Home

Gerechtshof Arnhem, 18-01-2011, BP2295, 10-00079

Gerechtshof Arnhem, 18-01-2011, BP2295, 10-00079

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
18 januari 2011
Datum publicatie
28 januari 2011
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2011:BP2295
Zaaknummer
10-00079

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Ondernemer heeft onderneming niet gestaakt. Geen faciliteit voor startende ondernemers.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 10/00079

uitspraakdatum: 18 januari 2011

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van rechtbank Arnhem van 12 januari 2010, nummer AWB 08/3324, in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd en bij beschikking een bedrag van € 941 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag en, naar het Hof begrijpt, de beschikking. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.

1.3. Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4. Het beroepschrift tegen de uitspraak van de Rechtbank is op 19 februari 2010 ter griffie ingekomen en is aangevuld bij brieven van 30 april 2010 en 3 mei 2010.

1.5. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2010 te Arnhem. Beide partijen hebben het Hof laten weten daarbij niet aanwezig te zullen zijn.

2. De vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende is in 1990 in de vorm van een eenmanszaak een onderneming gestart onder de naam ‘Automatenspecialist X’ die zich bezighield met het plaatsen van speelautomaten bij derden.

2.2. In 2007 stond belanghebbende in het telefoonboek vermeld als ‘Automatenspecialist X’. Hij stond ook als zodanig in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel ingeschreven .

2.3. Belanghebbende heeft ongeveer tien automaten en een voetbalspel in eigendom. De op enig moment niet bij cliënten geplaatste automaten staan in een schuur.

2.4. Sinds 1999 heeft belanghebbende nog maar één plaatsingsadres, waar in de loop van de tijd verschillende automaten zijn geplaatst.

2.5. De Inspecteur heeft in 2002 bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. In het verslag van dat onderzoek van 15 augustus 2002 staat onder meer het volgende:

“ Het onderzoek heeft zich uitsluitend beperkt tot de volgende elementen:

het vaststellen of aan het Besluit Tellers in Speelautomaten uitvoering wordt gegeven;

de opbrengstverantwoording inzake speelautomaten over de periode 010197 t/m 311201. (…)

De ondernemingsactiviteiten bestaan uit de exploitatie van kansspelautomaten.

Aantal plaatsingsadressen t.t.v. het onderzoek: 1.

Personeel: Geen. (…)

Op het plaatsingsadres (…) werden en worden o.a. 2 kansspelautomaten geëxploiteerd.

Aangaande 1 kansspelautomaat zijn over de periode 1997 t/m heden vastleggingen aanwezig.

• Van de 2e kansspelautoma(a)ten zijn in het geheel geen vastleggingen aanwezig;

• De dateringen van de wel aanwezige lijsten zijn niet duidelijk en volledig; ”

2.6. In zijn aangiften voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 1997 tot en met 2007 heeft belanghebbende de opbrengsten als automatenspecialist verantwoord als winst uit onderneming. Bij de aangiften zijn jaarstukken gevoegd.

2.7. De belastbare winsten over de jaren 1997 tot en met 2003 varieerden van € 1.513 (1999) tot € 25 (2003) .

2.8. Per 1 januari 2004 is belanghebbende vennoot van de vennootschap onder firma B.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende in een of meer van de vijf aan 2004 voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was, in welk geval hij in 2004 recht heeft op de startersaftrek en de willekeurige afschrijving voor startende ondernemers. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

3.2. Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.265.

3.4. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Naar het oordeel van het Hof is het aan belanghebbende, die stelt recht te hebben op de startersaftrek, feiten en omstandigheden te stellen en, bij betwisting, aannemelijk te maken, die leiden tot de conclusie dat hij in een of meer van de vijf aan 2004 voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was.

4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij vanaf 1999, in elk geval in 2003 geen ondernemer meer was, omdat zijn activiteiten als automatenspecialist niet langer als onderneming waren te kwalificeren. Hij wijst er in dat verband op dat er nog maar één opdrachtgever/plaatsingsadres was, dat de activiteiten een geringe omvang hadden, dat de opbrengst gering was en dat het voor de omvang van de belastingschuld niet of nauwelijks van belang was of de opbrengsten worden beschouwd als winst uit onderneming of als resultaat uit overige werkzaamheden.

4.3. De door belanghebbende aangevoerde feiten en omstandigheden brengen naar het oordeel van het Hof niet mee dat belanghebbende de vanaf 1990 door hem gedreven onderneming in 1999 of een van de daaropvolgende jaren heeft gestaakt. Het Hof acht hier van belang dat belanghebbende in die jaren nog steeds activiteiten heeft verricht op het gebied van de exploitatie van speelautomaten, dat de opbrengsten daarvan steeds positief waren, dat belanghebbende in die jaren steeds kapitaal heeft geïnvesteerd in de vorm van ? onder meer – speelautomaten en dat belanghebbende ook in het jaar 2003 nog investeringen heeft gedaan. Voorts heeft belanghebbende nimmer de wil geuit de bestanddelen van het vermogen van zijn onderneming over te brengen naar zijn privévermogen (vergelijk HR 26 januari 1966, nr. 15.525, BNB 1966/56, en HR 21 januari 1976, nr. 17.777, LJN AX3824, BNB 1876/196), maar in zijn aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen juist steeds is uitgegaan van de aanwezigheid van een met de bedoelde vermogensbestanddelen voor zijn rekening gedreven onderneming. Belang¬hebbende heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat hij in een of meer van de vijf aan 2004 voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was.

4.4. Gelet op het vorenoverwogene heeft de Rechtbank een juiste beslissing genomen. Het Hof zal dan ook de uitspraak van de Rechtbank bevestigen.

4.5. Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente (zie Hoge Raad 27 november 2009, nr. 07/13621, LJN BJ7907). Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.

5. Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de kosten die de wederpartij in verband met de behandeling van het hoger beroep voor het Hof heeft moeten maken.

6. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, R.F.C. Spek en P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.

De beslissing is op 18 januari 2011 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(J.L.M. Egberts) (J. van de Merwe)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.