Gerechtshof Arnhem, 14-12-2010, BP0042, 10-00280
Gerechtshof Arnhem, 14-12-2010, BP0042, 10-00280
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 14 december 2010
- Datum publicatie
- 7 januari 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2010:BP0042
- Zaaknummer
- 10-00280
Inhoudsindicatie
Algemeen.
Het niet kennis nemen van een tweede elektronische aangifte vormt een ambtelijk verzuim. Navordering niet toegestaan.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 10/00280
uitspraakdatum: 14 december 2010
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna:de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 24 juni 2010, nummer AWB 09/4756, in het geding tussen de Inspecteur
en X te Z (hierna: belanghebbende).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende is over het jaar 2007 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 122.230 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.329. Bij beschikking is € 3.065 heffingsrente in rekening gebracht.
1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 24 juni 2010 gegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur, de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente vernietigd.
1.4 De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede het stuk dat nadien, met een bijlage, door de Inspecteur in hoger beroep is overgelegd.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2010 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende alsmede de Inspecteur.
1.7 De gemachtigde van belang¬hebbende heeft bij deze mondelinge behandeling een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Deze pleitnota wordt door het Hof tot de stukken van het geding gerekend.
1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1 Belanghebbende heeft op 31 maart 2008 elektronisch aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor 2007 van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 62.230 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.368 (hierna: de eerste aangifte). Belanghebbende heeft deze aangifte zelf opgesteld en ingediend.
2.2 De eerste aangifte is in het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst opgenomen en geselecteerd voor automatische afdoening, dat wil zeggen zonder beoordeling door een aanslagregelend ambtenaar. Na het geautomatiseerd uitvoeren van een aantal procestaken (beschreven in bijlage 3 bij het verweerschrift in eerste aanleg) zijn de gegevens van de aangifte op 4 december 2008 geformaliseerd, dat wil zeggen, zoals de Inspecteur heeft verklaard, dat de elementen voor het vaststellen van de aanslag zijn vastgesteld en dat die gegevens vanaf dat moment niet meer door de Inspecteur kunnen worden gewijzigd.
2.3 Belanghebbende heeft na het doen van de eerste aangifte een belastingadviseur in de arm genomen die, eveneens elektronisch, op 5 januari 2009 namens belanghebbende een verbeterde aangifte heeft ingediend (hierna: de tweede aangifte). In de tweede aangifte is – onder meer – een belastbaar inkomen uit werk en woning vermeld van € 122.231.
2.4 Conform de gegevens uit de eerste aangifte heeft de Inspecteur, met dagtekening 6 maart 2009, de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Nadat deze (primitieve) aanslag was opgelegd, heeft de Inspecteur door middel van een zogenoemde signaleringslijst kennis genomen van het bestaan van de tweede aangifte. Op deze lijst zijn gevallen vermeld waarin een nadere aangifte is gedaan door belastingplichtigen. Aan de hand van de signaleringslijst wordt beoordeeld of de nadere aangifte als een bezwaarschrift moet worden aangemerkt, dan wel moet leiden tot het opleggen van een navorderingsaanslag.
2.5 Naar aanleiding van de gegevens op de signaleringslijst heeft de Inspecteur, conform de gegevens in de tweede aangifte en met dagtekening 20 juni 2009, de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is of de Inspecteur beschikt over een nieuw feit dat het opleggen van de navorderingsaanslag rechtvaardigt.
3.2 Belanghebbende stelt dat geen sprake is van een nieuw feit. De tijd die de Inspecteur na 5 januari 2009 had, was ruim voldoende om de tweede aangifte in het elektronische dossier van belanghebbende te verwerken. Er is geen sprake van een vergissing, maar van een ambtelijk verzuim van de Inspecteur.
3.3 De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat hem geen ambtelijk verzuim kan worden verweten. Op 4 december 2008 zijn de elementen vastgesteld voor het opleggen van een aanslag. Daarbij kon slechts rekening worden gehouden met de eerste aangifte. Daarna is het niet meer mogelijk om de vastgestelde elementen te wijzigen. Hij kan de verwerking en de verwerkingstijd niet meer beïnvloeden. De Inspecteur erkent dat tussen het vaststellen van de elementen voor het opleggen van de aanslag en het daadwerkelijk vaststellen van de aanslag meer tijd is verstreken dan men bij de huidige stand van de automatisering zou mogen verwachten. De prioriteiten worden echter uiteindelijk bepaald door het Automatiseringscentrum van de Belastingdienst in Apeldoorn. De door de Hoge Raad ontwikkelde leer dat de gevolgen van de keuze voor een bepaalde werkwijze voor rekening en risico van de Belastingdienst komen, geldt naar zijn mening alleen voor de gevallen waarin de bevoegde inspecteur verantwoordelijk gesteld kan worden voor bewust door hem gemaakte keuzen. Dat is hier, bij het geautomatiseerde proces van verwerking van de vastgestelde aanslaggegevens, niet het geval.
3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5 De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot ongegrond verklaring van het beroep tegen zijn uitspraak.
3.6 Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en veroordeling van de Inspecteur in zijn proceskosten.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Het Hof acht aannemelijk dat de eerste aangifte van belanghebbende in het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst is opgenomen en daarna is verwerkt met behulp van een bepaalde risicoselectie, en dat vervolgens op 4 december 2008 de elementen voor het opleggen van een aanslag geautomatiseerd zijn vastgesteld. Het is aannemelijk dat de Inspecteur, in de persoon van een aanslagregelaar op zijn eenheid, daarop geen invloed heeft kunnen uitoefenen en dat hij daarna op de verwerking en de verwerkingstijd evenmin invloed kan uitoefenen, ook niet indien nadien gegevens bekend zouden worden waaruit blijkt dat de aanvankelijk vastgestelde elementen onjuist zijn.
4.2 Tot de stukken van het geding behoort een schermprint (bijlage 6 bij het verweerschrift in eerste aanleg) waaruit blijkt dat zowel op 31 maart 2008 als op 5 januari 2009 door belanghebbende elektronisch aangifte is gedaan en dat deze aangiften niet zijn gevoegd, hetgeen – naar de Inspecteur heeft verklaard – betekent dat de eerste aangifte niet met de gegevens van de tweede aangifte is overschreven. De Inspecteur heeft verklaard dat dit scherm voor hem op, of kort na, 5 januari 2009 raadpleegbaar zal zijn geweest. Het systeem geeft echter geen signaal af dat er een tweede aangifte is. Dat gebeurt pas nadat de aanslag is opgelegd aan de hand van de dan geproduceerde signaleringslijst.
4.3 Indien een belastingplichtige gegevens per post op papier aanlevert die van belang zijn voor de aanslagregeling, mag worden verwacht dat de Inspecteur die post opent en binnen een redelijke termijn verwerkt. Doet hij dat niet, dan valt hem dat verzuim aan te rekenen. Niet valt in te zien dat dit anders zou moeten zijn bij elektronisch door een belastingplichtige aangeleverde post, zoals een aangifte of een aanvulling daarop. Ook die post moet worden geopend en binnen een redelijke termijn worden verwerkt. Een belastingplichtige moet ervan uit kunnen gaan dat door hem aangeleverde gegevens voortvarend worden verwerkt en worden gezien door de Inspecteur. Dat geldt ook als de Inspecteur dat “zien” overlaat aan een geautomatiseerd systeem.
4.4 Ingevolge art. 11, eerste lid, AWR wordt de aanslag vastgesteld door de inspecteur. De omstandigheid dat binnen de Belastingdienst is besloten de vaststelling van aanslagen grotendeels geautomatiseerd te laten uitvoeren, brengt hierin – bij de huidige stand van de wetgeving - geen verandering. Voor de beoordeling van de werkwijze moeten daarom de bevoegde inspecteur en de Belastingdienst als één en ondeelbaar worden aangemerkt.
4.5 Niet in geschil is dat de tweede aangifte op 5 januari 2009 is ingediend en dat de Inspecteur van dat feit kennis had kunnen nemen. De Belastingdienst heeft echter de keuze gemaakt de Inspecteur niet de mogelijkheid te bieden in te grijpen in het werkproces, en het signaal dat aanvullende gegevens zijn ingezonden, in gevallen als de onderhavige, niet vóór maar pas na het opleggen van de (primitieve) aanslag te geven. Reeds een enkel signaal op of omstreeks 5 januari 2009 zou de Inspecteur op zijn minst de mogelijkheid hebben geboden belanghebbende met voldoende scherpte ervan op de hoogte te stellen dat de aanslag die hem binnenkort zou bereiken, onjuist was vastgesteld (vergelijk HR 17 oktober 1990, nr. 26.299, BNB 1991/118). Dat de Inspecteur dat signaal niet kreeg en derhalve niet tijdig kennis heeft kunnen nemen van de tweede aangifte, is het gevolg van de door de Belastingdienst gekozen werkwijze. Ook in een geval als het onderhavige, waarin ruime tijd is verstreken tussen de binnenkomst van de nieuwe gegevens en het vaststellen van de aanslag, dienen naar het oordeel van het Hof de gevolgen van die keuze voor rekening van de Inspecteur te komen. Dat de Inspecteur van de tweede aangifte niet op de hoogte was, kan hem als een ambtelijk verzuim dat in de weg staat aan het opleggen van een navorderingsaanslag, worden aangerekend.
slotsom
4.6 Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond. De uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.
5. Kosten
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 874 voor de kosten in hoger beroep (1 punt voor verweerschrift, 1 punt voor verschijnen ter zitting, waarde per punt € 437).
6. Beslissing
Het Gerechtshof
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, en
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 874.
Van de Inspecteur zal een griffierecht worden geheven van € 448.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. J.B.H. Röben, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 14 december 2010 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.