Home

Gerechtshof Arnhem, 18-01-2011, BP2293, 04-01266

Gerechtshof Arnhem, 18-01-2011, BP2293, 04-01266

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
18 januari 2011
Datum publicatie
28 januari 2011
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2011:BP2293
Zaaknummer
04-01266

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

KB Lux. Een boete van 100% is in beginsel passend en geboden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 04/01266

uitspraakdatum: 18 januari 2011

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende zijn navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd over de jaren 1991 tot en met 2000 en navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting over de jaren 1992 tot en met 2000. De navorderingsaanslagen over de jaren tot en met 1997 zijn verhoogd met een verhoging van 100 percent van de nagevorderde belasting. De Inspecteur heeft geen kwijtschelding verleend van deze verhoging. Gelijktijdig met het opleggen van de navorderingsaanslagen over de jaren 1998 tot en met 2000 heeft de Inspecteur bij beschikking een boete opgelegd van 100 percent van de nagevorderde belasting. Voorts is bij beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht.

1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen, de kwijtscheldingsbesluiten, de boetebeschikkingen en de beschikkingen heffingsrente. Bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de bezwaren afgewezen.

1.3. Het beroepschrift tegen de uitspraken van de Inspecteur is op 19 juli 2004 ter griffie ingekomen en is aangevuld bij brief met bijlagen van 27 juli 2005. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Het Hof heeft de Inspecteur op grond van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) verzocht om toezending van het Draaiboek rekeningenproject en de tien daarbij behorende Nieuwsbrieven (hierna: de stukken). De Inspecteur heeft op 6 maart 2006 een zogenoemde geschoonde versie van de stukken overgelegd. Op 16 maart 2006 heeft de Inspecteur de integrale, ongeschoonde, versie van het Draaiboek en de Nieuwsbrieven (hierna: de integrale versie) overgelegd met, naar het Hof heeft begrepen, de mededeling als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, Awb, dat alleen het Hof kennis zal mogen nemen van de integrale versie. Voor het nemen van een beslissing over de gerechtvaardigdheid daarvan heeft de tweede meervoudige belastingkamer van het Hof de behandeling van de zaak verwezen naar de eerste meervoudige belastingkamer.

1.5. Na het horen van partijen op 3 april 2006 heeft de eerste meervoudige belastingkamer van het Hof op 20 april 2006 beslist dat het de weigering van de Inspecteur om de integrale versie van de stukken over te leggen niet gerechtvaardigd acht.

1.6. Nadat de Hoge Raad in zijn arrest van 10 augustus 2007, nr. 42.715, LJN BA0582, BNB 2007/312, in een soortgelijk geval als het onderhavige heeft beslist dat niet tot een op artikel 8:29, derde lid, Awb gebaseerde beslissing mag worden gekomen zonder kennisneming van het integrale procesdossier, is het Hof tot de conclusie gekomen dat zijn hiervoor in 1.5. genoemde beslissing zal moeten worden herroepen en een nieuwe beslissing zal moeten worden genomen.

1.7. Het Hof heeft daaropvolgend partijen bij brief van 29 oktober 2009 ingelicht omtrent zijn voornemen de onderhavige zaak en soortgelijke zaken verder in behandeling te nemen en hen verzocht, mede naar aanleiding van inmiddels ter zake verschenen jurisprudentie, opnieuw van hun gevoelen omtrent deze aangelegenheid te doen blijken.

1.8. De Inspecteur heeft zich bij brief van 24 november 2009 nader op het standpunt gesteld dat een geschoonde versie van de stukken kan worden overgelegd met inachtneming van de tussenuitspraak van het gerechtshof te Amsterdam van 19 april 2006, nr. 04/04923, LJN AW2127 (hierna: de Amsterdamse versie), en de aanvullingen die de rechtbank te Breda daarop heeft aangebracht in haar tussenuitspraak van 3 januari 2007, nr. AWB 05/2586, LJN AZ5534 welke aanvullingen de Inspecteur heeft opgenomen bij de brief van 24 november 2009 (hierna: de verbeterde Amsterdamse versie).

1.9. Belanghebbende heeft volhard in zijn standpunt dat de integrale versie van de stukken moet worden overgelegd. Bij brief van 28 januari 2010 heeft belanghebbende nadere stukken ingezonden.

1.10. Van de nader door partijen overgelegde stukken zijn afschriften gezonden aan de wederpartij.

1.11. Vervolgens heeft de tweede meervoudige belastingkamer van het Hof kennis genomen van het gehele dossier, waaronder de integrale versie van de stukken en de verbeterde Amsterdamse versie daarvan.

1.12. Het Hof heeft partijen bij brief van 25 november 2009, herbevestigd bij brief van 22 januari 2010, uitgenodigd om tijdens een onderzoek ter zitting van het Hof van 3 februari 2010 te Arnhem een nadere toelichting te geven op hun standpunten. Aldaar is toen verschenen en gehoord de Inspecteur. De gemachtigde van belanghebbende is met bericht aan het Hof niet verschenen. Hij heeft het Hof op de dag van de zitting, om 8:30 uur, bij monde van zijn secretaresse, laten weten in verband met een daags tevoren opgelopen enkelblessure niet ter zitting te kunnen verschijnen omdat zijn arts hem, na raadpleging, heeft geadviseerd geen auto te rijden. Hij heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak ter zitting. Daaropvolgend heeft de griffier van het Hof de secretaresse telefonisch benaderd met de mededeling dat het Hof vooralsnog geen aanleiding had gevonden de zaak aan te houden en gevraagd naar de mogelijkheid om de gemachtigde per taxi of anderszins per auto naar het Hof te vervoeren omdat, gelet op het grote aantal te behandelen zaken, het zeer wenselijk zou zijn dat de mondelinge behandeling doorgang zou vinden. Voorts is gevraagd, gelet op de aard van het onderzoek ter zitting, te volstaan met het toesturen per fax van de pleitnotitie. Daarop heeft de secretaresse aangegeven dat de gemachtigde de zaak niet met een pleitnotitie had voorbereid doch “uit het hoofd” wilde toelichten. Nadien heeft de griffier de secretaresse van de gemachtigde verzocht een medische verklaring over te leggen waaruit volgt dat het verschijnen ter zitting van de gemachtigde niet mogelijk is. De gemachtigde heeft omstreeks 9:45 uur de griffier telefonisch benaderd en met stemverheffing en in grievende bewoordingen laten weten dat zijn medische situatie is beoordeeld door zijn echtgenote die huisarts is en dat hij niet van zins is een medische verklaring over te leggen. Daaropvolgend heeft (de tweede meervoudige belastingkamer van) het Hof in raadkamer beslist dat de mondelinge behandeling niet zal worden aangehouden nu vanwege het ontbreken van objectieve en verifieerbare gegevens niet kan worden beoordeeld of het verzoek om aanhouding op grond van zwaarwichtige redenen is gedaan.

1.13. De Inspecteur heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota aan het Hof gezonden waarvan een kopie door de griffier aan de gemachtigde van belanghebbende is gezonden. De inhoud van deze pleitnota, die geacht wordt ter zitting te zijn voorgedragen, moet als hier herhaald en ingelast worden aangemerkt.

1.14. Gelet op de aard van de procedure zijn van het verhandelde ter zitting twee processen-verbaal opgemaakt. Het proces-verbaal met betrekking tot het algemene gedeelte van de zitting is aan de hierna onder 1.15 bedoelde uitspraak gehecht. Het proces-verbaal met betrekking tot de behandeling van de integrale versie van de stukken is slechts gehecht aan de uitspraak die aan de Inspecteur is gezonden.

1.15. Op 16 maart 2010 heeft (de tweede meervoudige belastingkamer van) het Hof de beslissing van 20 april 2006 herroepen, geoordeeld dat het gerechtvaardigd is dat belanghebbende slechts beperkt kennis kan nemen van het Draaiboek met Bijlagen en van de Nieuwsbrieven en bepaald dat de Inspecteur aan belanghebbende en aan het Hof bepaalde stukken toezendt.

1.16. Bij brieven van 25 maart 2010 heeft de Inspecteur de door het Hof bedoelde stukken toegezonden aan het Hof en aan de gemachtigde van belanghebbende.

1.17. Bij brief van 10 september 2010 heeft de Inspecteur een aanvulling op het verweerschrift ingezonden.

1.18. Het beroep is behandeld ter zitting van 12 oktober 2010. Daar zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur.

1.19. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1. Bij brief van 5 juni 2002 vraagt de Inspecteur aan belanghebbende gegevens en inlichtingen over (een) door belanghebbende buiten Nederland gehouden bankrekening(en).

2.2. Met dagtekening 9 juni 2002 verklaart belanghebbende na 1 januari 1990 houder te zijn (geweest) van een in 1982 geopende Spaanse bankrekening. Daarbij verklaart hij dat deze gegevens en inlichtingen juist en volledig zijn verstrekt.

2.3. Met dagtekening 24 juni 2002 schrijft de Inspecteur aan belanghebbende dat hij over gegevens beschikt waaruit blijkt dat belanghebbende eveneens rekeninghouder is van een rekening in Luxemburg. De Inspecteur verzoekt belanghebbende over alle buitenlandse rekeningen gegevens te verstrekken. Hij wijst daarbij op de wettelijke verplichting deze gegevens te verstrekken.

2.4. Bij brief van 29 juni 2002 verstrekt belanghebbende de Inspecteur nadere gegevens over de Spaanse bankrekening.

2.5. Met dagtekening 17 juli 2002 schrijft de Inspecteur dat hij beschikt over gegevens waaruit blijkt dat belanghebbende de beschikking heeft over een rekening bij de Kredietbank Luxembourg (hierna: KBL). Hij verzoekt belanghebbende gegevens over die rekening te verstrekken en wijst daarbij op de wettelijke verplichting daartoe.

2.6. Met dagtekening 26 juli 2002 schrijft belanghebbende aan de Inspecteur dat hij aan zijn hiervoor onder 2.2 bedoelde verklaring niets heeft toe te voegen.

2.7. Bij brieven van 6 augustus en 7 augustus 2002 herhaalt de Inspecteur zijn verzoeken. Bij brief van 16 augustus 2002 volhardt belanghebbende in zijn verklaring.

2.8. In een gesprek op 17 september 2002 ten kantore van de Inspecteur erkent belanghebbende een bankrekening in Luxemburg te hebben (gehad). De Inspecteur heeft belanghebbende verzocht nadere gegevens over die rekening op te vragen bij KBL en die aan hem te verstrekken.

2.9. Met dagtekening 17 oktober 2002 schrijft KBL aan belanghebbende onder meer:

“ Naar aanleiding van uw verzoek bevestigen wij hierbij dat uw rekening bij onze instelling werd afgesloten.”

Bij brief van 23 oktober 2002 stuurt belanghebbende de Inspecteur een afschrift van deze brief.

2.10. Met dagtekening 31 oktober 2002 verzoekt de Inspecteur aan belanghebbende nadere gegevens over de bankrekening te verstrekken.

2.11. Met dagtekening 13 november 2002 schrijft belanghebbende aan de Inspecteur onder meer:

“ Tijdens ons gesprek van 17/9 j.l. heb ik u o.a. het volgende medegedeeld;

a Ik sprak mijn twijfels uit of informatie m.b.t. de in het verleden bestaande borgstelling alsnog verstrekt zou kunnen worden.

b Berichten hierover van de betreffende bank, zou ik u doen toekomen.

Op 23/10 j.l. zond ik u het onder sub. b bedoelde bericht. Het hierin ontbreken van nadere gegevens, bevestigt het onder sub. a gestelde.

Overigens wijs ik nogmaals op de in bovengenoemd gesprek eveneens gedane mededeling, dat de relatie met de bank in Luxemburg bestond uit een borgstellingrekening. Deze is daar ondergebracht medio 1982 en heeft met een bedrag van ± ƒ 5000. bestaan tot naar schatting 1990 ’91. ”

2.12. Bij brief van 28 november 2002 kondigt de Inspecteur aan navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1990 en vermogensbelasting voor het jaar 1991 aan belanghebbende te zullen opleggen, deze te zullen verhogen met een boete van 100 percent en van deze verhoging geen kwijtschelding te zullen verlenen. Hij schrijft voornemens te zijn ook voor andere jaren navorderingsaanslagen te zullen opleggen. Tevens merkt hij op dat de boeten zullen worden vastgesteld op 50% als belanghebbende alsnog volledige medewerking wil verlenen en bereid is hem volledige openheid van zaken te geven voordat de aanslagen worden opgelegd.

2.13. Met dagtekening 10 december 2002 schrijft de gemachtigde namens belanghebbende aan de Inspecteur onder meer:

“ Belastingplichtige ontkent rente-inkomsten, zoals door u bepaald en vastgesteld, te hebben genoten. Met uw aankondiging om (een) navorderingsaanslag(en) op te leggen gaat cliënt niet akkoord en ik verzoek u derhalve af te zien van het opleggen van (een) navorderingsaanslag(en). ”

2.14. Met dagtekening 31 december 2002 legt de Inspecteur aan belanghebbende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1990 en vermogensbelasting voor het jaar 1991 op. Daarbij is telkens heffingsrente in rekening gebracht. Deze navorderingsaanslagen zijn verhoogd met 100%, van welke verhoging geen kwijtschelding is verleend.

2.15. Met dagtekening 31 mei 2003 legt de Inspecteur aan belanghebbende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 1991 tot en met 1997 en vermogensbelasting voor de jaren 1992 tot en met 1997 op. Daarbij is telkens heffingsrente in rekening gebracht. Deze navorderingsaanslagen zijn verhoogd met 100%, van welke verhoging geen kwijtschelding is verleend.

2.16. Met dagtekening 31 mei 2003 legt de Inspecteur aan belanghebbende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 1998 tot en met 2000 en vermogensbelasting voor de jaren 1998 tot en met 2000 op. Daarbij is telkens heffingsrente in rekening gebracht. Voorts zijn boeten opgelegd van 100% van de nagevorderde belasting en premie.

2.17. Namens belanghebbende maakt de gemachtigde bezwaar tegen de navorderings¬aanslagen. Deze bezwaren worden geacht tevens betrekking te hebben op de kwijtscheldingsbesluiten, de opgelegde boeten en de heffingsrentebeschikkingen.

2.18. Met dagtekening 28 mei 2004 schrijft de Inspecteur aan de gemachtigde onder meer:

“ Door nu alsnog mee te werken door te voldoen aan de informatieverplichting bewerkstelligt uw cliënt tevens dat de opgelegde vergrijpboeten van 100% worden gematigd en worden vastgesteld op 75%.”

2.19. Met dagtekening 7 juli 2004 doet de Inspecteur in één geschrift uitspraak op de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 1991 tot en met 2000 en vermogensbelasting 1992 tot en met 2000. Naar het Hof begrijpt hebben deze uitspraken tevens betrekking op de kwijtscheldingsbesluiten, de boetebeschikkingen en de heffingsrentebeschikkingen.

2.20. Namens belanghebbende heeft de gemachtigde beroep ingesteld tegen de hiervoor vermelde uitspraken op bezwaar.

2.21. Bij brief van 28 januari 2010 schrijft de gemachtigde aan de Inspecteur onder meer:

“ Belastingplichtige heeft besloten om de inspecteur openheid van zaken te verlenen. De door belastingplichtige aan mij overgelegde bescheiden gelieve u dan ook bijgaand, in kopie, aan te treffen. Tevens treft u bijgaand een door mij geconcipieerde opstelling en berekening van de hieruit verschuldigde belasting aan.

Op grond van het bovenstaande verzoek ik u tot vermindering over te gaan van de (navorderings )aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en vermogens¬belasting over het tijdvak 1990 tot en met 2000. ”

2.22. Met dagtekening 22 april 2010 schrijft de Inspecteur aan de gemachtigde onder meer:

“ Ik heb van u namens uw cliënt X (…) bescheiden ontvangen met gegevens van rekening 123456 bij Kredietbank Luxembourg. De (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 1990 tot en met 2000 zullen herberekend worden met de lagere bedragen. De boete zal worden gematigd naar 75%. (…) De navorderingsaanslagen Vermogensbelasting over de jaren 1991 tot en met 2000 zullen geheel vernietigd worden omdat het vermogen op de betreffende rekening ruim lager is dan het belastingvrij bedrag. (…) Ik verzoek u het beroepschrift over de betreffende jaren (…) in te trekken.”

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil tot welke bedragen de boeten in verband met de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1991 tot en met 1999 moeten worden kwijtgescholden, onderscheidenlijk verminderd.

3.2. Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.3. Beide partijen concluderen tot gegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraken op bezwaar, vermindering van de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, evenredige vermindering van de daarop betrekking hebbende heffingsrente en vernietiging van de navorderingsaanslagen vermogensbelasting en de daarop betrekking hebbende kwijtscheldingsbesluiten, boetebeschikkingen en heffingsrentebeschikkingen.

3.4. Belanghebbende concludeert daarnaast tot kwijtschelding onderscheidenlijk vermindering van de boeten inzake inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, primair tot 50% en subsidiair tot 75% van de nagevorderde belasting en premie, welke boete – zowel in de primaire als in de subsidiaire stelling van belanghebbende – vervolgens nog is te verminderen met 20% vanwege undue delay. De Inspecteur concludeert tot kwijtschelding onderscheidenlijk vermindering van deze boeten tot 80% van de nagevorderde belasting en premie.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Niet in geschil is dat de in geding zijnde navorderingsaanslagen vermogensbelasting en de daarop betrekking hebbende kwijtscheldingsbesluiten, boetebeschikkingen en heffingsrentebeschikkingen moeten worden vernietigd. Niet in geschil is voorts dat de in geding zijnde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen moeten worden verminderd zoals vermeld in bijlage 4 bij de brief van 10 september 2010 van de Inspecteur aan het Hof en dat de heffingsrente dienovereenkomstig moet worden verminderd. Het Hof zal daarom in deze zin beslissen.

4.2. In geschil is slechts in hoeverre de boeten in verband met de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen moeten worden verminderd.

4.3. Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat belanghebbende direct openheid van zaken heeft gegeven, door nog voor het opleggen van de navorderings¬aanslagen toe te geven te beschikken over de onderhavige bankrekening. Slechts het verstrekken van nadere gegevens heeft hij opgeschort in afwachting van de uitkomst van de zogenoemde Nauta procedures. Conform het beleid van de Belastingdienst dient de boete op deze grond te worden beperkt tot 50%, welke boete nog moet worden verminderd met 20% wegens overschrijding van de redelijke termijn. Subsidiair stelt hij dat de Inspecteur het beleid voert in gevallen als dit, waarin hangende de beroepsprocedure alle gegevens worden verstrekt, de boete te verminderen tot 75%, waarbij de boete nog moet worden verminderd met 20% wegens overschrijding van de redelijke termijn. Hij verwijst in dit verband naar een brief van A (Belastingdienst/P) aan een andere belastingplichtige, waarvan hij een bladzijde overlegt, waarin staat: “Daarom heb ik de herberekeningen gemaakt over de periode 1997 tot en met 2007 waarbij de boete, conform de eerder gedane toezegging, teruggebracht wordt tot 75% van de verschuldigde belasting. Indien het tot een definitieve afhandeling (vaststellingsovereenkomst) leidt, zal ik de boete nogmaals verlagen met 20% van de boete wegens undue delay. (…) Daarnaast stuur ik u de berekeningen waarbij rekening is gehouden met heffingsrente tot en met 31 oktober 2010. (…) Nadat u(w) cliënt volledige informatie verstrekt zal ik de heffingsrente berekenen tot en nader te bepalen (verwachte) aanslagdatum.” Voorts verwijst belanghebbende naar uitspraken van het gerechtshof te Amsterdam, waarin de boete in vergelijkbare gevallen is verminderd tot 64% van de nagevorderde belasting en premie.

4.4. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat een boete van 100% van de nagevorderde belasting en premie op zijn plaats is, nu belanghebbende opzettelijk inkomsten heeft verzwegen en sprake is van verzwarende omstandigheden, te weten het (aanvankelijk) niet willen verstrekken van inlichtingen en het gebruik van een buitenlandse bankrekening in een land met een bankgeheim, teneinde de Belastingdienst het zicht op (het ontstaan van) de tegoeden en de inkomsten daaruit te ontnemen. In verband met overschrijding van de redelijke termijn moet de boete, aldus de Inspecteur, worden verminderd met 20% tot 80% van de nagevorderde belasting en premie. Het aanbod in de hiervoor onder 2.22 aangehaalde brief om de boete te verminderen tot 75%, waarin een vermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn reeds was verdisconteerd, is vervallen, nu belanghebbende niet heeft voldaan aan de daaraan verbonden voorwaarde dat het beroep zou worden ingetrokken.

De Inspecteur betwist dat hij het door belanghebbende bedoelde beleid voert. De boete wordt verminderd tot 50% voor belanghebbenden die vóór het opleggen van de belastingaanslag volledige openheid van zaken geven, dus ook gegevens verstrekken over de saldi op en inkomsten uit de desbetreffende bankrekeningen. De boete wordt tot 75% gematigd voor belanghebbenden die na het opleggen van de belastingaanslag, maar voor het doen van uitspraak op bezwaar volledige openheid van zaken geven en alle gegevens verstrekken. De door belanghebbende overgelegde brief van A kan dan ook geen betrekking hebben op een situatie waarin pas tijdens een beroepsprocedure gegevens worden verstrekt. De Inspecteur wijst er nog op dat anders dan in de gevallen waarop de door belanghebbende bedoelde uitspraken van het gerechtshof te Amsterdam betrekking hebben in dit geval de navorderingsaanslagen niet zijn berekend met omkering van de bewijslast.

4.5. De Inspecteur heeft onweersproken gesteld dat belanghebbende opzettelijk inkomsten heeft verzwegen en sprake is van verzwarende omstandigheden, te weten het (aanvankelijk) niet willen verstrekken van inlichtingen en het gebruik van een buitenlandse bankrekening in een land met een bankgeheim, teneinde de Belastingdienst het zicht op (het ontstaan van) de tegoeden en de inkomsten daaruit te ontnemen. Bij de berekening van de navorderingsaanslagen is geen toepassing gegeven aan de omkering bewijslast. Naar het oordeel van het Hof is, alle omstandigheden in aanmerking nemend, in dit geval een boete van 100% van de na vermindering overeenkomstig het eensluidende standpunt van partijen nagevorderde belasting en premie, wat neerkomt op in totaal € 4.053, gepast en geboden.

4.6. Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat de Inspecteur of de Belastingdienst het beleid voert in gevallen als dit, waarin pas in de loop van de beroepsprocedure gegevens over saldi en inkomsten worden verstrekt, de boete te matigen, anders dan wegens overschrijding van de redelijke termijn. Uit de door belanghebbende overgelegde bladzijde van een brief blijkt niet dat het daar gaat om een dergelijk geval. De tekst daarvan wijst naar het oordeel van het Hof eerder op het tegendeel. Ook voor het overige heeft belanghebbende zijn stelling tegenover de betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt.

4.7. De Inspecteur heeft evenwel in zijn hiervoor onder 2.22 aangehaalde brief aangekondigd de boete zullen te verminderen tot 75%. De Inspecteur heeft onweersproken gesteld dat daarmee werd gedoeld op de boete nadat deze met 20% is verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn. Belanghebbende heeft niet gesteld dat hij deze brief in andere zin heeft begrepen. Uit die brief viel redelijkerwijs niet op te maken dat daaraan de voorwaarde was verbonden dat het beroep zou worden ingetrokken. De Inspecteur heeft daarmee naar het oordeel van het Hof het in rechte te beschermen vertrouwen gewekt de boete in die zin aan te passen. De boete moet dus worden verminderd tot 75%.

4.8. Partijen zijn het erover eens dat redelijke termijn is overschreden en het Hof sluit zich daarbij aan. Naar het oordeel van het Hof is daaraan voldoende tegemoet gekomen met de in het percentage van 75% verwerkte vermindering van de boete met 20%.

5. Kosten

Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep voor het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Gelet op artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen hiervoor in aanmerking de door belanghebbende gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het Hof stelt deze kosten overeenkomstig de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op 2 punten (beroepschrift en verschijnen ter zitting) × 1,5 (gewicht van de zaak) × € 322, ofwel op € 966 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Niet gesteld of gebleken is dat andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gemaakt.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vernietigt de navorderingsaanslagen vermogensbelasting en de daarmee verband houdende kwijtscheldingsbesluiten, boetebeschikkingen en heffingsrente¬beschikkingen;

- vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1991 tot € 681 en scheldt de daarmee verband houdende verhoging kwijt tot op € 510;

- vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1992 tot € 680 en scheldt de daarmee verband houdende verhoging kwijt tot op € 510;

- vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1993 tot € 730 en scheldt de daarmee verband houdende verhoging kwijt tot op € 547;

- vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1994 tot € 540 en scheldt de daarmee verband houdende verhoging kwijt tot op € 405;

- vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995 tot € 413 en scheldt de daarmee verband houdende verhoging kwijt tot op € 309;

- vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996 tot € 573 en scheldt de daarmee verband houdende verhoging kwijt tot op € 429;

- vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997 tot € 310 en scheldt de daarmee verband houdende verhoging kwijt tot op € 232;

- vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998 tot € 67 en vermindert de daarmee verband houdende boete tot € 50;

- vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 tot € 59 en vermindert de daarmee verband houdende boete tot € 44;

- vermindert dienovereenkomstig de in rekening gebrachte heffingsrente;

- vernietigt de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 en de daarmee verband houdende boetebeschikking en heffingsrentebeschikking;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 966; en

- gelast de Staat het griffierecht ad € 37 aan belanghebbende te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, M.G.J.M. van Kempen en B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. N. ten Broek als griffier.

De beslissing is op 18 januari 2011 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(N. ten Broek) (J. van de Merwe)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 januari 2011

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.