Home

Gerechtshof Arnhem, 09-11-2010, BO5127, 10-00024

Gerechtshof Arnhem, 09-11-2010, BO5127, 10-00024

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
9 november 2010
Datum publicatie
26 november 2010
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2010:BO5127
Formele relaties
Zaaknummer
10-00024

Inhoudsindicatie

Ziekenfondswet.

Verwijzingsprocedure HR 15 januari 2010, nr. 08/04697. Het verwijzingshof wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer: 10/00024

uitspraakdatum: 9 november 2010

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 6 april 2006 (verzonden 18 april 2006), nummer AWB 05/990, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst P (hierna: de Inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de premie ingevolge de Ziekenfondswet (hierna: de aanslag) opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2 De rechtbank te Breda (hierna: de Rechtbank) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur, alsmede de aanslag vernietigd, en het verzoek om toekenning van een schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) afgewezen.

1.3 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het het Hof Den Bosch. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Het Hof Den Bosch heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof Den Bosch beroep in cassatie ingesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij heeft hij tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. Bij arrest van 15 januari 2010, nr. 08/04697, heeft de Hoge Raad de uitspraak van het Hof Den Bosch vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof) voor de behandeling van de grieven tegen de afwijzing van het hiervoor onder 1.2 vermelde verzoek van belanghebbende.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Hoge Raad ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in (hoger) beroep en cassatie zijn overgelegd.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2010 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan partijen op 12 juli 2010 een afschrift is toegezonden.

1.7 Belanghebbende heeft direct na sluiting van het onderzoek ter zitting de leden van de behandelende kamer gewraakt.

1.8 De wrakingskamer van het Hof heeft bij uitspraak van 30 september 2010 het verzoek om wraking afgewezen.

2. De vaststaande feiten

2.1 De Rechtbank heeft na een verzoek van belanghebbende ter zitting van 23 maart 2006 bij uitspraak van 6 april 2006 geoordeeld geen gronden aanwezig te achten om belanghebbendes verzoek om schadevergoeding in te willigen.

2.2 Belanghebbende heeft bij brief van 26 juni 2006 de gronden voor zijn klachten in hoger beroep meegedeeld en daarbij zijn verzoek om volledige schadevergoeding herhaald. In een brief aan het Hof Den Bosch van 15 mei 2007 heeft belanghebbende zijn verzoek om schadevergoeding opnieuw herhaald.

2.3 Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof Den Bosch op 22 augustus 2008 verklaard:

“Ik verwacht een tegemoetkoming van de belastingdienst op grond van de in mijn visie negen jaar geleden met de belastingdienst gesloten overeenkomst. De hele kwestie heeft mij alles gekost, inclusief mijn pensioen. De belastingdienst heeft mij schade berokkend en die wil ik vergoed krijgen.”

De Inspecteur heeft daarop als volgt gereageerd:

“(…). Uitsluitend indien belanghebbende thans verklaart af te zien van het instellen van een procedure tegen de belastingdienst bij de civiele rechter tot het verkrijgen van schadevergoeding ben ik bereid de thans aan de orde zijnde kwesties definitief te regelen.”

Belanghebbende verklaart daarna:

“bij het vaststellen van de schuldverhouding moet rekening worden gehouden met de door mij geleden en door de belastingdienst te compenseren schade, waaronder bijvoorbeeld de € 24.000 kosten wegens leges, advocaten, notarissen, deurwaarders, etc., diverse andere kosten en gederfde rente.”

2.4 Bij uitspraak van 31 oktober 2008 heeft het Hof Den Bosch als volgt geoordeeld:

“Nu het (hoger) beroep ongegrond is komt een vergoeding van schade niet aan de orde”.

2.5 Het beroepschrift in cassatie bevat de volgende klacht:

“de Rechtbank en het Hof hadden gebruik moeten maken van hun discretionaire bevoegdheid waar het de vergoeding van schade betreft. Door dat niet te doen ben ik gedwongen procedures bij de burgerlijke rechter te starten”.

Het verweerschrift merkt daarover op:

“Artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht geeft het Hof de bevoegdheid een schadevergoeding toe te kennen, maar niet de plicht, met name niet indien het hoger beroep ongegrond is”.

In de conclusie van repliek merkt belanghebbende op:

“Doordat de belastingdienst eerst na tussenkomst van de rechter uitspraak heeft gedaan heb ik kosten moeten maken. Voor deze procedure bedragen deze kosten (exclusief de legeskosten): € 1.123. Ik verzoek om vergoeding daarvan”.

Een conclusie van dupliek is niet ingediend.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 Na verwijzing is nog slechts in geschil het verzoek van belanghebbende om toekenning van een schadevergoeding.

3.2 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot toekenning van een schadevergoeding.

3.4 De Inspecteur concludeert kennelijk tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

Uitspraak na wrakingsverzoek

4.1 De mondelinge behandeling van de zaak is ter zitting van 7 juli 2010 gesloten. Belanghebbende heeft eerst na sluiting van deze behandeling de tot wraking aanleiding gevende conclusie kunnen trekken dat het Hof niet, althans niet ter zitting, zou ingaan op zijn verzoek om te bepalen dat de Inspecteur het door deze in een zitting van de Rechtbank aangekondigde overzicht dient te overleggen. Het Hof kan, nu de wrakingskamer het verzoek heeft afgewezen en de mondelinge behandeling van de zaak gesloten is, in dezelfde samenstelling zonder mondelinge behandeling uitspraak doen.

Geschil na verwijzing

4.2 De Hoge Raad heeft de opdracht aan het Hof beperkt tot de behandeling van de grieven van belanghebbende tegen de afwijzing door de Rechtbank van het verzoek om toekenning van een schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Awb.

Het verzoek van belanghebbende aan het Hof om de Inspecteur opdracht te geven een overzicht van de schuldpositie te geven kan in dat kader niet aan de orde komen, aangezien belanghebbende niet heeft duidelijk gemaakt wat het belang van dit overzicht is voor het nog resterende geschil. De belastingrechter heeft voorts in deze invorderingskwesties geen bevoegdheid.

Schadevergoeding

4.3 Op grond van artikel 8:73 van de Awb kan de belastingrechter, indien het beroep gegrond wordt verklaard, op verzoek van een partij het bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van de schade die deze partij lijdt. Belanghebbende heeft de Rechtbank verzocht om een dergelijke vergoeding. De rechtbank heeft geen gronden aanwezig geoordeeld om een schadevergoeding toe te kennen.

4.4 Belanghebbende heeft zich in hoger beroep tegen dat oordeel verzet. Het Hof vat het betoog van belanghebbende aldus op dat hij vergoeding wil van alle uitgaven die hij heeft moeten doen om te weten te komen welke schulden hebben bestaan, of die schulden al dan niet volledig zijn betaald of met teruggaven zijn verrekend en of er nog bedragen betaald moeten worden of van de Belastingdienst te vorderen zijn. Die kosten, die op een groot aantal besluiten betrekking hebben, kunnen in deze procedure als geheel niet aan de orde komen, aangezien slechts de aanslag premie Ziekenfondswet in geding is.

4.5 Met de vernietiging van deze aanslag staat vast dat de Inspecteur onrechtmatig heeft gehandeld. In het kader van deze procedure kan slechts schade worden vergoed die in zodanig verband staat met de vernietiging van deze aanslag, dat zij de Inspecteur als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend. Het ligt op de weg van belanghebbende dit aannemelijk te maken.

4.6 Belanghebbende heeft in cassatie in zijn conclusie van repliek gesteld dat de kosten voor deze procedure € 1.123 bedragen. Aangezien dit bedrag niet gespecificeerd is, is niet duidelijk of onder dit bedrag kosten zijn opgenomen die onder het bereik van artikel 8:75 van de Awb vallen en die mitsdien niet tot het schadebedrag gerekend kunnen worden. Voorts is door belanghebbende, door het Hof daarnaar gevraagd, niet aangegeven welke causale relatie bestaat tussen het bedrag van € 1.123 en de vernietiging van de aanslag.

4.7. Het Hof heeft ter zitting belanghebbende herhaaldelijk nadere inlichtingen gevraagd over het bedrag aan schade dat hij heeft geleden door de vernietiging van de aanslag premie Ziekenfondswet. Belanghebbende heeft vragen daarover niet willen beantwoorden zolang de Inspecteur hem het gevraagde overzicht niet wilde geven. Het Hof komt tot het oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat door hem schade is geleden door de onrechtmatige daad van de Inspecteur.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lamens, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.

De beslissing is op 9 november 2010 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(A. Vellema) (J. Lamens)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.