Gerechtshof Arnhem, 23-11-2010, BO6929, 10-00230
Gerechtshof Arnhem, 23-11-2010, BO6929, 10-00230
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 23 november 2010
- Datum publicatie
- 10 december 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2010:BO6929
- Zaaknummer
- 10-00230
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting.
Omkering bewijslast voor Grow Shop. Schatting winst is redelijk.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 10/00230
uitspraakdatum: 23 november 2010
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
Coöperatie X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 11 mei 2010, nummer AWB 09/3746,
in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 23.673. Daarbij is een verzuimboete opgelegd van € 567 en heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 772.
1.2. Na tegen genoemde beschikkingen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar bedrag van € 18.784, de beschikking inzake de heffingsrente verminderd tot € 608 en de beschikking inzake de verzuimboete gehandhaafd.
1.3. Het door belanghebbende tegen deze uitspraken op bezwaar ingestelde beroep is door de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft voorts nog nadere stukken ingediend.
1.5. Tot de stukken van het geding behoort voorts het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6. Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 3 november 2010 te Arnhem. Aldaar is verschenen en gehoord de Inspecteur. Belanghebbende en haar gemachtigde zijn, met schriftelijke kennisgeving aan het Hof, niet verschenen.
1.7. De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
1.8. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
2. Feiten
2.1. Voor de feiten verwijst het Hof naar de door de Rechtbank in de onderdelen 2.1 tot en met 2.13 van haar uitspraak vastgestelde feiten. De Rechtbank heeft die feiten als volgt vastgesteld (waarbij eiser dient te worden gelezen als belanghebbende en verweerder als de Inspecteur).
“2.1 Eiseres exploiteert een Grow Shop te Z in de vorm van een coöperatieve vereniging. Bestuurders van de coöperatieve vereniging zijn A (voorzitter) en B (secretaris/penningmeester). Eiseres heeft geen personeelsleden in dienst. Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
2.2 Eiseres is door verweerder in 2007 uitgenodigd om vóór 1 februari 2008 aangifte Vpb voor het jaar 2006 te doen.
2.3 Verweerder heeft op of omstreeks 25 februari 2008 eiseres aangemaand om vóór 7 maart 2008 aangifte te doen. Hierop heeft verweerder geen reactie ontvangen.
2.4 Met dagtekening 31 januari 2009 is de aanslag Vpb ambtshalve opgelegd. Die aanslag is berekend naar een belastbaar bedrag van € 23.673. Daarbij is ter zake van een derde verzuim een verzuimboete van € 567 opgelegd en aan heffingsrente € 772 in rekening gebracht.
2.5 Eiseres heeft op 9 februari 2009, door verweerder ontvangen op 10 februari 2009, een bezwaarschrift ingediend. Eiseres heeft daarbij een jaarrekening overgelegd. Volgens die jaarrekening bedraagt de omzet over het jaar 2006 € 74.947, de brutowinst € 40.173 en het nettoresultaat € 1.991. In de balans zijn voorts onder meer de volgende posten opgenomen:
kapitaal bestuur: € 31.941
voorraden: € 25.000
In de resultatenrekening zijn als kosten de volgende posten opgenomen:
abonnementen: € 169
administratie: € 1.500
autokosten: € 1.826
bestuursvergoeding € 24.000
huur: € 6.000
onderhoud inventaris € 252
porti: € 301
reklame: € 1.874
telefoon € 947
verpakkingsmateriaal € 313
afschrijving € 1.000
2.6 Verweerder heeft eiseres bij brief van 24 februari 2009 om een nadere onderbouwing van de posten voorraden, kapitaal bestuur, autokosten, huur en reklame gevraagd.
2.7 Hierop heeft eiseres een drietal overzichten aan verweerder verstrekt, te weten een overzicht met het opschrift Balans 2006 X, een overzicht met het opschrift Grootboek overzicht en een overzicht met het opschrift Saldibalans t/m periode 01 van boekjaar 1960.
2.8 Bij brief van 28 april 2009 heeft verweerder in reactie daarop aan gemachtigde van eiseres onder meer het volgende medegedeeld:
“Grootboekoverzicht en saldibalans
U heeft mij een grootboekoverzicht gezonden met de omschrijving “vanaf periode 01 van boekjaar 1960”. Ik kan hieruit niet opmaken dat dit overzicht het boekjaar 2006 betreft. Daar komt bij dat ik geen enkel bedrag kan aansluiten met de bedragen uit de eerder toegezonden jaarrekening. Boekdata kan ik nier verifiëren, omschrijvingen worden niet gegeven. Een steekproefcontrole is hiermee niet mogelijk.
Jaarrekening
Het kassaldo en de waarde van de voorraad in de jaarrekening bestaat uit bedragen die sterk doen vermoeden dat deze gefingeerd zijn. In de balans ultimo 2004 en 2005 wordt een kassaldo aangegeven van respectievelijk € 2.400 en € 5.000. De waarde van de voorraden bedragen respectievelijk € 6.000 en € 19.000.
De overige gevraagde gegevens heeft u niet meegezonden.
Omdat de vereiste aangifte niet is gedaan geldt omkering van de bewijslast. Ik ben van mening dat u met de gegevens die u tot nu toe heeft verstrekt, dan bedoel ik zowel de jaarrekening als het grootboekoverzicht en saldibalans, niet heeft bewezen dat de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld.”.
2.9 Bij brief van 20 mei 2009 schrijft verweerder aan gemachtigde van eiseres in vervolg op de onder 2.8 geciteerde brief:
“(…) U heeft een aantal grootboekrekeningen toegezonden. Ik heb echter niet de gevraagde onderbouwing van de autokosten en geen facturen huur en reclame ontvangen. Ook heb ik geen grootboekrekening kapitaal bestuur ontvangen. Graag ontvang ik deze gegevens alsnog. (…)”.
2.10 Eiseres heeft nadien aan verweerder een handgeschreven saldibalans overgelegd. Naar aanleiding daarvan schrijft verweerder bij brief van 6 juli 2009 het volgende:
“(...) De handgeschreven saldibalans sluit niet aan op de eerder ingediende jaarrekening over 2006. Voor mij is nog steeds onduidelijk waarop de gepresenteerde cijfers in de jaarrekening zijn gebaseerd. U heeft geen facturen overgelegd van de kosten administratie, huur en reclame. Ook heeft u geen onderbouwing gegeven van de autokosten.
(…)
Op basis van de wel ingediende stukken ben ik voornemens om het fiscale resultaat 2006 van Coöp. X, naar eigen inzicht te herleiden.
Ik ben daarvan uitgegaan van het volgende;
Herberekening van de Inkoopwaarde van de verkoop
De aangegeven voorraad per 1-1-06 is € 19.000, (zie jaarrekening 2005). De inkopen volgens de saldibalans is € 35.977. De aangegeven voorraad per 31-12-06 is € 25.000 (zie jaarrekening 2006). Dit heeft tot gevolg dat de inkoopprijs van de verkopen € 29.977 moet bedragen. Met deze inkoopwaarde houd ik rekening in de verlies- en winstrekening.
(…)
Aangegeven omzet (volgens jaarrekening) € 74.947
Herberekende inkoopwaarde van de omzet (...) € 29.977
€ 44.970
Abonnementen (bedrag uit de jaarrekening) € 169
Administratie (bedrag uit de saldibalans € 1.256) -
Autokosten (...)
(...)
Bestuursvergoeding (bedrag uit de jaarrekening) € 24.000
Huur (bedrag uit de saldibalans € 4.000) -
Onderhoud inventaris (bedrag uit jaarrekening) € 252
Porti (bedrag uit de saldibalans) € 92
Reiskosten (bedrag uit de saldibalans) € 13
Reclame (...) -
Schoonmaakkosten (bedrag uit saldibalans) € 15
Telefoon (bedrag uit de saldibalans) € 435
Verpakkingsmaterialen (bedrag uit de saldibalans) € 120
(...)
afschrijvingen € 1.000
De kosten administratie, huur en reclame zal ik pas
accepteren indien facturen worden overgelegd.
Voor de autokosten dient een onderbouwing te worden
gegeven. Er staat geen auto op de balans dus dient u
een kilometeradministratie te overleggen.
Totaal kosten die ik op dit moment accepteer zonder nadere onderbouwing € 26.096
Naar mijn inzicht vast te stellen fiscaal resultaat € 18.784”.
2.11 Verweerder heeft bij de bestreden uitspraak op bezwaar de aanslag dienovereenkomstig verlaagd.
2.12 Eiseres heeft in beroep een voorraadlijst overgelegd. Het totaal van de voorraden per 31 december 2006 is volgens deze lijst € 31.348 Eiseres heeft in beroep ter onderbouwing van de autokosten de volgende stukken overgelegd:
- een factuur van autobedrijf C waarop een totaalbedrag staat vermeld van € 2.044,15 excl. BTW. De som van de op de factuur vermelde bedragen is € 1.122,51 excl. omzetbelasting;
- benzinebonnen ter zake van contante betalingen van totaal ongeveer € 4.575 incl. BTW. Op de benzinebonnen staan geen gegevens van de auto vermeld. Ook staat daarop niet de naam van eiseres vermeld en
- een bon betreffende het inleveren van banden van € 25 inclusief € 4 omzetbelasting.
Ter onderbouwing van de huur heeft eiseres in beroep overgelegd tien kwitanties van betalingen van € 500 per keer aan D betreffende huur over december 2005 en de maanden januari tot en met september 2006.
Ter onderbouwing van de door haar gemaakte reclamekosten heeft eiseres in beroep overgelegd:
- twee bankafschriften volgens welke door eiseres op 16 februari 2006 € 119 is betaald aan E B.V. en op 12 april 2006 € 119 is betaald aan F;
- een aanmaning met dagtekening 13 maart 2006, afkomstig van G B.V. en gericht aan eiseres tot het betaling van een bedrag van € 1.337, 56. Op de aanmaning staat geen omzetbelasting vermeld. Volgens een met de hand geschreven aantekening is op 21 maart 2006 per kas € 600 voldaan;
- een kwitantie volgens welke door eiseres ter zake van sponsoring van een zaalvoetbaltoernooi € 130 is betaald.
2.13 In 2005 is ter zake van huur € 2.500 ten laste van het resultaat gebracht.”
2.2. Hieraan voegt het Hof nog toe dat belanghebbende in hoger beroep onder meer een tweede resultatenrekening over het boekjaar 2006 heeft overgelegd, waarin een – ten opzichte van de bij de Inspecteur en de Rechtbank overgelegde resultatenrekening afwijkend – resultaat is vermeld van negatief € 12.733. De in deze resultatenrekening genoemde bedragen met betrekking tot de in geschil zijnde kosten (inkopen, administratie, autokosten, huur en reclame) wijken af van de eerder overgelegde resultatenrekening. Voorts heeft belanghebbende een tweede balans per 31 december 2006 overgelegd, waarin een bedrag van € 22.000 aan voorraden is opgenomen. De verschillen tussen de overgelegde jaarstukken zijn door belanghebbende niet toegelicht.
2.3. Belanghebbende heeft voorts een afschrift van een huurovereenkomst overgelegd met betrekking tot een gedeelte aan de achterzijde van het pand aan de A-straat 1 te Q. De daarin genoemde huurprijs voor het pand over de periode 1 september 2005 tot en met 1 september 2006 bedraagt € 5.400. De huurovereenkomst is niet ondertekend door de daarin genoemde contractspartijen.
2.4. De auto behoort niet tot het vermogen van de onderneming van belanghebbende.
2.5. De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende met betrekking tot het onderhavige jaar niet de vereiste aangifte heeft gedaan, zodat de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard. Aan deze verzwaarde bewijslast heeft belanghebbende volgens de Rechtbank niet voldaan. Voorts heeft de Rechtbank geoordeeld dat te dezen geen sprake is van een onredelijke schatting door de Inspecteur.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur terecht het belastbare bedrag heeft vastgesteld op € 18.784. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen de Inspecteur daaraan ter zitting heeft toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak van de Rechtbank, die van de Inspecteur, tot vermindering van de aanslag tot nihil en kennelijk tot vaststelling van een verlies van € 12.733.
3.4 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Uitgaande van de door haar vastgestelde – en door belanghebbende in hoger beroep niet bestreden – feiten dat belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangifte voor de vennootschapsbelasting 2006 en dat belanghebbende die aangifte niet, ook niet na daartoe te zijn aangemaand, heeft ingediend, heeft de Rechtbank naar het oordeel van het Hof terecht geconcludeerd dat belanghebbende de vereiste aangifte als bedoeld in artikel 27e, aanhef en onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet heeft gedaan. Dit brengt te dezen een verzwaring van de bewijslast mee, zodat belanghebbende overtuigend dient aan te tonen dat het vastgestelde belastbare bedrag van € 18.784 onjuist is.
4.2. De omstandigheid dat hier sprake is van een zogenoemde verzwaring van de bewijslast, ontslaat de Inspecteur niet van de op hem rustende verplichting het belastbare bedrag op redelijke wijze te schatten. Hij mag niet naar willekeur handelen. Gelijk de Rechtbank heeft overwogen, kan naar het oordeel van het Hof niet worden gezegd dat de Inspecteur bij het vaststellen van het belastbare bedrag van € 18.784 willekeurig te werk is gegaan. De Inspecteur heeft immers de door belanghebbende in bezwaar aangeleverde jaarstukken tot uitgangspunt genomen. Dat de Inspecteur van de door belanghebbende – aanvankelijk – geclaimde kostenaftrek van € 38.182 een bedrag van € 26.096 heeft aanvaard, kan niet als onredelijk worden bestempeld. Het is immers aan een belastingplichtige zijn aanspraak op een aftrekpost te onderbouwen, indien een inspecteur zulks verlangt. Door van de niet in aftrek aanvaarde posten een onderbouwing te verlangen, heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Hof dan ook niet naar willekeur gehandeld. De berekening van het bedrag van € 18.784 kan derhalve de redelijkheidstoets doorstaan.
4.3. Zoals gezegd, dient belanghebbende overtuigend aan te tonen dat het nader vastgestelde belastbare bedrag van € 18.784 onjuist is.
4.4. Bij de beoordeling van de vraag of belanghebbende aan de op haar rustende – verzwaarde – bewijslast heeft voldaan, stelt het Hof voorop dat de omstandigheid dat belanghebbende in deze procedure zonder enige toelichting twee verschillende resultatenrekeningen en balansen met betrekking tot het jaar 2006 heeft overgelegd – aanvankelijk verantwoordde zij een positief resultaat van € 1.991 en later een negatief resultaat van € 12.733 – haar geloofwaardigheid, en daarmee haar bewijspositie, te dezen niet ten goede komt. Voorts dient te worden opgemerkt dat de door belanghebbende in deze procedure overgelegde stukken een zeer rommelige indruk maken, waardoor het zicht op het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op de door haar geclaimde aftrekposten wordt bemoeilijkt.
4.5. De Inspecteur heeft met betrekking tot de door hem niet in aftrek aanvaarde posten gesteld dat niet duidelijk is tot welke bedragen uitgaven door belanghebbende zijn gedaan en dat de opgevoerde kosten een zakelijk karakter ontberen. In deze procedure ligt het op de weg van belanghebbende overtuigend aan te tonen dat de door haar gestelde uitgaven zijn gedaan en dat zij een zakelijk karakter dragen, dat wil zeggen dat zij zijn gedaan met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Indien belanghebbende hierin slaagt, kunnen zij als ondernemingskosten in aanmerking worden genomen.
4.6. Met betrekking tot de autokosten is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt, laat staan overtuigend heeft aangetoond, dat zij deze kosten tot het gestelde bedrag heeft gemaakt met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. De door belanghebbende overgelegde facturen van autobedrijf C en bandeninzameling H en de benzinebonnen, zijn daartoe niet toereikend, aangezien uit die stukken niet kan worden opgemaakt of het uitgaven betreffen die zijn gedaan met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming van belanghebbende. Benadrukt zij dat de auto niet behoort tot het ondernemingsvermogen van belanghebbende. Voor zover belanghebbendes gemachtigde met zijn stelling dat “alle klanten van ons kantoor die benzine contant betalen, mogen deze bedragen in mindering brengen op het bedrijfsresultaat” een beroep doet op schending van het gelijkheidsbeginsel, faalt dat beroep. Belanghebbendes gemachtigde heeft zijn stelling immers niet onderbouwd met feitelijke gegevens die voor de beoordeling ervan vereist zijn.
4.7. Met betrekking tot de administratiekosten – die aanvankelijk, in de eerste resultatenrekening, door belanghebbende op € 1.500 waren becijferd en thans kennelijk, in de tweede resultatenrekening, op € 1.256 – heeft belanghebbende geen enkel stuk overgelegd waaruit de juistheid van de aftrek van die kosten blijkt. Mitsdien kan niet worden gezegd dat belanghebbende overtuigend heeft aangetoond dat zij recht heeft op de geclaimde aftrek ter zake van administratiekosten.
4.8. Met betrekking tot de huurpenningen geldt dat belanghebbende dienaangaande in de eerste resultatenrekening een bedrag van € 6.000 heeft opgevoerd en in de tweede resultatenrekening een bedrag van € 4.000. De Inspecteur heeft gesteld dat een bedrag van € 2.500 – overeenkomstig het bedrag dat in 2005 door belanghebbende aan huur is voldaan en conform de beslissing van de Rechtbank – als zakelijke huur ten laste van het resultaat kan worden gebracht. In het licht van de in 2005 betaalde huurprijs van € 2.500 en de omstandigheid dat de verhuurder een aan de voorzitter van belanghebbende gelieerde partij is, is belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet erin geslaagd overtuigend aan te tonen dat een ten opzichte van 2005 aanzienlijk afwijkende, hogere huurprijs als zakelijk kan worden bestempeld. De in hoger beroep overgelegde, niet-ondertekende huurovereenkomst en de betalingskwitanties ten bedrage van in totaal € 4.000, doen hieraan niet af, aangezien die stukken geen licht werpen op de zakelijkheid van de gestelde huursom. Dat belanghebbende recht heeft op een aftrek ter zake van betaalde huurpenningen tot een hoger bedrag dan het door de Inspecteur geaccepteerde bedrag van € 2.500 heeft zij niet doen blijken. Uit het zo-even overwogene volgt de conclusie dat belanghebbende recht heeft op een kostenaftrek ter zake van huur ten bedrage van € 2.500.
4.9. Blijkens het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank heeft de Inspecteur met betrekking tot de reclamekosten kennelijk nader het standpunt ingenomen dat belanghebbende recht heeft op aftrek van de door haar geclaimde kosten ten bedrage van € 1.874. In haar tweede resultatenrekening bepleit belanghebbende in dit verband kennelijk een aftrek van € 2.750. Voor het verschil tussen de twee genoemde bedragen heeft belanghebbende echter geen bewijs bijgebracht, zodat niet kan worden gezegd dat zij een aftrek tot een bedrag van € 2.750 overtuigend heeft aangetoond.
4.10. De Inspecteur heeft zich met betrekking tot de huurkosten van € 2.500 en de reclamekosten van € 1.874 beroepen op toepassing van het leerstuk van de zogenoemde interne compensatie.
4.11. Dit leerstuk houdt in dat wanneer een belastingplichtige in beroep of hoger beroep een aanslag op een bepaald punt bestrijdt, het de inspecteur vrijstaat andere elementen van de aanslag aan de orde te stellen en op grond daarvan het standpunt in te nemen dat de aanslag, hoewel mogelijk op het bestreden punt onjuist, toch niet te hoog is vastgesteld.
4.12. Hier heeft de Inspecteur – reeds bij de Rechtbank – het standpunt ingenomen dat de aanslag, hoewel belanghebbende gelijk heeft met betrekking tot de reclamekosten en (ten dele; tot € 2.500) met betrekking tot de huurpenningen, toch niet te hoog is vastgesteld. Daarbij beroept hij zich erop dat het bij het vaststellen van de aanslag in aanmerking genomen bedrag aan aanwezige voorraden per 31 december 2006 te laag is geweest. In plaats van € 25.000 aan voorraden, had, zo blijkt – aldus de Inspecteur – uit de door belanghebbende overgelegde voorraadlijst, een bedrag van € 31.348 in aanmerking moeten worden genomen. Dit betekent, aldus nog steeds de Inspecteur, dat de in aanmerking genomen inkoopwaarde van de omzet met ongeveer € 6.000 is overschat. De bedragen van de reclamekosten ( € 1.874) en de huurpenningen (€ 2.500) vallen hiertegen weg.
4.13. Belanghebbende betwist niet dat de voorraad ultimo 1996 € 31.348 bedroeg. Belanghebbende is evenwel van mening dat hierop een afboeking dient plaats te vinden van 20 percent wegens ‘onverkoopbare artikelen’. De Inspecteur heeft zulks bestreden. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt , laat staan overtuigend aangetoond dat de marktwaarde van de voorraden per 31 december 2006 lager was dan het bedrag van € 31.348. Voor een afwaardering als door belanghebbende bepleit, bestaat dan ook geen grond. Voorts zij nog opgemerkt dat de vermelding in de tweede overgelegde balans van een bedrag van € 22.000 aan op 31 december 2006 aanwezige voorraden op geen enkele wijze is onderbouwd door belanghebbende, zodat hieraan dient te worden voorbijgegaan.
4.14. Een en ander betekent dat de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag van een te hoge inkoopwaarde van de omzet is uitgegaan – ongeveer € 6.000 – en dat hij zich in dit verband met vrucht kan beroepen op toepassing van interne compensatie. Dit betekent dat de reclamekosten van € 1.874 en de huurpenningen van € 2.500 niet tot een verlaging van het vastgestelde belastbare bedrag van € 18.784 leiden. Hetgeen belanghebbende overigens nog in deze procedure heeft aangevoerd, dwingt evenmin tot die conclusie.
4.15. Met betrekking tot de verzuimboete heeft belanghebbende geen grieven aangevoerd. Het Hof is ambtshalve niet gebleken dat die boete ten onrechte is opgelegd. Het Hof acht deze boete in dit geval ook passend en geboden.
4.16. Met betrekking tot de heffingsrente heeft belanghebbende evenmin zelfstandige grieven aangevoerd. Nu het belastbare bedrag van € 18.784 in stand blijft, bestaat in zoverre geen grond de in rekening gebrachte heffingsrente te verminderen. Ook overigens is niet gebleken dat de heffingsrente ten onrechte in rekening is gebracht.
4.17. Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 november 2010
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.