Home

Gerechtshof Arnhem, 11-01-2011, BP1629, 1000091

Gerechtshof Arnhem, 11-01-2011, BP1629, 1000091

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
11 januari 2011
Datum publicatie
21 januari 2011
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2011:BP1629
Zaaknummer
1000091

Inhoudsindicatie

Schenkingsrecht.

Verwijzingsprocedure HR 26 februari 2010, nr. 43475. Minister van Financiën had oogmerk tot begunstiging van Nederlands Rode Kruis bij doorlopende kwijtschelding schenkingsrecht. Beroep op gelijkheidsbeginsel slaagt.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

eerste meervoudige belastingkamer

nummer 10/00091

U i t s p r a a k

op het beroep van STICHTING X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van be-langhebbende tegen de na te melden aanslag in het recht van schenking.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is een aanslag in het recht van schenking opgelegd onder aan-slagnummer 01 ten bedrage van € 102 894 voor een verkrijging van € 935 404 uit een schenking op 1 augustus 2002 van Y.

1.2. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur van de Inspecteur van de Belasting-dienst/P de aanslag gehandhaafd.

1.3. Het beroep tegen die uitspraak is door het gerechtshof te Amsterdam bij uitspraak van 30 juni 2006, nr. P04/01262, ongegrond verklaard.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van dat gerechtshof beroep in cassatie inge-steld. Bij arrest van 26 februari 2010, nr. 43 475 (hierna: het verwijzingsarrest), heeft de Hoge Raad dat beroep gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam vernietigd en het geding naar het Gerechtshof te Arnhem verwezen ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

1.5. Tot de stukken van het geding behoren de wederzijdse conclusies na verwijzing met bijlagen alsmede de nadere stukken die per fax op 21 oktober 2010 van de gemachtigde van belanghebbende zijn ontvangen en in kopie op 22 oktober 2010 zijn doorgezonden aan de Inspecteur van de Belastingdienst/O.

1.6. Bij het onderzoek ter zitting op 27 oktober 2010 te Arnhem, met instemming van alle partijen gelijktijdig gehouden met dat in de zaken met rolnummers 10/00090 en 10/00092, zijn gehoord de gemachtigde van belanghebbende alsmede de Inspecteur van de Belasting-dienst/O.

1.7. Van de zitting is het proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1. Voor de feiten verwijst het Hof naar de feiten die door het gerechtshof te Amsterdam in onderdeel 2 van zijn uitspraak zijn vastgesteld als volgt:

2.1. Belanghebbende is opgericht op 22 november 1972. Bij notariële akte van 9 december 1993 zijn de statuten geheel gewijzigd. Blijkens de gewijzigde statuten heeft belanghebbende ten doel:

a. het bevorderen van de doeleinden van de wereldbeweging X, opgericht onder het leidende licht van A van B, door C uit Q, te weten:

Het onderwijzen (in het bijzonder aan studerenden) van de theorie en beoefening van Transcendente Meditatie, om hen daardoor te leren hun bewuste geest te verruimen en hun geestelijke mogelijkheden en creatieve intelligentie te ontplooien met het doel hen in staat te stellen volledig gebruik te maken van hun geestelijke vermogens op alle ge-bieden van denken, spreken en handelen;

b. het uitoefenen van het bestuur over- en/of het verlenen van diensten aan- en/of het oprichten van- en/of het deelnemen in- en/of het samenwerken met- en/of het (doen) financieren van andere stichtingen en/of ondernemingen- met een in aandelen verdeeld kapitaal- van soortgelijke of aanverwante aard en voorts het instaan voor schulden van derden;

c. het bezwaren en verbinden van de stichting en haar bezittingen voor verplichtingen van stichtingen, vennootschappen en andere ondernemingen waarmee zij (in een groep) is verbonden;

d. het verrichten van al hetgeen met het vorenstaande in de meest uitgebreide zin van het woord verband houdt.

2.2. Blijkens artikel 2 van de statuten tracht belanghebbende haar doel onder meer te verwe-zenlijken door:

a. het oprichten en instandhouden van centra en/of organisaties voor Transcendente Meditatie, waar de theorie en de techniek van Transcendente Meditatie onderwezen wordt;

b. het op zo ruim mogelijke schaal verspreiden van de theorie van Transcendente Me-ditatie door middel van alle daartoe geëigende middelen;

c. met behulp van alle andere wettige middelen, zolang deze met de geest van de stich-ting in overeenstemming zijn.

2.3. Op 16 oktober 1990 is belanghebbende aangemerkt als een instelling als bedoeld in arti-kel 24, vierde lid, van de Successiewet 1956 (tekst 1990, hierna de wet).

2.4. Bij notariële akte, verleden op 1 augustus 2002 schenkt Y, woonachtig te R, aan belang-hebbende, vrij van recht, een periodieke uitkering bestaande uit vijf jaarlijkse lijfrentetermij-nen, elk groot € 203.062, te voldoen telkens op 31 december van de jaren 2002 tot en met 2006.

2.5. Ter zake van voornoemde schenking heeft belanghebbende op 20 februari 2003 een aan-gifte schenkingsrecht ingediend op basis van een verkrijging vrij van recht van € 842.707.

2.6. Naar aanleiding van de ingediende aangifte is, gedagtekend, gedagtekend 16 mei 2003, ten laste van belanghebbende een aanslag schenkingsrecht groot € 102.894 opgelegd, bere-kend op basis van een belastbare verkrijging van € 935.404 en een tarief van 11%.

2.7. Het Prins Bernhard Cultuurfonds (hierna PBCF) is in 1940 opgericht onder de naam Prins Bernhard Fonds. Na de Tweede Wereldoorlog kreeg het PBCF een culturele doelstel-ling, welke op het moment van de onderhavige schenking statutair als volgt was verwoord:

de ondersteuning van projecten, activiteiten en instellingen van zowel professionele aard als op amateurgebied, met als doel de cultuur en het natuurbehoud in Nederland te bevorderen of de Nederlandse cultuur in het buitenland uit te dragen.

Het is thans mogelijk door middel van “fondsen op naam”, die geen rechtspersoonlijkheid be-zitten, aan het PBCF schenkingen te doen voor specifieke deelprojecten die ook plaatselijk gebonden kunnen zijn.

2.8. Bij beschikking van 5 juni 1946, nr. 273, heeft de minister kwijtschelding van schen-kingsrecht verleend voor schenkingen verricht of nog te verrichten aan het Prins Bernhard Fonds. Bij resolutie van 6 november 1963, nr. D3/9034, heeft de staatssecretaris goedgekeurd dat het doen van aangifte achterwege kan blijven.

2.9. Het PBCF is aangemerkt als een instelling als bedoeld in artikel 24, vierde lid van de wet.

2.10. Het Nederlandse Rode Kruis (hierna NRK) is in 1867 opgericht. Het NRK heeft de rechtsvorm van een vereniging. In 2003 had het NRK circa 675.000 leden en donateurs en telde het circa 34.000 vrijwilligers. Het NRK is aangesloten bij het Internationale Comité en de Federatie van Rode Kruis- en Rode- Halve- Maanverenigingen. Het NRK biedt sociale hulp en noodhulp in binnen- en buitenland. Ter zake wordt in het jaarverslag over 2003 ge-meld:

De sociale hulp in Nederland richt zich op eenzame, gehandicapte en ernstig zieke mensen met vriendendiensten, recreatieve activiteiten en Mappa Mondo. In het buiten-land zijn we met voorlichting en preventie, met voorzieningen op het gebied van de basisgezondheidszorg en met watervoorzieningen actief voor de zwakste groepen in de samenleving.

Bij noodhulp zijn onze doelgroepen slachtoffers, evacués en vluchtelingen. Naast de hulp onmiddellijk na een ramp, bereiden we mensen voor op eventuele natuurrampen in de toekomst en nemen we de wederopbouw voor onze rekening. We sporen mensen op met wie slachtoffers het contact hebben verloren. Als afgeleide van de noodhulp hebben we natuurlijk onze eerstehulpactiviteiten in eigen land.

Tenslotte is en blijft het Rode Kruis de drijvende kracht achter het humanitair oorlogs-recht.

2.11. Bij beschikking van 12 maart 1946, nr. 154, heeft de minister medegedeeld: “Geen schenkingsrecht wordt gevorderd en geen aangiften voor het recht van schenking behoeven te worden ingediend wegens schenkingen aan de Stichtingen Volksherstel, 1940-1945, Herstel-lingsoorden voor Oud-Illegale werkers, Nationale Hulpactie Rode Kruis, het Nederlandse Rode Kruis, Het Nationaal Steunfonds en het Comité Nederland helpt Indië.”

2.12. Het NRK is aangemerkt als een instelling als bedoeld in artikel 24, vierde lid van de wet.

2.2. De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest verder het volgende als vaststaand aan-genomen:

3.1.4. Het Prins Bernard Cultuurfonds (hierna: PBF) en het Nederlandse Rode Kruis (hierna: NRK) genieten een doorlopende kwijtschelding van het recht van schenking op grond van – voor het NRK – het Besluit van 12 maart 1946, nr. 154, S. 13, en – voor het PBF – het Besluit van 19 februari 1947, nr. 80, S. 14 (bevestigd bij Besluit van 6 november 1963, S. 48).

3. Het geschil en de standpunten van partijen

3.1. In geschil is de vraag of de aanslag in stand kan blijven. Belanghebbende stelt dat zij op gelijke wijze behandeld dient te worden als het NRK en dat uit dien hoofde de aan-slag dient te worden vernietigd.

3.2. In het verwijzingsarrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat belanghebbendes be-roep op het gelijkheidsbeginsel, behoudens toepasselijkheid van de meerderheidsregel, alleen dan kan slagen, indien met betrekking tot de aan het NRK of het PBF verstrekte doorlopende kwijtscheldingen sprake is van een oogmerk van begunstiging bij de Min-ster van Financiën.

3.3. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

3.4. Daaraan is mondeling toegevoegd wat is vermeld in het onder 1.7 genoemde proces-verbaal.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Het Hof stelt voorop dat het door de Hoge Raad in onderdeel 3.6.3 geformuleerde rechtsvermoeden, inhoudende dat het kwijtscheldingsbesluit ten behoeve van het NRK ten tijde van het verlenen ervan een wettelijke basis had, door belanghebbende niet is betwist, zodat het Hof hiervan zal uitgaan.

4.2. Het Hof stelt verder vast dat niet in geschil is dat het NRK in ieder geval vanaf 2001 en (derhalve) ook in 2004 niet langer voldeed aan de voorwaarden om voor de doorlopende kwijtschelding in aanmerking te komen. Namens de Inspecteur is ter zitting verklaard dat dit bij onderzoek aanstonds duidelijk was en niet het resultaat van een diepgravend onderzoek.

4.3. Het Hof ziet zich aldus gesteld voor de vraag of in 2004 bij de Minister van Finan-ciën het oogmerk bestond het NRK begunstigend te behandelen. Naar het oordeel van het Hof dient aan de hand van objectieve feiten en omstandigheden te worden bepaald of hiervan sprake was.

4.4. Het Hof stelt vast dat de Inspecteur onweersproken heeft gesteld dat bij het NRK vanaf 1946 tot heden nimmer onderzoek heeft plaatsgehad met betrekking tot de vraag of het NRK nog voldeed aan de voorwaarden voor de aan het NRK verleende doorlopende kwijtschelding van schenkingsrecht. Het Hof stelt vast dat vanaf 1946 tot 2004 derhalve in het geheel geen toezicht is uitgeoefend op naleving van de voorwaarden voor (door¬lopende) kwijtschelding, terwijl, in ieder geval vanaf 2001, bij onderzoek aanstonds dui-delijk zou zijn geweest dat het NRK niet langer voldeed aan deze voorwaarden. Het Hof is van oordeel dat het feit dat gedurende een periode van meer dan 55 jaar enigerlei vorm van toezicht heeft ontbroken, in beginsel de conclusie rechtvaardigt dat het bestaan van een oogmerk van begunstiging aannemelijk is.

4.5. Namens de Inspecteur is gesteld dat dit het ontbreken van enigerlei vorm van toe-zicht niet het gevolg is geweest van een oogmerk van begunstiging, doch vermoedelijk het gevolg is geweest van het feit dat sprake is geweest van miscommunicatie tussen de eenheid binnen de belastingdienst die verantwoordelijk is voor het toezicht op ANBI’s en het Ministerie van Financiën dat de doorlopende kwijtscheldingsbeschikking had afgege-ven. Het Hof acht dit om de navolgende redenen echter niet aannemelijk.

4.6. Ten eerste acht het Hof het onwaarschijnlijk dat, mede gelet op de financiële be-langen gemoeid met de kwijtscheldingsbeschikkingen die waren verleend aan het NRK en het PBF, gedurende een periode van meer dan 55 jaar onduidelijkheid is blijven voortbestaan omtrent de vraag welke eenheid verantwoordelijk zou zijn voor controle op naleving van de voorwaarden die verbonden waren aan deze kwijtscheldingsbesluiten.

4.7. Ten tweede waren in ieder geval in 2003 bij de Belastingdienst de eerste bezwaar-schriften binnengekomen waarin gemotiveerd werd gesteld dat het NRK niet (langer) voldeed aan de voorwaarden om voor (voortdurende) kwijtschelding van schenkingsrecht in aanmerking te komen. Het Hof acht het, wederom mede gelet op de grote financiële belangen en het feit dat bij enigerlei vorm van onderzoek aanstonds duidelijk zou zijn geweest dat deze stelling op waarheid berustte, onwaarschijnlijk dat een dergelijk onder-zoek achterwege is gebleven vanwege de door de Inspecteur aangevoerde miscommuni-catie.

4.8. In een brief van de Staatssecretaris van Financiën aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 3 juni 2004, nr. DGB2004-3005 (V–N 2004/29.2), is naar aanleiding van de “Vinkenslagaffaire” een overzicht gegeven van voorkomende of voor-gekomen onwettige begunstigingen. In deze brief is met betrekking tot de doorlopende kwijtscheldingsbesluiten van onder andere het NRK het volgende opgenomen.

“Beleidsbesluiten met betrekking tot de vrijstelling van successie- en schenkingsrecht voor het Rode Kruis, het Rampenfonds en het Prins Bernhardfonds. De vrijstelling wordt aanzien-lijk ruimer toegepast dan de wet toelaat. Hebben deels te maken met het herstel van Neder-land na de Tweede Wereld Oorlog en met de Watersnoodramp. 1946 en daarna uitgebreid.

geen kwalificatie (loopt een procedure)”

Het Hof stelt vast dat de Staatssecretaris van Financiën in ieder geval op 3 juni 2004 op de hoogte moet zijn geweest van het feit dat de vrijstelling (bedoeld zal zijn: de kwijt-schelding) voor het NRK aanzienlijk ruimer wordt toegepast dan de wet toelaat. Ook uit het feit dat deze constatering nimmer heeft geleid tot een intrekking van het (doorlopen-de) kwijtscheldingsbesluit leidt het Hof af dat een oogmerk van begunstiging bestond.

Het Hof merkt daarbij op dat de reden die in de brief lijkt te worden gegeven om aan het onwettig begunstigend beleid met betrekking tot het NRK geen einde te maken – “geen kwalificatie (loopt een procedure)” – deze beslissing op geen enkele wijze kan dragen. Immers, in de brief zelf wordt reeds geconstateerd dat sprake is van onwettig begunsti-gend beleid; een constatering die, naar in deze procedure niet in geschil is, geen diepgra-vend onderzoek vereiste. Bovendien is het feit dat het NRK vanaf 2001 niet langer vol-deed aan de voorwaarden in de onderhavige procedures niet in geschil, zodat niet kan worden gezegd dat “hierover een procedure loopt”.

4.9. Op grond van het vorenstaande is het Hof van oordeel dat het aannemelijk is dat de Minister van Financiën in de jaren 2001 tot en met 2004 het oogmerk van begunstiging had toen in die jaren schenkingsrecht verschuldigd door het NRK (doorlopend) werd kwijtgescholden.

4.10. Gelet hierop behoeven de overige door partijen ingenomen stellingen geen be-handeling.

5. Slotsom

Het beroep is gegrond.

6. Kosten

6.1. In deze zaak en die met rolnummer 10/00092 zijn de belanghebbenden weliswaar vertegenwoordigd door dezelfde gemachtigde, doch nu de beroepen bij verschillende hoven niet nagenoeg gelijktijdig zijn ingesteld en de werkzaamheden van de gemachtigde reeds daarom niet nagenoeg identiek konden zijn, acht het Hof mede gelet op de arresten van de Hoge Raad van 7 november 2003, nr. 38 792, BNB 2004/34, en van 1 oktober 2004, nr. 37 851, 39 191 en 39 192, geen sprake van samenhangende zaken in de zin van artikel 3, lid 2, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

6.2. De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit pro-ceskosten bestuursrecht te berekenen op [(beroepschrift en eerste zitting in Amsterdam à 1 punt, nadere zitting en conclusie na verwijzing à 0,5 punt, zitting in Arnhem à 1 punt =) 4? € 322 ?1,5 = € 1 932 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

7. Beslissing

Het Gerechtshof:

– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur alsmede de aanslag;

– gelast de Staat aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht van € 273 te ver-goeden;

– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 1 932.

Aldus gedaan te Arnhem door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. J. Lamens en mr. M.C.M. de Kroon in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2011.

(W.J.N.M. Snoijink) (R.A.V. Boxem)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 13 januari 2011.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

postbus 20 303, 2500 EH Den Haag

(bezoekadres: Kazernestraat 52).

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.