Home

Gerechtshof Arnhem, 18-01-2011, BP2301, 10-00209

Gerechtshof Arnhem, 18-01-2011, BP2301, 10-00209

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
18 januari 2011
Datum publicatie
28 januari 2011
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2011:BP2301
Zaaknummer
10-00209

Inhoudsindicatie

Wet Woz.

Hof draait terugwijzing van zaak naar de gemeente door rechtbank terug.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 10/00209

uitspraakdatum: 18 januari 2011

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

Belastingsamenwerking Rivierenland te Tiel (hierna: de Ambtenaar)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 april 2010, nummer AWB 09/2674, in het geding tussen

X (hierna: belanghebbende)

en

de Ambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 De Ambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z, per waardepeildatum 1 januari 2007 en naar de toestand op die datum, voor het kalenderjaar 2008, vastgesteld op € 505.500. De beschikking is bekend gemaakt en verenigd in één geschrift met de aanslag onroerende-zaakbelastingen 2008 (OZB) ten bedrage van €462,58.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de beschikking heeft de Ambtenaar, gelet op artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ, bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 8 april 2010 gegrond verklaard, de uitspraak van de Ambtenaar vernietigd en de Ambtenaar opgedragen om opnieuw uitspraak op bezwaar te doen met inachtneming van de uitspraak van de Rechtbank.

1.4 De Ambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2010 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende alsmede de Ambtenaar, bijgestaan door taxateur A.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende is eigenaresse van een woning met aangebouwde garage en dakkapel aan de a-straat 1 te Z (hierna: de onroerende zaak). Het betreft een vrijstaande woning op een oppervlakte van 718 m² en met een inhoud van 580 m³. De waardepeildatum is 1 januari 2007.

2.2 De beschikking noemt een waarde van € 505.500. In de bezwaarfase is naar aanleiding van een concrete klacht van belanghebbende de onroerende zaak door taxateur B bezocht en inpandig opgenomen. Dit heeft niet geleid tot aanpassing van de waarde.

2.3 De Ambtenaar verwijst na nader onderzoek in de uitspraak op bezwaar ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde naar drie andere vergelijkingsobjecten:

Bjr Inhoud Opp. Verkoopprijs Verkoopdatum

a-straat 2 1950 680 m³ 1670 m² € 720.000 31-07-2006

a-straat 3 1930 380 m³ 714 m² € 532.500 04-09-2006

b-straat 4 1930 550 m³ 924 m² € 620.000 24-12-2007

2.4 De Ambtenaar heeft in beroep een taxatierapport overgelegd met betrekking tot de onroerende zaak, uitgebracht op 15 oktober 2009 door B.

Daarin zijn dezelfde vergelijkingsobjecten gebruikt. De waarde in het economische verkeer is daarin bepaald op € 505.080. Bij de taxatie is in de beschouwingen betrokken dat sprake is van scheurvorming in de binnengevel, lekkage van het dak, matig onderhouden kozijnen en matig voegwerk, en is in verband daarmee een waardecorrectie van € 90.000 toegepast.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de waarde van de onroerende zaak te hoog is vastgesteld.

3.2 Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend; de Ambtenaar ontkennend.

3.3 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. De Ambtenaar heeft ter zitting gesteld dat de waarde nader dient te worden vastgesteld op € 505.080, conform de in het onder 2.4 genoemde taxatierapport bepaalde waarde. Partijen hebben ter zitting daaraan nog toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.4 Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank, en heeft daar ter zitting van het Hof aan toegevoegd hetgeen is opgenomen onder 4.2.

3.5 De Ambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, ongegrondverklaring van het beroep en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

4. Beoordeling van het geschil

Terugwijzing

4.1 Het Hof deelt met de Ambtenaar de opvatting dat in de bezwaarfase een zorgvuldige heroverweging van het besluit heeft plaatsgevonden en dat de uitspraak op bezwaar mede gelet op 2.2 en 2.3, deugdelijk is gemotiveerd. De uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd, aangezien de Rechtbank de uitspraak op bezwaar op die grond ten onrechte heeft vernietigd.

4.2 In een dergelijk geval kan het Hof op grond van artikel 27q, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de zaak terugwijzen naar de Rechtbank, teneinde zich alsnog over de waarde uit te laten. Het Hof is van oordeel dat de zaak feitelijk voldoende is onderzocht -met name op het punt van de scheuren in de muren van de onroerende zaak- en dat belanghebbende door het verlies van een instantie redelijkerwijs niet in haar belangen is geschaad. Belanghebbende heeft, nadat zij ter zitting was gewezen op de mogelijkheid van terugwijzing, niet verzocht om terugwijzing.

Waarde

4.3 Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, ofwel de prijs, die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.

4.4 Volgens artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ (hierna: de Uitvoeringsregeling) wordt de waarde, bedoeld in de hiervóór in overweging 4.3 genoemde wetsbepaling, voor woningen bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn.

4.5 Benadrukt dient evenwel te worden dat de in de Uitvoeringsregeling neergelegde regels voor de onderbouwing en uitvoering van de waardebepaling weliswaar hulpmiddelen bevatten om te bereiken dat het wettelijke waardebegrip van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt gehanteerd, maar dat de toetssteen uiteindelijk de waarde blijft zoals in dat artikellid omschreven, en dat die waarde ook op andere manieren kan worden bepaald (Hoge Raad 29 november 2000, nr. 35 797, LJN AA8610, BNB 2001/52, en Hoge Raad 11 juni 2004, nr. 39 467, LJN AP1375, BNB 2004/251). De Ambtenaar heeft de waarde vastgesteld op basis van gegevens met betrekking tot vergelijkingsobjecten en op basis van eigen waarneming.

4.6 Op de Ambtenaar rust – bij betwisting – de last aannemelijk te maken dat de waarde per 1 januari 2007 niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer per genoemde datum. Belanghebbende betwist de bij beschikking vastgestelde waarde.

4.7 Ter onderbouwing van de bij beschikking vastgestelde waarde verwijst de Ambtenaar naar het hiervoor onder 2.4 genoemde taxatierapport. Met dit taxatierapport maakt de Ambtenaar naar het oordeel van het Hof tegenover de betwisting door belanghebbende, aannemelijk dat de waarde van de onroerende zaak met een bedrag van € 505.080 niet te hoog is vastgesteld. Bij dat oordeel heeft het Hof niet alleen betrokken dat de in 2.4 hiervoor genoemde gebreken door de taxateur zijn gezien, dat hij geen causaal verband ziet tussen de scheurvorming in de muren en de grondwateronttrekking en dat hij bij zijn taxatie met scheurvorming rekening heeft gehouden door voor onder meer die gebreken een totaalbedrag van € 90.000 als waardevermindering in aanmerking te nemen. Belanghebbende stelt, hetgeen door de Ambtenaar gemotiveerd is weersproken, dat de waardevermindering naar schatting € 10.000 tot € 50.000 hoger had moeten zijn. Belanghebbende heeft deze stelling niet nader onderbouwd. Niet aannemelijk is geworden dat het bedrag van € 90.000

ontoereikend is.

4.8 De uitspraak kan niet in stand blijven. Het hoger beroep is gegrond.

slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5. Kosten

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 20 voor de reiskosten.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch alleen voor zover de Ambtenaar wordt opgedragen om opnieuw uitspraak op bezwaar te doen,

vermindert de vastgestelde waarde naar € 505.080,

veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep tot een bedrag van € 20,

bepaalt dat van de Staat op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 448.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lamens, voorzitter, mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Luggenhorst als griffier.

De beslissing is op 18 januari 2011 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(J.H. Luggenhorst) (J. Lamens)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 januari 2011.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.