Gerechtshof Arnhem, 07-12-2010, BO9574, 09-00432
Gerechtshof Arnhem, 07-12-2010, BO9574, 09-00432
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 7 december 2010
- Datum publicatie
- 3 januari 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2010:BO9574
- Zaaknummer
- 09-00432
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting.
Navordering ter zake van door DGA ter beschikking gestelde werkruimte is terecht
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummers 09/00432 t/m 09/00434 en 09/00452 t/m 09/00454,
uitspraakdatum: 7 december 2010
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
en het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 november 2009, nummers AWB 08/1438, 08/1439 en 08/1440,
in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende is over het jaar 2002 een navorderingsaanslag, aanslagnummer 0841.57.99.H27, in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.561 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 275. Voorts is bij beschikking een boete van € 2.008 opgelegd. Aan heffingsrente is een bedrag berekend van € 1.556.
1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag verminderd tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.126 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 275, en de boete verminderd tot € 1.265.
1.3 Aan belanghebbende is over het jaar 2003 een navorderingsaanslag, aanslagnummer 0841.57.99.H37, in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 70.710 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 634. Voorts is bij beschikking een boete van € 2.153 opgelegd. Aan heffingsrente is een bedrag berekend van € 1.435.
1.4 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot € 1.421.
1.5 Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.288. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 694.
1.6 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.7 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep inzake de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 en de boetebeschikkingen 2002 en 2003 gegrond verklaard, en deze navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.207 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 275, alsmede deze boetebeschikkingen vernietigd. Verder heeft de Rechtbank het beroep inzake de navorderingsaanslag IB/PVV 2003 en de aanslag IB/PVV 2004 ongegrond verklaard.
1.8 Belanghebbende en de Inspecteur hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.9 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.10 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2010 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende alsmede de Inspecteur.
1.11 De Inspecteur heeft bij deze mondelinge behandeling een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Deze pleitnota wordt door het Hof tot de stukken van het geding gerekend.
1.12 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1 Belanghebbende is enig-aandeelhouder van X BV. Hij stelt aan deze vennootschap om niet een werkruimte, bestaande uit twee kamers van zijn eigen woning, en een perceel grond, ter beschikking.
2.2 Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2002 bij vraag 9 onder het kopje “Als u in 2002 vermogensbestanddelen ter beschikking stelde” bij vraag 9a “Opbrengsten door het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen” € 0,00 ingevuld. Bij vraag 9b “Aftrek kosten en lasten” heeft belanghebbende ingevuld € 6.479. Op de ter zake van de ter beschikkingstelling opgemaakte balans heeft belanghebbende geen bezittingen maar wel een schuld vermeld.
2.3 Bij de aangifte is een door de gemachtigde van belanghebbende opgestelde toelichting gevoegd. Daarin is onder meer het volgende vermeld:
“Toelichting op vraag 10 “Vermogen ter beschikking gesteld”.
Client heeft aan X Beheer B.V./A Metselbedrijf B.V. ter beschikking gesteld
- Perceel grond ter grootte van circa 300 vierkante meter voor opslag van goederen en parkeerplaats voertuigen.
- Twee kamers in het woonhuis.
Voor de waardebepaling wordt een rapport opgemaakt.”.
2.4 Belanghebbende heeft met betrekking tot de eigen woning een eigenwoningforfait aangegeven van € 3.430. Hij heeft € 33.762 aan rente in mindering gebracht. De schuld voor de eigen woning bedroeg ultimo 2002 volgens de aangifte € 594.452.
2.5 Naar aanleiding van de beoordeling van de aangifte voor het jaar 2004 heeft de Inspecteur onderzoek ingesteld naar de aangifte IB/PVV 2002. Op grond daarvan heeft de Inspecteur de ter beschikking gestelde onroerende zaken laten taxeren. De taxatie heeft er toe geleid dat de Inspecteur de opbrengst uit de ter beschikking gestelde onroerende zaken voor het jaar 2002 heeft gesteld op € 7.919. Bij de vaststelling van de navorderingsaanslag over het jaar 2002 heeft de Inspecteur belanghebbendes belastbaar inkomen uit werk en woning onder meer verhoogd met dat bedrag. In het op 12 januari 2007 gedagtekende taxatierapport is ter zake van deze onroerende zaken het volgende opgenomen.
“Nadere omschrijving
*Gelegen op kleinschalig bedrijventerrein. Het gehele perceel Z H 5004 is 14.72 aren groot. Op dit perceel staat een woning met kantoorruimten. Deze kantoorruimten betreffen 2 kamers met gebruik overloop en entree/hal met trap op de begane grond, totaal 55 m². Achter de woning is nog een zakelijk in gebruik zijnd verhard opslagterrein van ± 425 m². Per maart 2006 heeft dhr. X zijn metselbedrijf verkocht aan de B Metselwerken. Het thans getaxeerde zakelijk deel is per die datum door de dhr. X aan B Metselwerken verhuurd voor € 800 per maand inclusief energiekosten.
*Het zakelijk deel maakt 14% uit van de gehele onroerende zaak.”
2.6 De Inspecteur heeft tevens bij de vaststelling van de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2002 een bedrag van € 13.486 aan in aftrek gebrachte rente eigen woning gecorrigeerd, omdat deze rente betrekking heeft op de financiering van een tweede woning. In verband met de verschuiving van de desbetreffende schuld naar box III heeft de Inspecteur belanghebbendes belastbare inkomen uit sparen en beleggen vastgesteld op € 275.
2.7 Belanghebbende heeft in de aangifte IB/PVV 2003 € 1.577 aan opbrengsten uit ter beschikkingstelling van vermogensbestanddelen aangegeven waarop € 1.676 aan kosten in mindering zijn gebracht. Op de balans staan onroerende zaken ter waarde van € 38.523. De schulden op de balans bedroegen ultimo 2003 € 259.140. Bij deze aangifte is geen afzonderlijke toelichting opgenomen. Bij de vaststelling van de navorderingsaanslag over het jaar 2003 heeft de Inspecteur belanghebbendes belastbaar inkomen uit werk en woning verhoogd met
€ 6.080 aan opbrengst uit terbeschikkingstelling.
2.8 De Inspecteur heeft bij de vaststelling van de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2004 belanghebbendes belastbaar inkomen uit werk en woning verhoogd met € 6.180 aan opbrengst uit terbeschikkingstelling en met € 4.347 aan rente eigen woning.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is of de Inspecteur ten tijde van het opleggen van de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2002 en 2003 ter zake van de correcties met betrekking tot de eigenwoningrente en de opbrengst uit de terbeschikkingstelling, beschikt over een navordering rechtvaardigend nieuw feit. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend. De door de Inspecteur over 2002 en 2003 toegepaste correcties eigenwoningrente zijn op zichzelf tussen partijen niet in geschil. Indien het gelijk aan de Inspecteur is, is vervolgens alleen nog in geschil of ter zake van de werkruimten de terbeschikkingstellingsregeling van toepassing is. Dit laatste vormt ook een geschilpunt voor het jaar 2004. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend. Voorts is met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2004 in geschil of belanghebbende erop mocht vertrouwen dat deze aanslag conform de aangifte zou worden opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
3.2 Ter zitting heeft de Inspecteur zijn hoger beroep inzake de - door de rechtbank vernietigde - boetebeschikkingen 2002 en 2003 ingetrokken.
3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak van de Rechtbank, voor zover deze de navorderingsaanslagen IB/PVV 2002 en 2003 en de aanslag IB/PVV 2004 betreft, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, en vernietiging dan wel vermindering van de navorderingsaanslagen en vermindering van de aanslag.
3.6 De Inspecteur concludeert nader tot vernietiging van de bestreden uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor zover deze betreft de navorderingsaanslag IB/PVV 2002, en tot bevestiging van de uitspraak voor het overige.
4. Beoordeling van het geschil
Nieuw feit
4.1 De Rechtbank heeft de navorderingsaanslag verminderd op de grond, kort gezegd, dat het bepaalde in de tweede volzin van artikel 16, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in het onderhavige geval navordering ter zake van de terbeschikkingstelling van de kantoorruimte belet.
4.2 De inspecteur mag bij het vaststellen van een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige bij zijn aangifte heeft verstrekt. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden, indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen. De Inspecteur behoeft aan de juistheid van een in het aangiftebiljet opgenomen vermelding in redelijkheid niet te twijfelen, indien daarvoor ook een andere, niet onwaarschijnlijke verklaring mogelijk is. (HR 12 maart 2010, nr. 08/04868, LJN BL7165, BNB 2010/155)
4.3 Anders dan de Rechtbank is het Hof van oordeel dat de omstandigheid dat uit de aangiften blijkt dat ter zake van de terbeschikkingstelling wel kosten in aanmerking zijn genomen maar geen opbrengsten zijn aangegeven en er enkel schulden op de terbeschikkingstellingsbalans staan terwijl de waarde van de vermogensbestanddelen daarbij op nihil is gesteld, voor de Inspecteur geen reden hoeft te zijn om aan de juistheid van enig bij aangifte verstrekt gegeven te twijfelen, nu deze omstandigheden zich in voorkomende gevallen bij een terbeschikkingstelling kunnen voordoen. Er bestond immers de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat, terwijl in verband met de terbeschikkingstelling reeds schulden waren aangegaan, de feitelijke terbeschikkingstelling – bijvoorbeeld in verband met het fysiek daartoe gereed maken – van de betreffende vermogensbestanddelen eerst tegen het einde van het jaar was aangevangen zodat in 2002 terzake nog geen inkomsten te verantwoorden waren. De mededeling in de toelichting bij de aangifte dat voor de waardebepaling van de in die toelichting vermelde ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen een rapport wordt opgemaakt, leidt niet tot een ander oordeel. Nu eerst bij de aanslagregeling voor het jaar 2004 is gebleken dat voor de ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen geen huur in rekening was gebracht, beschikt de Inspecteur over het voor een navordering vereiste nieuwe feit.
4.4. Voor het jaar 2003 heeft hetzelfde te gelden. Belanghebbendes verwijzing naar de bij de aangifte IB/PVV 2002 gevoegde toelichting kan hem niet baten, gelet op het hiervoor overwogene.
4.5. Naar het oordeel van Het Hof is er met betrekking tot de aftrek hypotheekrente, zowel voor het jaar 2002 als 2003, eveneens sprake van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigde. De Rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de Inspecteur mocht afgaan op de aangifte, welke aangifte naar het oordeel van het Hof een verzorgde indruk maakt. Deze aangifte hoefde hem geen aanleiding te geven een vraag te stellen over de hoogte van de op dat punt in de aangifte vermelde bedragen. Het Hof is met de Rechtbank van oordeel dat niet op voorhand valt in te zien dat reeds daarom de aangifte op dat punt onjuist zou zijn.
Terbeschikkingstelling
4.6. Belanghebbende neemt in hoger beroep het standpunt in dat met betrekking tot de werkruimte(n) geen sprake is van een terbeschikkingstelling als bedoeld in artikel 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Belanghebbende wijst in dit verband op de in die wet in artikel 2.14, derde lid, onderdeel d, opgenomen uitzondering op de terbeschikking-stellingsregeling. Deze bepaling luidde tot 1 januari 2005 als volgt:
“3. In afwijking in zoverre van het eerste en tweede lid worden:
d. voor de toepassing van de artikelen 3.91 en 3.92 niet als vermogensbestanddelen aangemerkt, een gedeelte van een woning die voor het overige deel als eigenwoning als bedoeld in artikel 3.111, eerste lid, wordt aangemerkt, dat als werkruimte ter beschikking wordt gesteld, indien de werkruimte fysiek niet als een zelfstandig deel van die woning kan worden aangemerkt en de vloeroppervlakte van de werkruimte niet groter is dan een derde deel van de vloeroppervlakte van de woning.”
4.7. Uit de tot de gedingstukken behorende plattegrond van de woning blijkt dat zich in het achterste gedeelte van de woning een afzonderlijke buitendeur bevindt die toegang biedt tot de in onderdeel 2.3 hiervoor genoemde entree met toilet en de vaste trap, die leidt naar de beide werkkamers op de eerste verdieping. Het woongedeelte behoeft daarvoor niet te worden betreden. Naast beide werkkamers bestaat deze verdieping nog uit een overloop, één kamer die is ingericht als vergaderruimte en één kamer die is ingericht als biljartkamer. De werkruimten zijn tevens vanuit het woongedeelte van de woning bereikbaar via de gang van het achter het woongedeelte gelegen slaapgedeelte van de woning die leidt naar de afzonderlijke entree. Deze biedt voorts toegang tot een aan de achterkant van de woning gesitueerde opslagruimte.
4.8. Gelet op vorenstaande situering van de werkruimten in samenhang met de beschrijving daarvan onder 2.3 is het Hof van oordeel dat ter zake van de werkruimten sprake is van een fysiek zelfstandig deel van belanghebbendes woning. De omstandigheid dat potentiële huurders van de kantoorruimte alleen bereid zijn te huren onder voorwaarde dat deze wordt afgesloten/afgescheiden van de woning zodat die werkruimten niet meer vanuit de woning kunnen worden bereikt, maakt dat niet anders. De terbeschikkingstellingsregeling is derhalve van toepassing op de kantoorruimte. Alsdan is niet in geschil dat de Inspecteur de op basis van de door hem vastgestelde huurwaarde berekende opbrengst ter zake van de terbeschikkingstelling van de kantoorruimte voor de jaren 2002 en 2003 terecht in de heffing heeft betrokken.
Vertrouwensbeginsel
4.9. Met betrekking tot belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt het Hof als volgt. Aan het door de Inspecteur volgen van een aangifte in enig jaar kan niet zonder meer het in rechte te eerbiedigen vertrouwen worden ontleend dat de Inspecteur dit standpunt ook in de toekomst zal blijven volgen. Alleen indien zich omstandigheden hebben voorgedaan die bij de belastingplichtige de indruk hebben kunnen wekken dat een door de inspecteur gedurende een aantal jaren betreffende dezelfde aangelegenheid gevolgde gedragslijn berust op een bewuste standpuntbepaling, is een dergelijk vertrouwen gerechtvaardigd. Omstandigheden als vorenbedoeld kunnen onder meer zijn gelegen in de vaststelling van een aanslag in overeenstemming met een aangifte waarin de belastingplichtige de voor die aanslag van belang zijnde aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde had gesteld. Daarvan is naar het oordeel van het Hof in de aangiften IB/PVV 2002 en 2003 noch in de toelichting bij de aangifte 2002, waarin belanghebbende volstaat met de vermelding van de terbeschikkinggestelde vermogensbestanddelen en de aankondiging van een waarderingsrapport, sprake. Nu ook overigens vorenbedoelde omstandigheden zich niet hebben voorgedaan, faalt belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel.
Heffingsrente
4.10. Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de beschikkingen heffingsrente (vgl. HR 27 november 2009, nr. 07/13621, LJN BJ7907, BNB 2010/52). De gronden die zijn gericht tegen de aanslagen, worden geacht mede te zijn gericht tegen de beschikkingen heffingsrente. Nu deze gronden niet slagen, en belanghebbende voor het overige niets heeft gesteld omtrent de beschikkingen heffingsrente, is ook het hoger beroep inzake de heffingsrenten ongegrond.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond en is het hoger beroep van de Inspecteur gegrond voorzover het de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 betreft.
5. Kosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de navorderingsaanslag IB/PVV 2002, en bevestigt deze voor het overige;
- verklaart belanghebbendes beroep inzake de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is op 7 december 2010 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.L.M. Egberts) (M.G.J.M. van Kempen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.