Home

Gerechtshof Arnhem, 18-01-2011, BP2300, 10-00241

Gerechtshof Arnhem, 18-01-2011, BP2300, 10-00241

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
18 januari 2011
Datum publicatie
28 januari 2011
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2011:BP2300
Formele relaties
Zaaknummer
10-00241

Inhoudsindicatie

BPM.

Bezwaar tegen naheffingsaanslag terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Bewijs voor voorwaardelijk opzet niet geleverd door de inspecteur.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 10/00241

uitspraakdatum: 18 januari 2011

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 mei 2010, nummer AWB 09/3638, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is op 11 maart 2009 een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van € 28.640 alsmede, bij beschikking, een vergrijpboete van € 14.320. Aan heffingsrente is bij beschikking een bedrag van € 271 in rekening gebracht.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 6 mei 2010 ongegrond verklaard voor zover het betrekking heeft op de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente, het beroep gegrond verklaard voor zover het betrekking heeft op de vergrijpboete en deze boete verminderd tot een bedrag van € 5.926.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend, gedateerd 2 december 2010 en ingekomen bij het Hof op 3 december 2010.

1.6 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.7 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2010 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende tot bijstand vergezeld door zijn vader en zijn gemachtigde alsmede de Inspecteur.

1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Feiten

2.1 Voor de feiten verwijst het Hof naar de door de Rechtbank vastgestelde feiten. De Rechtbank heeft in onderdeel 2 van haar uitspraak de feiten als volgt vastgesteld (waarbij eiseres dient te worden gelezen als belanghebbende en verweerder als Inspecteur):

‘Eiser is woonachtig in Nederland.

Eiser stond in 2008 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven als vennoot van de V.o.f. A.

Op 25 juni 2008 is door de Belastingdienst/Douane (hierna: de douane) geconstateerd dat eiser gebruik maakte van de openbare weg in Nederland met een motorrijtuig van het merk Volkswagen, type Touareg met een Duitse kenteken (hierna: de auto).

Op 25 juni 2008 stond B, woonachtig in Q te Duitsland als houder van het kentekenbewijs van de auto geregistreerd. Voor de auto was op genoemde datum geen BPM betaald. Eiser had geen vrijstelling wegens kortdurend gebruik aangevraagd.

Eiser is sinds 14 juli 2008 gedetineerd. Voor die tijd woonde hij bij zijn ouders in een woonwagenkamp op het adres a-straat 1 te R.

Op 14 januari 2009 is aan eiser een kennisgeving voor het opleggen van een vergrijpboete verstuurd. Die kennisgeving is verzonden naar het adres a-straat 1 te R. Bij brief van 26 januari 2009 heeft eiser daarop gereageerd.

Het woonwagenkamp waar de ouders van eiser is op 2 maart 2009 verplaatst. Het adres van de ouders van eiser is sindsdien a-straat 2 te R.

Verweerder heeft met dagtekening 5 maart 2009 de onderhavige naheffingsaanslag met boete aan eiser opgelegd. Deze naheffingsaanslag is verzonden naar het adres a-straat 1 te R . Verweerder heeft de naheffingsaanslag op 6 maart 2009 terugontvangen met de melding van TNT-post dat eiser was vertrokken. Vervolgens heeft verweerder, na onderzoek in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: GBA), de naheffingsaanslag en boetebeschikking met dagtekening 11 maart 2009 verzonden naar het adres a-straat 2 te R.

De boekhouder van eiser, heeft bij brief van 6 mei 2009, ontvangen door verweerder op 8 mei 2009, namens eiser bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. In deze brief schrijft de boekhouder onder meer het volgende:

“Gedurende een aantal jaren verzorg ik de boekhouding van autobedrijf A te S. Een paar maanden geleden werd ik gebeld door X met de mededeling dat hij een naheffingsaanslag BPM heeft ontvangen. X is sedert juli 2008 gedetineerd.

In eerste instantie heeft een van zijn medewerkers een bezwaarschrift tegen deze aanslag ingediend (zie kopie). In uw brief van 11 maart 2009 heeft u geantwoord, dat dit verweerschrift u geen aanleiding geeft om op uw eerder ingenomen standpunt terug te komen.

Namens X heb ik u op 27 maart 2009 een brief gestuurd (zie kopie) om hiertegen bezwaar aan te tekenen. In deze brief heb ik ten onrechte vermeld, dat X wist dat hij niet in een Duitse auto in Nederland mocht rijden. Dit is mijn fout. X wist dit niet”.

De brief van 27 maart 2009 is bij het bezwaarschrift van 6 mei 2009 gevoegd. Die brief is namens eiser door de boekhouder ondertekend.

Bij brief van 8 juli 2009 is door de boekhouder aan verweerder een machtiging van eiser voor het indienen van een bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag overgelegd.

Bij uitspraak op bezwaar van 5 augustus 2009 heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.

Verweerder heeft een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie overgelegd van 11 september 2009. Volgens dat uittreksel stond eiser van 16 maart 2004 tot 2 maart 2009 ingeschreven op het adres a-straat 1 te R en staat eiser sinds 2 maart 2009 ingeschreven op het adres a-straat 2 te R.’

2.2 De Inspecteur heeft op 14 januari 2009 een kennisgeving van het voornemen tot het opleggen van een vergrijpboete toegezonden, daarbij uitgaande van opzet. De brief luidt – voor zover van belang:

‘Bij de controle op 25 juni 2008 is door de douane vastgesteld, dat door u van de openbare weg te weten Rijksweg A 12 … gebruik werd gemaakt met een motorrijtuig … voorzien van het Duitse kenteken …

Naar aanleiding hiervan is door de douane aan u het informatieformulier buitenlandse kentekens uitgereikt en u medegedeeld dat als u al eerder inzake de wet BPM gecontroleerd c.q. gewaarschuwd bent of werkzaam bent in de autobranche u een naheffingsaanslag opgelegd kan krijgen voor de verschuldigde BPM eventueel verhoogd met een boete.

Ten tijde van de controle verklaarde u tegen de douane “Deze auto is van een vriend. Ik heb de auto geleend van hem omdat hij mijn auto gaat repareren. Ik wist niet dat ik niet in deze auto mocht rijden”.

Echter uit onderzoek is gebleken dat u in de autobranche werkzaam bent en over meer dan algemene bekendheid beschikt omtrent de verschuldigdheid van BPM. U bent firmant van V.O.F. A, die vanaf 2001 tot heden meer als honderd maal aangifte BPM heeft gedaan. Ook is geconstateerd dat u diverse aangiften BPM op eigen naam heeft gedaan.

Het is algemeen bekend dat BPM verschuldigd is voor de aanvang van het gebruik van de openbare weg door een in Nederland wonend persoon met een hem ter beschikking staande personenauto. Ook is het algemeen bekend dat het een in Nederland wonend persoon niet is toegestaan in Nederland op de openbare weg te rijden in een auto zonder een geldig Nederlands kenteken. Registratie van de auto bij de Rijksdienst voor het wegverkeer om een Nederlands kenteken te verkrijgen is pas mogelijk nadat de BPM is betaald.

Door de douane is geconstateerd, dat met betrekking tot de Wet BPM, de belasting die is verschuldigd, niet is betaald. Tevens is bij het onderzoek vastgesteld, dat u uw woonplaats in Nederland hebt.

Gelet op het vorenstaande had u daarom moeten beseffen dat BPM verschuldigd was.’

2.3 Het in 2.2 genoemde Informatieformulier buitenlandse kentekens luidt – voor zover van belang – als volgt:

‘U hoeft de BPM niet meteen te betalen. U kunt kiezen wat u doet:

- u betaalt binnen 2 werkdagen de BPM en laat de auto of de motor alsnog in Nederland registreren, óf

- u vraagt binnen 2 werkdagen na de controledatum een vrijstellingsvergunning aan (zie Vrijstelling? hieronder), óf

- u brengt het voertuig uiterlijk binnen 2 dagen na de controledatum weer buiten Nederland.

(…).

U krijgt deze keuzemogelijkheid omdat ik ervan uit ga dat u niet wist van de wet BPM. Mocht naderhand blijken dat u op het moment van deze controle:

- al eerder een Informatieformulier buitenlandse kentekens (dus een brief als deze) heeft gekregen, of

- door uw functie of activiteiten op de hoogte had kunnen of moeten zijn van de wet BPM, of

- vrijstelling volgens de artikelen 2 of 3 van het Uitvoeringsbesluit BPM heeft of heeft gehad, zonder dat u voldoet aan de voorwaarden daarvoor, of

- al eerder een vrijstelling voor BPM en MRB voor kortstondig gebruik heeft aangevraagd

dan kunt u alsnog een aanslag met een verhoging krijgen. (…).

In de bijlage zijn de volgende situaties vermeld wanneer u een vrijstelling van BPM kunt krijgen, zodat u niet hoeft te betalen:

A. u bent in loondienst van een buitenlandse werkgever, of

B. u heeft een bedrijf in het buitenland, of

C. u bent verhuisd of gaat verhuizen naar Nederland, of

D. u heeft een huur/leenvoertuig, of

E. u bent scholier of student, of

F. u heeft een beroepsmatige opdracht voor een bepaalde duur in Nederland.’

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In hoger beroep is in geschil of de Inspecteur het bezwaar met betrekking tot de naheffingsaanslag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, hetgeen belanghebbende bestrijdt en de Inspecteur verdedigt. Bij ontkennende beantwoording is in geschil of de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente terecht zijn opgelegd. Ten slotte is in geschil of de vergrijpboete dient te worden vernietigd dan wel te worden verminderd, hetgeen belanghebbende verdedigt en de Inspecteur bestrijdt.

3.2 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar, de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente.

3.4 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid van het bezwaar

4.1 De Rechtbank heeft - kort gezegd - geoordeeld dat het bezwaar van belanghebbende met betrekking tot de naheffingsaanslag te laat is ingediend en dat de te late indiening door belanghebbende niet verschoonbaar is.

4.2 Het tegen deze beslissing gerichte hoger beroep van belanghebbende faalt. De Rechtbank heeft op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof voegt hier nog aan toe dat belanghebbendes stelling dat niet tijdig een bezwaarschrift is verzonden zijn oorzaak vindt in het feit dat zijn vader analfabeet is en de termijnoverschrijding om die reden niet toerekenbaar is aan belanghebbende niet te rijmen valt met de door belanghebbende eveneens ingenomen stelling dat zijn boekhouder op 27 maart 2009 (en derhalve tijdig) een bezwaarschrift zou hebben verzonden.

Vergrijpboete

4.3 De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende – als autohandelaar – de bepalingen van de BPM kent en derhalve wist dat hij niet zonder betaling van BPM of enige vorm van vrijstelling in een Duitse auto van de openbare weg in Nederland gebruik mocht maken. Ter zitting heeft de Inspecteur daaraan toegevoegd dat belanghebbende zich in ieder geval had moeten realiseren dat aan het gebruik van de auto in Nederland gevolgen konden zijn verbonden voor de BPM en contact had moeten opnemen met de douane dan wel internet had moeten raadplegen. Nu hij dat niet heeft gedaan, is in ieder geval sprake van voorwaardelijk opzet.

4.4 Belanghebbende betoogt dat hij eerst gewaarschuwd had moeten worden. Het feit dat hij beroepsmatig auto’s importeert die voor permanent gebruik in Nederland bestemd zijn, betekent volgens belanghebbende niet dat hij bekend is met de regelgeving betreffende kortstondig gebruik in Nederland.

4.5 De Inspecteur kan ingevolge artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een boete van ten hoogste 100 percent opleggen. Krachtens paragraaf 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: BBBB 1998) wordt onder meer een vergrijpboete opgelegd indien het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat de BPM niet is betaald. Krachtens paragraaf 25 van het BBBB 1998 wordt onder opzet mede verstaan voorwaardelijk opzet.

4.6 Het Hof stelt voorop dat de bewijslast met betrekking tot de feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van voorwaardelijk opzet rust op de Inspecteur. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 3 december 2010, nr. 09/04514, LJN BO5989, voor zover van belang, geoordeeld:

‘3.6.2. Daarbij verdient nog opmerking dat voor het aannemen van voorwaardelijk opzet … niet alleen is vereist dat belanghebbende … wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat daardoor te weinig belasting zou worden geheven, maar ook dat hij die kans toen bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen); vgl. Hoge Raad 29 februari 2008, nr. 43274, LJN BC5346, BNB 2008/156.’

4.7 Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur met hetgeen hij ter onderbouwing van de vergrijpboete heeft aangevoerd niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat daardoor te weinig belasting zou worden betaald. De enkele stelling dat de regelmatige invoer van personenauto’s meebrengt dat belanghebbende ook volledig op de hoogte zou zijn van de consequenties voor de BPM in een geval als het onderhavige – waarin het voornemen de auto in te voeren ontbreekt – is hiertoe onvoldoende. De Inspecteur heeft derhalve ten onrechte de vergrijpboete opgelegd. In zoverre treft het hoger beroep van belanghebbende doel.

Slotsom

Op grond van het voorgaande is het hoger beroep gegrond.

5. Kosten

De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op (2 [1 punt voor hogerberoepschrift, 1 punt voor verschijnen zitting] x € 437 x 1 [gewicht van de zaak] =) € 874 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en op € 30 aan reis- en verblijfkosten.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, alleen voor zover het de hoogte van de boete betreft en bevestigt de uitspraak voor het overige;

- verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar inzake de boete ingestelde beroep gegrond;

- vernietigt deze uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de boete;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 904; en

- gelast dat de Staat aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 224 in verband met het hoger beroep bij het Gerechtshof.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2011.

De griffier, De voorzitter,

(S. Darwinkel) (B.F.A. van Huijgevoort)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 19 januari 2011.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.