet in aanmerking voor aftrek van buitengewone uitgaven ten bedrage van € 2.591. Het belastbare inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 24.915.

2.11. Ook over het jaar 2004 is door middel van het opleggen van een navorderingsaanslag een verlies gecorrigeerd, te weten € 9.967, alsmede een bedrag van € 6.585 aan zelfstandigenaftrek. Het belastbare inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 16.635.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is of de onderhavige navorderingsaanslagen terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of de Inspecteur terecht belanghebbendes activiteiten niet als bron van inkomen heeft aangemerkt. Belanghebbende beantwoordt deze laatste vraag ontkennend en de Inspecteur beantwoordt deze bevestigend.

3.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.

3.3. Daaraan is mondeling toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.4. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en vernietiging van de navorderingsaanslagen.

3.5. De Inspecteur concludeert primair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en subsidiair tot vaststelling van het (ondernemings)verlies voor het jaar 2003 op € 3.301 en voor het jaar 2004 op € 3.626.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Van het voor zijn rekening drijven van een onderneming is sprake, indien een belastingplichtige door middel van een duurzame organisatie van arbeid en kapitaal deelneemt aan het economische verkeer met het oogmerk om financieel voordeel te behalen. Van een oogmerk om financieel voordeel te behalen kan alleen worden gesproken in de gevallen waarin ook redelijkerwijs voordeel kan worden verwacht van het op voormelde wijze deelnemen aan het economische verkeer.

4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van een organisatie van kapitaal en arbeid en dat belanghebbende beoogde winst te behalen. Het Hof zal partijen daarin volgen.

4.3. Het verkopen van smeed- en gietijzeren tuinornamenten dienen naar het oordeel van het Hof te worden aangemerkt als zakelijke activiteiten, waarvan moet worden aangenomen dat deze in beginsel worden verricht met het oogmerk om winst te behalen. De Inspecteur draagt voor zijn stelling dat geen sprake is van een bron van inkomen aan, dat belanghebbende slechts een geringe omzet met zijn werkzaamheden heeft behaald en dat de omzet in latere jaren ook niet is gestegen. Voorts is – aldus de Inspecteur - belanghebbendes verzoek om toekenning van een startende ondernemerssubsidie afgewezen door de gemeente Dronten vanwege het ontbreken van levensvatbaarheid van de onderneming. De Inspecteur wijst ook op de lage brutomarge en het geringe aantal transacties.

4.4. Belanghebbende is in 2002 gestart met de verkoop van tuinornamenten en heeft deze activiteiten in de jaren 2003 en 2004 voortgezet. Het gehele jaar 2003 is hij ook in dienstbetrekking werkzaam geweest. Aan de verkoop waren aanzienlijke kosten verbonden en belanghebbende heeft genoegen moeten nemen met een geringe marge en een lage afzethoeveelheid. In de jaren daarna heeft hij slechts een gering aantal tuinornamenten verkocht. Belanghebbende heeft de verkoop uiteindelijk in 2006 beëindigd. Belanghebbende stelt dat hij zeer veel tijd heeft besteed aan het maken van folders, het bouwen van een website en het aanleggen van een computernetwerk ten behoeve van de verkoop van de tuinornamenten. Dienaangaande merkt het Hof op dat een positief resultaat van deze inspanningen, dat opweegt tegen de kosten die deze inspanningen met zich meebrengen, niet uit de gerealiseerde winsten volgt.

4.5. Gelet op de vaststaande feiten en omstandigheden van het geval heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Hof aannemelijk gemaakt, dat er redelijkerwijs geen voordeel verwacht kon worden met de activiteiten van belanghebbende. Hierbij heeft het Hof ook de jaren 2005 en 2006 in zijn oordeel betrokken en heeft het acht geslagen op de vaststelling in het controlerapport dat ten hoogste 17 transacties in één jaar hebben plaatsgevonden, dit in afwijking van onder 2.2 genoemende aantallen transacties per jaar.

4.6. Belanghebbende heeft voorts gesteld, dat hij vanaf het jaar 2005 als freelancer werkzaamheden heeft verricht op het gebied van de geodesie. Deze werkzaamheden dienen volgens belanghebbende tot de ondernemingsactiviteiten te worden gerekend en de inkomsten daaruit behoren daarmee tot de winst uit onderneming. De Inspecteur heeft deze stelling weersproken, waarbij hij erop heeft gewezen dat op de inkomsten die belanghebbende in de jaren 2005 en 2006 heeft genoten, loonheffing is ingehouden. Voorts heeft de Inspecteur aangedragen, dat belanghebbende eerst vanaf juli 2007 inkomsten als freelancer van C geniet en dat hij voordien bij deze vennootschap in dienstbetrekking werkzaam was. Tegenover deze gemotiveerde weerspreking door de Inspecteur heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt, dat hij in de betreffende jaren werkzaamheden als freelancer heeft verricht waaruit het resultaat tot de winst uit onderneming behoort. Dat belanghebbende in latere jaren wel als freelancer heeft gewerkt, maakt het oordeel onder 4.5 niet anders, omdat de activiteiten als freelancer niet in de lijn liggen van de activiteiten die belanghebbende in de jaren 2002 tot en met 2006 heeft ontplooid.

4.7. Voor zover belanghebbende heeft willen stellen, dat het door hem geleden verlies als negatief resultaat uit overige werkzaamheden moet worden aangemerkt, merkt het Hof het volgende op. Ook voor deze bron van inkomen geldt, dat het voordeel redelijkerwijs te verwachten moet zijn. Zoals hiervoor is overwogen, wordt aan deze eis niet voldaan.

4.8. Gelet op het vorenoverwogene is het Hof van oordeel dat belanghebbende in de betreffende jaren met de verkoop van tuinornamenten geen bron van inkomen heeft gehad. De Inspecteur heeft terecht nagevorderd.

slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank .

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. A.J. Kromhout, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.

De beslissing is op 2 november 2010 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(J.L.M. Egberts) (R.F.C. Spek)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.