Gerechtshof Arnhem, 09-11-2010, BO5121, 10-00048
Gerechtshof Arnhem, 09-11-2010, BO5121, 10-00048
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 9 november 2010
- Datum publicatie
- 26 november 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2010:BO5121
- Zaaknummer
- 10-00048
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting.
Verwijzingsprocedure HR 22 januari 2010, nr. 09/00526, LJN BL0078. Hoger beroep is ontvankelijk. Verzet gegrond. Hof Den Bosch dient onderzoek voort te zetten.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 10/00048
uitspraakdatum: 9 november 2010
Uitspraak ingevolge artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) van de tweede meervoudige belastingkamer
op het verzet van
X B.V. te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de met toepassing van artikel 8:54, Awb gedane uitspraak van het Gerechtshof
’s-Hertogenbosch van 26 juni 2008, op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 13 februari 2008, nummer 06/5378, in het geding tussen belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd.
1.2 De Inspecteur heeft bij uitspraak het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag gehandhaafd.
1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (hierna: het gerechtshof). Het gerechtshof heeft bij uitspraak van 26 juni 2008, het hoger beroep van belanghebbende wegens overschrijding van de beroepstermijn niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan, welk verzet door het gerechtshof bij uitspraak op 23 januari 2009, ongegrond is verklaard.
1.5 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op verzet van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van 22 januari 2010, nr. 09/00526, LJN BL0078, BNB 2010/88 (hierna: het verwijzingsarrest), heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof) ter verdere behandeling van en beslissing op het verzet met inachtneming van het verwijzingsarrest.
1.6 Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft een zogenoemde conclusie na verwijzing ingediend. Voorts hebben partijen nadien nog nadere stukken ingediend.
1.7 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Hoge Raad ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in de procedure na verwijzing zijn overgelegd en waarvan door de griffier van het Hof afschriften zijn verzonden aan de wederpartij.
1.8 Het onderzoek ter zitting bij het Hof heeft plaatsgehad op 19 augustus 2010 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord, A namens belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.9. De Inspecteur heeft bij deze mondelinge behandeling een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Deze pleitnota wordt door het Hof tot de stukken van het geding gerekend.
1.10 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1 De Rechtbank heeft haar uitspraak op 27 februari 2008 door middel van aangetekende verzending aan het postbusadres van belanghebbende bekendgemaakt. De termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift eindigt derhalve op 9 april 2008.
2.2 De uitspraak is verzonden naar het door belanghebbende in haar bij de Rechtbank ingediende stukken vermelde postbusnummer. De uitspraak is door belanghebbende niet afgehaald en op 1 april 2008 teruggezonden naar de Rechtbank. De Griffier van de Rechtbank heeft het stuk vervolgens per gewone post verzonden naar hetzelfde postbusnummer. De interne administratie van de Rechtbank vermeldt daarover:
“Uitspraak retour ontv. 02-04-08 en nogmaals verzonden op 4-4-08”
2.3 B Holding B.V. – een aan belanghebbende gelieerde vennootschap die van hetzelfde postadres (postbusnummer) te Z gebruik maakt als belanghebbende – heeft bij brief van 25 maart 2008 aan advocatenkantoor C te Q, melding gedaan van problemen met de ontvangst
van aangetekende poststukken. Bij schrijven van
11 april 2008 heeft ook belanghebbende schriftelijk tegenover TNT Post haar ongenoegen geuit over de postbezorging.
2.4 Het hogerberoepschrift, gedagtekend 15 april 2008, is op 23 april 2008 bij de griffie van het gerechtshof binnengekomen. Het poststempel op de enveloppe, waarin het hogerberoepschrift bij dat hof is bezorgd, vermeldt de datum 21 april 2008.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 Na verwijzing is in geschil of er op grond van artikel 6:11 Awb reden is een niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep achterwege te laten.
3.2 De Hoge Raad heeft ten aanzien daarvan in het verwijzingsarrest overwogen dat een niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. In geval van indiening van een hogerberoepschrift is daarvan (onder meer) sprake indien:
(i) de belanghebbende als gevolg van een hem niet toe te rekenen omstandigheid met vertraging kennis heeft genomen van de uitspraak van de rechtbank, en daardoor pas na het verstrijken van de termijn een hogerberoepschrift heeft ingediend, en tevens
(ii) de belanghebbende na kennis te hebben genomen van de uitspraak van de rechtbank het hogerberoepschrift heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd.
Wat bij overschrijding van de beroepstermijn kan gelden als alsnog zo spoedig mogelijk indienen van het desbetreffende geschrift, hangt af van de omstandigheden van het geval, maar aan de betrokken belastingplichtige dient in ieder geval een termijn van ten minste veertien dagen te worden gegund (HR 22 maart 2002, nr. 36 933, LJN AE0462, BNB 2002/186).
3.3 Belanghebbende betoogt dat zij door een onjuiste postverwerking met vertraging heeft kennis genomen van de (eerste) aangetekende verzending van de uitspraak van de rechtbank, dat de niet-tijdige indiening van het hogerberoepschrift derhalve niet aan haar is te wijten, en dat zij binnen veertien dagen na kennisneming van de uitspraak het hogerberoepschrift heeft ingediend.
3.4 Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het verzet.
3.5 De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het verzet.
4. Beoordeling van het verzet
Vertraagde kennisneming
4.1 Op belanghebbende rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat zij op grond van een haar niet toe te rekenen omstandigheid met vertraging kennis heeft genomen van de uitspraak van de Rechtbank, en daardoor pas na het verstrijken van de termijn een hogerberoepschrift heeft ingediend.
4.2 Belanghebbende heeft in haar correspondentie met de Rechtbank aangegeven dat zij over een postbusnummer beschikte. Belanghebbende heeft gesteld dat zich in de periode maart-april 2008 problemen voordeden in de postbezorging. Deze problemen bestonden daarin dat belanghebbende in voorkomende gevallen niet op de hoogte werd gesteld – bijvoorbeeld door het deponeren van een zogenoemde rode kaart in de postbus van belanghebbende – van de aanwezigheid van voor haar bestemde aangetekende poststukken. Op grond van hetgeen is vastgesteld onder 2.3, en de ter zitting afgelegde geloofwaardige verklaring van belanghebbendes directeur A, acht het Hof het aannemelijk dat zich ten tijde van de eerste – aangetekende – verzending van de uitspraak door de Rechtbank, problemen voordeden bij de bezorging van aangetekende stukken bij belanghebbende, en dat belanghebbende door TNT Post niet van de aanwezigheid van de op 27 februari 2008 door de Rechtbank aan belanghebbende aangetekend verzonden uitspraak op de hoogte is gesteld. De hiervoor vermelde problemen vonden hun oorsprong buiten de invloedsfeer van belanghebbende. Het is belanghebbende dan ook niet toe te rekenen dat zij pas nadat de uitspraak van de Rechtbank haar ten tweede male, doch nu per gewone post, was toegezonden, van die uitspraak kennis heeft kunnen nemen.
Indiening binnen veertien dagen
4.3 De Rechtbank heeft de uitspraak nogmaals op (vrijdag) 4 april 2008 – doch nu per gewone post – aan belanghebbende verzonden. Ter zitting hebben partijen eensluidend verklaard dat niet langer in geschil is dat belanghebbende eerst op 7 april 2008 kennis heeft kunnen nemen van deze uitspraak.
4.4 Blijkens het verwijzingsarrest heeft belanghebbende het hogerberoepschrift in ieder geval zo spoedig mogelijk ingediend, indien dit binnen veertien dagen na kennisneming van de uitspraak, is geschied. Uitgaande van een kennisneming op 7 april 2008 eindigt de veertiendagentermijn op 21 april 2008.
4.5 Artikel 6:9, tweede lid, Awb bepaalt dat bij verzending per post het beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post werd bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Uit het arrest HR 22 maart 2002, 36.933,
LJN AE0462, BNB 2002/186, leidt het Hof af dat het bepaalde in artikel 6:9, tweede lid, Awb evenzeer heeft te gelden voor de hiervoor genoemde veertiendagentermijn.
4.6 Het poststempel op de enveloppe waarin het hogerberoepschrift bij het gerechtshof is bezorgd, vermeldt de datum van 21 april 2008, zodat ervan kan worden uitgegaan dat belanghebbende uiterlijk op die dag, en derhalve binnen de veertiendagentermijn, het hogerberoepschrift ter post heeft bezorgd. Verder staat vast dat het hogerberoepschrift op
23 april 2008, derhalve binnen een week na het einde van de veertiendagentermijn, door het gerechtshof is ontvangen.
4.7. Gelet op het vorenstaande moet op grond van artikel 6:11 Awb een niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep achterwege blijven, nu redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest.
slotsom
Op grond van het vorenstaande is het verzet gegrond.
5. Kosten
Het Hof heeft de Inspecteur in de met de onderhavige zaak samenhangende zaak 10/00046 veroordeeld in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het verzet tegen de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van
26 juni 2008 gegrond;
- verstaat dat die uitspraak vervalt en dat het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch het onderzoek voortzet in de stand waarin het zich bevond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. A.A. Fase, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Luggenhorst als griffier.
De beslissing is op 9 november 2010 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
J.H. Luggenhorst M.G.J.M. van Kempen
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.